καθαιρέω: Difference between revisions

1ab
(nl)
(1ab)
Line 39: Line 39:
{{elnl
{{elnl
|elnltext=καθ-αιρέω, Ion. καταιρέω neerhalen, naar beneden halen:. καθείλομεν ἱστία πάντα wij streken alle zeilen Od. 9.149; ὀφθαλμοὺς καθαιρεῖν de ogen (van de dode) toedoen Od. 24.296; κατά με πέδον γᾶς ἕλοι moge de grond mij verzwelgen Eur. Suppl. 829; τὴν σελήνην de maan omlaag trekken (van Thessalische heksen) Plat. Grg. 513a; μᾶλα καθελεῖν appels plukken Theocr. 3.11. neerhalen, afbreken:; τῶν τειχῶν een deel van de muren afbreken Xen. Hell. 4.4.13; vernietigen, uit de weg ruimen, een eind maken aan:; ἐλπίσας καταιρήσειν Κῦρον in de verwachting Cyrus te zullen vernietigen Hdt. 1.71.1; τὴν Εὐρυσθέος ὕβριν κατείλομεν wij hebben aan de overmoed van Eurystheus een eind gemaakt Hdt. 9.27.2; τὸ λῃστικόν καθῄρει ἐκ τῆς θαλάσσης hij maakte een eind aan de zeeroverij Thuc. 1.4; ψήφισμα een besluit vernietigen Thuc. 1.140.3; λογισμοὺς spitsvondigheden onderuithalen NT 2 Cor. 10.4; ook med.:; φόνῳ καθαιρεῖσθ᾽, οὐ λόγῳ, τὰ πράγματα jullie ruimen de problemen uit de weg met moord, niet met rede Eur. Suppl. 749; uitbr.:; τὸ σῶμα λεπταῖς καθῄρει διαίταις zij liet haar lichaam door lichte maaltijden vermageren Plut. Ant. 53.5; ret. afzwakken:; περὶ δε τῶν συνθηκῶν... καθαιρεῖν inzake contracten (kan men argumenten gebruiken om hun belang) af te zwakken Aristot. Rh. 1376a 34; pass. beroofd worden van:. ὡς κατῃρημένου τὴν αἴσθησιν αὐτοῦ in de veronderstelling dat hij het bewustzijn had verloren Plut. Per. 38.4; καθαιρεῖσθαι τῆς μεγαλειότητος αὐτῆς beroofd worden van haar luister NT Act. Ap. 19.27. grijpen, zich meester maken van, overmeesteren:; κὰδ δέ μιν ὕπνος ᾕρει slaap overmande hem Od. 9.372; τὴν δέ οἱ πέμπτην τῶν νεῶν κατεῖλον van het vijfde schip maakten zij zich meester Hdt. 6.41.2; τῶν ὤτων καθελοῖσα mij bij de oren grijpend Theocr. 5.133; pass.:; εἰ δὲ τὰ χρήματα καταιρεθείη als de schatten in beslag zouden worden genomen Hdt. 5.36.3; behalen:; μεγάλα γὰρ πρήγματα μεγάλοισι κινδύνοισι ἐθέλει καταιρέεσθαι grote resultaten worden doorgaans met grote risico’s behaald Hdt. 7.50.3; κ. ἀγῶνας prijzen behalen Plut. Pomp. 8.7; grijpen, betrappen:; ἐν ἀφροσύνῃ καθελόντες nu zij je op onbezonnenheid betrapt hebben Soph. Ant. 383; pass. met ptc.:; ἣ καθῃρέθη τάφον κοσμοῦσα die werd betrapt op het uitvoeren van een begrafenisritueel Soph. Ant. 395; jur. veroordelen:. ἡ καθαιροῦσα ( ψῆφος ) stem voor veroordeling Lys. 13.37; κἀμὲ... πάλος καθαιρεῖ τοῦτο τἀγαθὸν λαβεῖν en het lot veroordeelt mij dit voorrecht te accepteren Soph. Ant. 275.
|elnltext=καθ-αιρέω, Ion. καταιρέω neerhalen, naar beneden halen:. καθείλομεν ἱστία πάντα wij streken alle zeilen Od. 9.149; ὀφθαλμοὺς καθαιρεῖν de ogen (van de dode) toedoen Od. 24.296; κατά με πέδον γᾶς ἕλοι moge de grond mij verzwelgen Eur. Suppl. 829; τὴν σελήνην de maan omlaag trekken (van Thessalische heksen) Plat. Grg. 513a; μᾶλα καθελεῖν appels plukken Theocr. 3.11. neerhalen, afbreken:; τῶν τειχῶν een deel van de muren afbreken Xen. Hell. 4.4.13; vernietigen, uit de weg ruimen, een eind maken aan:; ἐλπίσας καταιρήσειν Κῦρον in de verwachting Cyrus te zullen vernietigen Hdt. 1.71.1; τὴν Εὐρυσθέος ὕβριν κατείλομεν wij hebben aan de overmoed van Eurystheus een eind gemaakt Hdt. 9.27.2; τὸ λῃστικόν καθῄρει ἐκ τῆς θαλάσσης hij maakte een eind aan de zeeroverij Thuc. 1.4; ψήφισμα een besluit vernietigen Thuc. 1.140.3; λογισμοὺς spitsvondigheden onderuithalen NT 2 Cor. 10.4; ook med.:; φόνῳ καθαιρεῖσθ᾽, οὐ λόγῳ, τὰ πράγματα jullie ruimen de problemen uit de weg met moord, niet met rede Eur. Suppl. 749; uitbr.:; τὸ σῶμα λεπταῖς καθῄρει διαίταις zij liet haar lichaam door lichte maaltijden vermageren Plut. Ant. 53.5; ret. afzwakken:; περὶ δε τῶν συνθηκῶν... καθαιρεῖν inzake contracten (kan men argumenten gebruiken om hun belang) af te zwakken Aristot. Rh. 1376a 34; pass. beroofd worden van:. ὡς κατῃρημένου τὴν αἴσθησιν αὐτοῦ in de veronderstelling dat hij het bewustzijn had verloren Plut. Per. 38.4; καθαιρεῖσθαι τῆς μεγαλειότητος αὐτῆς beroofd worden van haar luister NT Act. Ap. 19.27. grijpen, zich meester maken van, overmeesteren:; κὰδ δέ μιν ὕπνος ᾕρει slaap overmande hem Od. 9.372; τὴν δέ οἱ πέμπτην τῶν νεῶν κατεῖλον van het vijfde schip maakten zij zich meester Hdt. 6.41.2; τῶν ὤτων καθελοῖσα mij bij de oren grijpend Theocr. 5.133; pass.:; εἰ δὲ τὰ χρήματα καταιρεθείη als de schatten in beslag zouden worden genomen Hdt. 5.36.3; behalen:; μεγάλα γὰρ πρήγματα μεγάλοισι κινδύνοισι ἐθέλει καταιρέεσθαι grote resultaten worden doorgaans met grote risico’s behaald Hdt. 7.50.3; κ. ἀγῶνας prijzen behalen Plut. Pomp. 8.7; grijpen, betrappen:; ἐν ἀφροσύνῃ καθελόντες nu zij je op onbezonnenheid betrapt hebben Soph. Ant. 383; pass. met ptc.:; ἣ καθῃρέθη τάφον κοσμοῦσα die werd betrapt op het uitvoeren van een begrafenisritueel Soph. Ant. 395; jur. veroordelen:. ἡ καθαιροῦσα ( ψῆφος ) stem voor veroordeling Lys. 13.37; κἀμὲ... πάλος καθαιρεῖ τοῦτο τἀγαθὸν λαβεῖν en het lot veroordeelt mij dit voorrecht te accepteren Soph. Ant. 275.
}}
{{mdlsj
|mdlsjtxt=ionic κατ- fut. ήσω fut. 2 [[καθελῶ]] aor2 [[καθεῖλον]] inf. [[καθελεῖν]] Pass., aor1 καθῃρέθην perf. -ῄρημαι<br /><b class="num">I.</b> to [[take]] [[down]], καθείλομεν [[ἱστία]] we lowered [[sail]], Od.; κ. [[ἄχθος]] to [[take]] a [[load]] [[down]], i. e. off one's shoulders, Ar.:—Mid., καταιρεῖσθαι τὰ τόξα to [[take]] [[down]] one's bow, Hdt.<br /><b class="num">2.</b> to put [[down]] or [[close]] the eyes of the [[dead]], Hom.<br /><b class="num">3.</b> of sorcerers, to [[bring]] [[down]], Lat. [[caelo]] deducere, σελήνην Ar., Plat.<br /><b class="num">4.</b> [[κατά]] με [[πέδον]] γᾶς ἕλοι (in tmesi) may [[earth]] [[swallow]] me! Eur.<br /><b class="num">II.</b> to put [[down]] by [[force]], [[destroy]], Od., Trag.: [[simply]] to [[kill]], [[slay]], Eur.<br /><b class="num">2.</b> in a milder [[sense]], to put [[down]], [[reduce]], Hdt., Dem., etc.: to [[depose]], [[dethrone]], Hdt.; κ. τὸ λῃστικόν to [[remove]] it [[utterly]], Thuc.<br /><b class="num">3.</b> to [[rase]] to the [[ground]], [[pull]] [[down]], τὰς πόλεις Thuc.; τῶν τειχῶν a [[part]] of the walls, Xen.<br /><b class="num">4.</b> to [[cancel]], [[rescind]], τὸ [[ψήφισμα]] Thuc.<br /><b class="num">5.</b> as [[attic]] law-[[term]], to [[condemn]], Soph.<br /><b class="num">6.</b> to [[reduce]] in [[flesh]], Plut.<br /><b class="num">III.</b> to [[overpower]], [[seize]], κὰδ δέ μιν [[ὕπνος]] ᾕρει (in tmesi) Od.; καθ. τινὰ ἐν ἀφροσύνῃ to [[catch]] in the act of [[folly]], Soph.: c. gen. partis, κ. τῶν [[ὤτων]] to [[seize]] by the ears, Theocr.<br /><b class="num">IV.</b> to [[fetch]] [[down]] as a [[reward]] or [[prize]], καθαιρεῖν ἀγῶνα or [[ἀγώνισμα]] Plut.: metaph. to [[achieve]], Pind.; so in Mid., φόνῳ καθαιρεῖσθ', οὐ λόγῳ, τὰ πράγματα Eur.; in Pass., Hdt.<br /><b class="num">V.</b> [[more]] [[rarely]] like the [[simple]] [[αἱρέω]], to [[take]] and [[carry]] off, [[seize]], Hdt.
}}
}}