καλέω: Difference between revisions

{{elnl

|elnltext=καλέω, Aeol. κάλημ(μ)ι, Aeol. inf. κάλην, ep. inf. καλήμεναι, imperf. iter. καλέεσκον, 3 sing. med. καλέσκετο; aor. ἐκάλεσα, ep. aor. (ἐ)κάλεσ(σ)α, conj. καλέσω, Aeol. inf. κάλεσσαι, med. ἐκαλεσάμην; aor. pass. ἐκλήθην; perf. κέκληκα, plqperf. (ἐ)κεκλήκειν; perf. med.-pass. κέκλημαι, Ion. 3 plur. κεκλέαται, opt. med. κεκλῃμην, 2 sing. κεκλῃο, plqperf. (ἐ)κεκλήμην, 3 plur. ep. κεκλήατο; fut. καλῶ, later καλέσω, fut. Ion. καλέω, med. καλούμαι (ook pass. ) en καλέσομαι ( m. n. in compos. ), fut. pass. κληθήσομαι, fut. perf. κεκλήσομαι. roepen (met een bepaald doel), laten komen:; ὅσσοι κεκλήατο βουλήν allen die ter vergadering waren geroepen Il. 10.195; ἐμὲ καλεῖ ἡ εἱμαρμένη het lot roept mij Plat. Phaed. 115a; ook med.:; καλέσαντο γὰρ αὐτοί want zij hadden mij zelf laten komen Il. 1.270; meestal met prep. bepaling:; κ. ἐς Ὄλυμπον naar de Olympus roepen Il. 1.402; met adv. van plaats:; ἀγορήνδε naar de vergadering Il. 20.4; met inf.:; καλέουσιν... ἐς πεδίον καταβῆναι zij nodigen u (Priamus) uit om af te dalen naar de vlakte Il. 3.250; in NT roepen (om de goddelijke roeping aan te duiden):; πιστός ὁ καλῶν ὑμᾶς betrouwbaar is Hij die jullie roept (God) NT Thess. 1.5.24; overdr. om iets roepen:; ἐκεῖνος ὁ καιρὸς... οὐ μόνον εὔνουν καὶ πλούσιον ἄνδρα ἐκάλει die omstandigheid riepen niet alleen om een welgezind en rijk man Dem. 18.172; spec. inviteren, uitnodigen:; ὁ βῆ καλέων Ἀγαμέμνονα hij ging om Agammenon uit te nodigen Od. 4.532; κ. ἐπὶ δεῖπνον te eten vragen Xen. Cyr. 2.1.30; κ. ἐς θοίνην uitnodigen voor een feestmaal Eur. Ion 1140; pass.: ὑπὸ σοῦ κλεκλημένος door jou geïnviteerd Plat. Smp. 174d. voor de rechtbank brengen, act. met acc. v. h. inw. obj.:; κ. τὴν δίκην de rechtszaak aan de orde stellen Aristoph. Ve. 1441; met acc. van pers.:; ἀπηγόρευε μὴ καλεῖν ἐμέ hij verbood het mij voor het gerecht te laten komen Dem. 19.21; ook med. voor het gerecht dagen, aanklagen:. κ. ὕβρεως τινα iemand voor het gerecht dagen vanwege geweldpleging Aristoph. Av. 1046; κ. τινα πρὸς τὴν ἀρχήν iem. bij de magstraten aanklagen Plat. Lg. 914c. aanroepen, smeken:; κ. μάρτυρας θεούς de goden tot getuigen roepen Soph. Tr. 1248; ook med.: κ. τοὺς θεούς de goden aanroepen Aeschl. Ch. 201; κ. ἀράς τινι vervloekingen over iem. afroepen Soph. OC 1385. een naam geven, noemen met dubb. acc.:; ὃν Βριάρεων καλέουσι θεοί die de goden Briareos noemen Il. 1.403; εἴπ ’ ὄνομ ’ ὅττι σε κεῖθι κάλεον zeg mij de naam waarmee ze je daar aanspreken Od. 8.550; ὄνομα... καλεῖν τινα iem. bij de naam noemen Eur. Ion 259; ὄνομα ἐπί τινι καλεῖν een naam aan iets geven Plat. Parm. 147d; met ὡς:; με καλεῖ, πλαστὸς ὡς εἴην πατρί hij verkondigt dat ik een onecht kind van mijn vader ben Soph. OT 780; pass. genoemd worden, heten:; Μυρμιδόνες δὲ καλεῦντο zij heetten Myrmidoniërs Il. 2.684; ἐν τῇ Θεράπνῃ καλουμένῃ in een stad genaamd Therapne Hdt. 6.61.3; ptc. ὁ καλούμενος de zogeheten:; ἐν τῷ καλουμένῳ θανάτῳ bij de zogeheten dood Plat. Phaed. 86d; οἱ τῶν ὁμοτίμων καλούμενοι de zogeheten homotimoi Xen. Cyr. 2.1.9; soms perf. κέκλημαι de naam dragen, heten, gelden als, zijn:. σὴ παράκοιτις κέκλημαι ik ben uw echtgenote Il. 4.61; Ἀλησίου ἔνθα κολώνη κέκληται waar de zogeheten heuvel van Alesium zich bevindt Il. 11.758; αἲ γὰρ ἐμοὶ τοιόσδε πόσις κεκλημένος εἴη ach, was een dergelijk man maar mijn echtgenoot Od. 6.244; εἰ τόδε αὐτῷ φίλον κεκλημένῳ als het hem welgevallig is die naam te dragen Aeschl. Ag. 161; οὗτος μέγας κληθήσεται ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν hij zal gelden als een groot man in het koninkrijk der hemelen NT Mt. 5.19.

}}