πήγνυμι: Difference between revisions

m
Text replacement - " ’" to "’"
m (Text replacement - " :" to ":")
Tags: Mobile edit Mobile web edit
m (Text replacement - " ’" to "’")
Line 35: Line 35:
}}
}}
{{elnl
{{elnl
|elnltext=πήγνυμι en πηγνύω, praes. 3 plur. πηγνύουσι en πηγνῦσι, poët. imperf. πήγνυον, med.-pass. 3 sing. πήγνυτο; aor. ἔπηξα, ep. πῆξα, Aeol. ptc. πάξαις, Dor. med. 2 sing. ἐπάξα, aor. pass. ἐπήχθην en ἐπᾰ́γην, ep. 3 plur. πῆχθεν en πάγεν, Dor. conj. παχθῇ; perf. intrans. πέπηγα en πέπηχα (meestal in compos. ), Aeol. 3 plur. πεπᾱ́γαισιν, opt. πεπαγοίην, med.-pass. πέπηγμαι; fut. πήξω, Dor. 1 plur. πάξομεν, pass. πᾰγήσομαι en πηχθήσομαι. met acc. vastzetten:; ἐν γαίῃ π. ἐρετμόν een roeiriem in de aarde slaan Od. 23.276; κεφαλὴν δέ ἑ θυμὸς ἄνωγε πῆξαι ἀνὰ σκολόπεσσι zijn hart spoorde hem aan het hoofd op palen te spietsen Il. 18.177; ὑπὸ ῥάχιν παγέντες onder in de rug gespietst Aeschl. Eum. 190; σταύρωμα ἔπηξαν zij zetten een palissade vast in de grond Thuc. 6.66.2; ook med..; σκηνάς π. de tenten vastzetten Hdt. 6.12.4; overdr. fixeren, vaststellen:. κατὰ χθονὸς ὄμματα π. de ogen strak op de grond fixeren Il. 3.217; εἷς ὅρος... παγήσεται er zal slechts een enkele grens vastgesteld worden Thuc. 4.92.4; κακῶς παγέντας ὅρκους ongeldig vastgelegde eden Eur. IA 395. in elkaar zetten, samenstellen, bouwen:; νῆας schepen Il. 2.664; ook med..; πήξασθαι ἄμαξαν een wagen in elkaar zetten Hes. Op. 455; pass., met ἐκ + gen.. εἴπερ ἐκ πεύκης γε κἀγὼ καὶ ξύλων ἐπηγνύμην zo waar als ook ik gemaakt ben van pijnboomhout Aristoph. Eq. 1310. stijf maken, doen bevriezen:; θεός... πήγνυσι πᾶν ῥέεθρον de godheid laat de hele stroom bevriezen Aeschl. Pers. 496; ἄνεμος βορρᾶς... πηγνὺς τοὺς ἀνθρώπους een noordenwind die de mensen deed bevriezen Xen. An. 4.5.3; spec.. π. τυρούς kazen maken (het stremmen van melk) Luc. 13.24. intrans. pass. stijf worden, stremmen, bevriezen:; νέρθε δὲ γοῦνα πήγνυται van onder worden mijn knieën stijf Il. 22.453; ἅλες... αὐτόματοι πήγνυνται ἄπλετοι zout kristalliseert er vanzelf in geweldige hoeveelheden Hdt. 4.53.3; τὸ ὕδωρ... ἐπήγνυτο het water bevroor Xen. An. 7.4.3; perf. πέπηγα vastzitten, stijf staan, bevroren zijn:; δόρυ δ ’ ἐν κραδίῃ ἐπεπήγει de speer stond onwrikbaar in zijn hart Il. 13.442; πεπάγαισιν δ ’ ὐδάτων ῤόαι de waterstromen zijn stijf bevroren Alc. 338.2; τὰ δ ’ αἵματα... τίτας φόνος πέπηγεν het bloed is geronnen tot een wrekende bloedkoek Aeschl. Ch. 67; ἄρθρα... πέπηγέ μου mijn ledematen zijn verstard Eur. HF 1395; κρύσταλλος... ἐπεπήγει οὐ βέβαιος het ijs (in de gracht) was niet hard bevroren Thuc. 3.23.5; overdr.. μή... νομίζετε ἐκείνῳ τὰ παρόντα πεπηγέναι πράγματ ’ ἀθάνατα jullie moeten niet menen dat zijn huidige macht voor eeuwig vaststaat Dem. 4.8.
|elnltext=πήγνυμι en πηγνύω, praes. 3 plur. πηγνύουσι en πηγνῦσι, poët. imperf. πήγνυον, med.-pass. 3 sing. πήγνυτο; aor. ἔπηξα, ep. πῆξα, Aeol. ptc. πάξαις, Dor. med. 2 sing. ἐπάξα, aor. pass. ἐπήχθην en ἐπᾰ́γην, ep. 3 plur. πῆχθεν en πάγεν, Dor. conj. παχθῇ; perf. intrans. πέπηγα en πέπηχα (meestal in compos. ), Aeol. 3 plur. πεπᾱ́γαισιν, opt. πεπαγοίην, med.-pass. πέπηγμαι; fut. πήξω, Dor. 1 plur. πάξομεν, pass. πᾰγήσομαι en πηχθήσομαι. met acc. vastzetten:; ἐν γαίῃ π. ἐρετμόν een roeiriem in de aarde slaan Od. 23.276; κεφαλὴν δέ ἑ θυμὸς ἄνωγε πῆξαι ἀνὰ σκολόπεσσι zijn hart spoorde hem aan het hoofd op palen te spietsen Il. 18.177; ὑπὸ ῥάχιν παγέντες onder in de rug gespietst Aeschl. Eum. 190; σταύρωμα ἔπηξαν zij zetten een palissade vast in de grond Thuc. 6.66.2; ook med..; σκηνάς π. de tenten vastzetten Hdt. 6.12.4; overdr. fixeren, vaststellen:. κατὰ χθονὸς ὄμματα π. de ogen strak op de grond fixeren Il. 3.217; εἷς ὅρος... παγήσεται er zal slechts een enkele grens vastgesteld worden Thuc. 4.92.4; κακῶς παγέντας ὅρκους ongeldig vastgelegde eden Eur. IA 395. in elkaar zetten, samenstellen, bouwen:; νῆας schepen Il. 2.664; ook med..; πήξασθαι ἄμαξαν een wagen in elkaar zetten Hes. Op. 455; pass., met ἐκ + gen.. εἴπερ ἐκ πεύκης γε κἀγὼ καὶ ξύλων ἐπηγνύμην zo waar als ook ik gemaakt ben van pijnboomhout Aristoph. Eq. 1310. stijf maken, doen bevriezen:; θεός... πήγνυσι πᾶν ῥέεθρον de godheid laat de hele stroom bevriezen Aeschl. Pers. 496; ἄνεμος βορρᾶς... πηγνὺς τοὺς ἀνθρώπους een noordenwind die de mensen deed bevriezen Xen. An. 4.5.3; spec.. π. τυρούς kazen maken (het stremmen van melk) Luc. 13.24. intrans. pass. stijf worden, stremmen, bevriezen:; νέρθε δὲ γοῦνα πήγνυται van onder worden mijn knieën stijf Il. 22.453; ἅλες... αὐτόματοι πήγνυνται ἄπλετοι zout kristalliseert er vanzelf in geweldige hoeveelheden Hdt. 4.53.3; τὸ ὕδωρ... ἐπήγνυτο het water bevroor Xen. An. 7.4.3; perf. πέπηγα vastzitten, stijf staan, bevroren zijn:; δόρυ δ’ ἐν κραδίῃ ἐπεπήγει de speer stond onwrikbaar in zijn hart Il. 13.442; πεπάγαισιν δ’ ὐδάτων ῤόαι de waterstromen zijn stijf bevroren Alc. 338.2; τὰ δ’ αἵματα... τίτας φόνος πέπηγεν het bloed is geronnen tot een wrekende bloedkoek Aeschl. Ch. 67; ἄρθρα... πέπηγέ μου mijn ledematen zijn verstard Eur. HF 1395; κρύσταλλος... ἐπεπήγει οὐ βέβαιος het ijs (in de gracht) was niet hard bevroren Thuc. 3.23.5; overdr.. μή... νομίζετε ἐκείνῳ τὰ παρόντα πεπηγέναι πράγματ’ ἀθάνατα jullie moeten niet menen dat zijn huidige macht voor eeuwig vaststaat Dem. 4.8.
}}
}}
{{elru
{{elru