3,274,299
edits
(nl) |
(1ba) |
||
Line 45: | Line 45: | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=κατ-έχω, fut. καθέξω (van toestand), κατασχήσω (ingressief); poët. them. aor. κατέσχεθον, 3 sing. sync. κάσχεθε, Aeol. κατέσκεθε, imperat. 2 sing. κατάσχες, later κάτασχε met acc. naar beneden houden. κατέχων κεφαλήν met het hoofd naar beneden Od. 24.242. vasthouden:; καλύπτρην... χείρεσσι κατέσχεθε zij hield de sluier op zijn plaats Hes. Th. 575; ook overdr.:; πῶς... βιοτὰν κατέσχεν hoe hij greep bleef houden op zijn leven Soph. Ph. 690; κ. τὸ θέατρον het publiek boeien Plut. Demosth. 29.2; med..; ( χρήματα ) κατασχέσθαι (bezittingen) voor zichzelf houden Hdt. 7.164.2; pass.:; ὁρκίοισι κατέχεσθαι gebonden zijn door eden Hdt. 1.29.2; op koers houden, sturen:. κατέσχον τὰς νέας... κατὰ Τέμενος zij stuurden hun schepen aan op Temenus Hdt. 6.101.1. in bedwang houden, inhouden, met pers. als subj.:; ὀργήν woede Soph. El. 1011; τὰ δάκρυα de tranen Plat. Phaed. 117d; ἑαυτὸν κ. zich beheersen Plat. Chrm. 162c; in zijn greep houden, beheersen, met aandoening of zaak als subj.:; μιν κατὰ γῆρας ἔχει χεῖράς τε πόδας τε ouderdom houdt zijn handen en voeten in zijn greep Od. 11.497 (tmesis); τὰ κατέχοντα πρήγματα de problemen die zijn leven al beheersten Hdt. 6.40.1; ὑπὸ μεγάλης ἀνάγκης κατέχεσθαι in de macht zijn van een dwingende noodzaak Plat. Lg. 858a; pass.: Φαίδρα καρδίαν κατέσχετο ἔρωτι Phaedra’s hart werd door liefde bevangen Eur. Hipp. 27; κατέχεσθαι ἐξ Ὁμήρου in de greep zijn van Homerus Plat. Ion 536b; τῷ θεῷ κατέχεσθαι bezeten zijn van de god (Eros) Luc. 77.27.1. weerhouden, tegenhouden, ophouden:; βίῃ ἀέκοντα καθέξει hij zal mij tegen mijn wil met geweld tegenhouden Il. 15.186; met (ὥστε) μή en inf.: ἑαυτὸν κ. μὴ ἐπιπηδᾶν hij weerhoudt zichzelf ervan om te bespringen Plat. Phaedr. 254a; μόλις οἱ στρατηγοὶ κατέσχον ὥστε μή... τοὺς ἀνθρώπους διαφθείρεσθαι met moeite (hielden de aanvoerders ze tegen en) voorkwamen ze dat de mensen omkwamen Thuc. 4.130.6; κατασχεῖν τὴν ἀναγωγήν het uitvaren vertragen Thuc. 6.29.3; κατεῖχε τὸν θέατρον hij liet het publiek wachten Plut. Phoc. 19.2. bedekken, bezetten, in beslag nemen:; τοὺς δ ’ ἤδη κάτεχεν φυσίζοος αἶα hen bedekte reeds de levenschenkende aarde Il. 3.243; med.:; κατέσχετο χερσὶ πρόσωπα zij bedekte haar gelaat met haar handen Od. 19.361; κατασχομένη ἑανῷ zich bedekkend met haar kleed Il. 3.419; ἡμέρα πᾶσαν κατέσχε γαῖαν de dag verspreidde haar licht over de gehele aarde Aeschl. Pers. 387; vaak met geluid:; ἀλαλητῷ πεδίον κ. de vlakte vervullen van krijgsgeschreeuw Il. 16.79; κατεῖχ ’ ἀεὶ πᾶν στρατόπεδον δυσφημίαις hij vulde het kamp steeds met onheilspellende kreten Soph. Ph. 10; pass..; οἶκος... κλαυθμῷ κατείχετο het huis weergalmde van geween Hdt. 1.111.2; bewonen, bezetten:. κατέχεις ’ Ολύμπου αἴγλαν gij bewoont de stralende Olympus Soph. Ant. 609; ἆρ ’ ὄντως μέσον ὀμφαλὸν γᾶς Φοίβου κατέχει δόμος; staat Apollo’s huis werkelijk midden op de navel van de aarde? Eur. Ion 223. (mentaal) bevatten, begrijpen:; οὐ κατέχω τί βούλει φράζειν ik begrijp niet wat jij wilt duidelijk maken Plat. Phlb. 26c; onthouden:. τῶν ῾Ομήρου ἐπῶν τοῦτο ἓν μόνον κατέχειν als enige vers van Homerus het volgende onthouden Thphr. Char. 26.2; ταῦτα κατέχεις πάντα dat onthoud je allemaal Men. Epitr. 326. intrans. zich inhouden:; μόλις κατέσχον ik wist mij nauwelijks in te houden Soph. OT 782; εἶπεν μὴ κατασχών hij sprak zonder zich in te houden Plut. Art. 15.5; met inf.: κ. τὸ μὴ δακρύειν zijn tranen bedwingen Plat. Phaed. 117c. binnenlopen (van schepen):; κ. ἐς γῆν landen Soph. Ph. 221; κ. ἐς αἰγιαλόν aanleggen op de kust Hdt. 7.188.1; poët. ook met acc. zonder prep.:; κ. χώραν in een land aankomen (per schip) Eur. Hel. 1206; med. abs.:; ὣς ὁ μὲν ἔνθα κατέσχετο zo ging hij daar aan land Od. 3.284; zijn intrek nemen:. προξένων δ ’ ἔν του κατέσχες; nam jij je intrek bij een van de consulaire agenten? Eur. Ion 551. prevaleren:; ὁ λόγος κατέχει de mening heerst Thuc. 1.10.1; διὰ τοὺς ποιητὰς λόγου κατεσχηκότος de traditie die door toedoen van de dichters ingang heeft gevonden Thuc. 1.11.3; σοβαρὰ θεόθεν κατέχει … αὔρα van godswege heerst er een krachtige bries Aristoph. Pax 944; succes hebben:; νομίζοντες ῥᾳδίως κατασχήσειν in de mening snel succes te zullen hebben Aristot. Pol. 1307b10; met adv. aflopen:. εἰ μὴ τόδε νυκτὸς φάσμα εὖ κατασχήσει als deze nachtelijke verschijning geen goede afloop zal hebben Soph. El. 503. voortdurend iets doen; met ptc.:; μάλα κατεῖχον βάλλοντες zij drongen zeer aan door hen te bekogelen Xen. Hell. 4.6.10; als ptc.: τὴν φυγήν … κατέχων ἐποίει hij achtervolgde hardnekkig Xen. Cyr. 1.4.22. | |elnltext=κατ-έχω, fut. καθέξω (van toestand), κατασχήσω (ingressief); poët. them. aor. κατέσχεθον, 3 sing. sync. κάσχεθε, Aeol. κατέσκεθε, imperat. 2 sing. κατάσχες, later κάτασχε met acc. naar beneden houden. κατέχων κεφαλήν met het hoofd naar beneden Od. 24.242. vasthouden:; καλύπτρην... χείρεσσι κατέσχεθε zij hield de sluier op zijn plaats Hes. Th. 575; ook overdr.:; πῶς... βιοτὰν κατέσχεν hoe hij greep bleef houden op zijn leven Soph. Ph. 690; κ. τὸ θέατρον het publiek boeien Plut. Demosth. 29.2; med..; ( χρήματα ) κατασχέσθαι (bezittingen) voor zichzelf houden Hdt. 7.164.2; pass.:; ὁρκίοισι κατέχεσθαι gebonden zijn door eden Hdt. 1.29.2; op koers houden, sturen:. κατέσχον τὰς νέας... κατὰ Τέμενος zij stuurden hun schepen aan op Temenus Hdt. 6.101.1. in bedwang houden, inhouden, met pers. als subj.:; ὀργήν woede Soph. El. 1011; τὰ δάκρυα de tranen Plat. Phaed. 117d; ἑαυτὸν κ. zich beheersen Plat. Chrm. 162c; in zijn greep houden, beheersen, met aandoening of zaak als subj.:; μιν κατὰ γῆρας ἔχει χεῖράς τε πόδας τε ouderdom houdt zijn handen en voeten in zijn greep Od. 11.497 (tmesis); τὰ κατέχοντα πρήγματα de problemen die zijn leven al beheersten Hdt. 6.40.1; ὑπὸ μεγάλης ἀνάγκης κατέχεσθαι in de macht zijn van een dwingende noodzaak Plat. Lg. 858a; pass.: Φαίδρα καρδίαν κατέσχετο ἔρωτι Phaedra’s hart werd door liefde bevangen Eur. Hipp. 27; κατέχεσθαι ἐξ Ὁμήρου in de greep zijn van Homerus Plat. Ion 536b; τῷ θεῷ κατέχεσθαι bezeten zijn van de god (Eros) Luc. 77.27.1. weerhouden, tegenhouden, ophouden:; βίῃ ἀέκοντα καθέξει hij zal mij tegen mijn wil met geweld tegenhouden Il. 15.186; met (ὥστε) μή en inf.: ἑαυτὸν κ. μὴ ἐπιπηδᾶν hij weerhoudt zichzelf ervan om te bespringen Plat. Phaedr. 254a; μόλις οἱ στρατηγοὶ κατέσχον ὥστε μή... τοὺς ἀνθρώπους διαφθείρεσθαι met moeite (hielden de aanvoerders ze tegen en) voorkwamen ze dat de mensen omkwamen Thuc. 4.130.6; κατασχεῖν τὴν ἀναγωγήν het uitvaren vertragen Thuc. 6.29.3; κατεῖχε τὸν θέατρον hij liet het publiek wachten Plut. Phoc. 19.2. bedekken, bezetten, in beslag nemen:; τοὺς δ ’ ἤδη κάτεχεν φυσίζοος αἶα hen bedekte reeds de levenschenkende aarde Il. 3.243; med.:; κατέσχετο χερσὶ πρόσωπα zij bedekte haar gelaat met haar handen Od. 19.361; κατασχομένη ἑανῷ zich bedekkend met haar kleed Il. 3.419; ἡμέρα πᾶσαν κατέσχε γαῖαν de dag verspreidde haar licht over de gehele aarde Aeschl. Pers. 387; vaak met geluid:; ἀλαλητῷ πεδίον κ. de vlakte vervullen van krijgsgeschreeuw Il. 16.79; κατεῖχ ’ ἀεὶ πᾶν στρατόπεδον δυσφημίαις hij vulde het kamp steeds met onheilspellende kreten Soph. Ph. 10; pass..; οἶκος... κλαυθμῷ κατείχετο het huis weergalmde van geween Hdt. 1.111.2; bewonen, bezetten:. κατέχεις ’ Ολύμπου αἴγλαν gij bewoont de stralende Olympus Soph. Ant. 609; ἆρ ’ ὄντως μέσον ὀμφαλὸν γᾶς Φοίβου κατέχει δόμος; staat Apollo’s huis werkelijk midden op de navel van de aarde? Eur. Ion 223. (mentaal) bevatten, begrijpen:; οὐ κατέχω τί βούλει φράζειν ik begrijp niet wat jij wilt duidelijk maken Plat. Phlb. 26c; onthouden:. τῶν ῾Ομήρου ἐπῶν τοῦτο ἓν μόνον κατέχειν als enige vers van Homerus het volgende onthouden Thphr. Char. 26.2; ταῦτα κατέχεις πάντα dat onthoud je allemaal Men. Epitr. 326. intrans. zich inhouden:; μόλις κατέσχον ik wist mij nauwelijks in te houden Soph. OT 782; εἶπεν μὴ κατασχών hij sprak zonder zich in te houden Plut. Art. 15.5; met inf.: κ. τὸ μὴ δακρύειν zijn tranen bedwingen Plat. Phaed. 117c. binnenlopen (van schepen):; κ. ἐς γῆν landen Soph. Ph. 221; κ. ἐς αἰγιαλόν aanleggen op de kust Hdt. 7.188.1; poët. ook met acc. zonder prep.:; κ. χώραν in een land aankomen (per schip) Eur. Hel. 1206; med. abs.:; ὣς ὁ μὲν ἔνθα κατέσχετο zo ging hij daar aan land Od. 3.284; zijn intrek nemen:. προξένων δ ’ ἔν του κατέσχες; nam jij je intrek bij een van de consulaire agenten? Eur. Ion 551. prevaleren:; ὁ λόγος κατέχει de mening heerst Thuc. 1.10.1; διὰ τοὺς ποιητὰς λόγου κατεσχηκότος de traditie die door toedoen van de dichters ingang heeft gevonden Thuc. 1.11.3; σοβαρὰ θεόθεν κατέχει … αὔρα van godswege heerst er een krachtige bries Aristoph. Pax 944; succes hebben:; νομίζοντες ῥᾳδίως κατασχήσειν in de mening snel succes te zullen hebben Aristot. Pol. 1307b10; met adv. aflopen:. εἰ μὴ τόδε νυκτὸς φάσμα εὖ κατασχήσει als deze nachtelijke verschijning geen goede afloop zal hebben Soph. El. 503. voortdurend iets doen; met ptc.:; μάλα κατεῖχον βάλλοντες zij drongen zeer aan door hen te bekogelen Xen. Hell. 4.6.10; als ptc.: τὴν φυγήν … κατέχων ἐποίει hij achtervolgde hardnekkig Xen. Cyr. 1.4.22. | ||
}} | |||
{{mdlsj | |||
|mdlsjtxt=fut. [[καθέξω]] fut. κατασχήσω aor2 [[κατέσχον]] poet. [[κατέσχεθον]] epic 3rd sg. [[κάσχεθε]]<br />*A. [[trans]]. to [[hold]] [[fast]], Hes.<br /><b class="num">2.</b> to [[hold]] [[back]], [[withhold]], Hom.:— to [[check]], [[restrain]], [[control]], [[bridle]], Hdt., [[attic]]: —Pass. to be held [[down]], to be [[bound]], kept under, Hdt.<br /><b class="num">3.</b> to [[detain]], Hdt., Xen.:—Pass. to be detained, to [[stay]], [[stop]], [[tarry]], Hdt., Soph.<br /><b class="num">II.</b> to [[have]] in [[possession]], [[possess]], [[occupy]], Trag.<br /><b class="num">2.</b> of [[sound]], to [[fill]], ἀλαλητῷ [[πεδίον]] κατέχουσι Il.; κ. [[στρατόπεδον]] δυσφημίαις to [[fill]] it with his [[grievous]] cries, Soph.<br /><b class="num">3.</b> βιοτὰν κ. to [[continue]] a [[life]], Soph.<br /><b class="num">4.</b> to [[occupy]], be [[spread]] [[over]], [[cover]], νὺξ κάτεχ' οὐρανόν Od.; [[ἡμέρα]] κατέσχε γαῖαν Aesch.:—in Mid., κατέσχετο πρόσωπα [[covered]] her [[face]], Od.<br /><b class="num">5.</b> of the [[grave]], to [[confine]], [[cover]], Hom.<br /><b class="num">6.</b> of conditions and the like, to [[hold]] [[down]], [[overpower]], [[oppress]], [[afflict]], Od., Soph.: —of circumstances, to [[occupy]] or [[engage]] one, Hdt.<br /><b class="num">7.</b> to [[occupy]], in [[right]] of [[conquest]], Hdt., Soph., etc.<br /><b class="num">8.</b> to [[master]], [[understand]], Plat.<br /><b class="num">9.</b> in Pass., of persons, to be [[possessed]], [[inspired]], Xen., Plat.<br /><b class="num">III.</b> to [[follow]] [[close]] [[upon]], [[press]] [[hard]], Lat. urgere, Xen.<br /><b class="num">IV.</b> to [[bring]] a [[ship]] to [[land]], [[bring]] it in or to, Hdt.<br />B. intr.:<br /><b class="num">1.</b> (sub. ἑαυτόν) to [[control]] [[oneself]], Soph., Plat.:— to [[hold]], [[stop]], [[cease]], of the [[wind]], Ar.<br /><b class="num">2.</b> to [[come]] from the [[high]] sea to [[shore]], put in, Hhymn., Hdt., [[attic]]<br /><b class="num">3.</b> to [[prevail]], ὁ [[λόγος]] κατέχει the [[report]] prevails, is [[rife]], Thuc.; σεισμοὶ κατ. earthquakes [[prevail]], are [[frequent]], Thuc.<br /><b class="num">4.</b> to [[have]] the [[upper]] [[hand]], Theogn., Arist.<br />C. Mid. to [[keep]] [[back]] for [[oneself]], [[embezzle]], Hdt.<br /><b class="num">2.</b> to [[cover]] [[oneself]], v. supr. A. II. 4.<br /><b class="num">3.</b> to [[hold]], [[contain]], Polyb.<br /><b class="num">II.</b> the aor. mid. is also used like a Pass., to be stopped, to [[stop]], Od.:— [[κατασχόμενος]] [[subdued]], Pind. | |||
}} | }} |