att. c. διαπτύσσω.
δια-πτύττω, Ion. διαπτύσσω ontvouwen; overdr. pass.: διαπτυχθέντες ὦφθησαν κενοί als het innerlijk (van deze lieden) wordt opengevouwen, ziet men hoe leeg zij zijn Soph. Ant. 709.
att. = διαπτύσσω.