3,273,858
edits
m (Text replacement - " :" to ":") |
m (Text replacement - " ’" to "’") |
||
Line 32: | Line 32: | ||
}} | }} | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=πᾶς πᾶσα πᾶν, Aeol. παῖς παῖσα πᾰ́ν; gen. παντός πάσης παντός, dat. παντί πάσῃ παντί, Aeol. πάντι; acc. πάντα πᾶσαν πᾶν, Aeol. fem. παῖσαν en n. πάν; plur. πάντες πᾶσαι πάντα, gen. πάντων πασῶν πάντων, fem. ep. πᾱσᾱ́ων, ep. Ion. πᾱσέων, Aeol. fem. παίσαν, dat. πᾶσι(ν) πάσαις πᾶσι(ν), ep. πάντεσσι(ν), Aeol. fem. παίσαις, acc. πάντας πάσας πάντα; prosodisch steeds πᾱ-, maar Aeol. en Dor. n. πᾰ́ν en alg. in comp. (ἅπᾰν); (drukt volledigheid uit) elk, ieder, geheel, alle(n) adj. alleen sing., van een enkele persoon of zaak, vooral bij collectiva (niet-telbare subst. ) (ge)heel, louter, helemaal, compleet, volledig, totaal predicatief, bij een ingesloten subj. of een subst. zonder lidw.. πᾶς δ᾿ ἄρα χαλκῷ λάμπε hij straalde helemaal door het brons Il. 11.65; πᾶσαν ἀλήθειαν κατάλεξον vertel volledig de waarheid Il. 24.407; ἐπεὶ δὴ πᾶσαν ἐφημοσύνην ἀπέειπε toen hij de opdracht geheel had uitgesproken Od. 16.340. in proza heeft het subst. meestal een lidw.:; πᾶσαν τὴν ἑωυτῆς δύναμιν heel haar eigen strijdmacht Hdt. 1.214.1; εἰρήκαμεν πᾶσαν τὴν ἀλήθειαν wij hebben volledig de waarheid gesproken Thuc. 6.87.1; τὸν ἀριθμὸν πάντα het getal als geheel Plat. Tht. 147e; ook bij ptc. subst.: πᾶν τὸ ἐλλεῖπον al het ontbrekende ( of alles wat ontbreekt) Xen. Mem. 2.4.6. attributief zonder lidw.: πᾶσα γῆ de gehele aarde Thuc. 2.43.3; παντὶ σθένει met alle kracht Plat. Lg. 646a; ἐν πάσῃ ἀναρχίᾳ καὶ ἀνομίᾳ in complete anarchie en wetteloosheid Plat. Resp. 575a; πᾶσα ἀνάγκη het is absoluut noodzakelijk Plat. Phaedr. 240a; πᾶσαν ἔχει κακίαν het impliceert louter boosaardigheid Dem. 18.279. met direct voorafgaand lidw., om iets als complete eenheid aan te duiden:; ὁ πᾶς ἀριθμός het totale aantal Aeschl. Pers. 339; κεῖνος, ἡ πᾶσα βλάβη hij, die complete schurk Soph. Ph. 622; τὴν πᾶσαν ἵππον de complete ruiterij Hdt. 1.80.2; τὸ πᾶν πλῆθος τῶν ὁπλιτῶν de totale massa hoplieten Thuc. 8.93.3; ook met pron.: τόδ ( ε )... πᾶν κράτος deze almacht Soph. Ph. 142. sing. en plur. van een groep of verzameling (telbaar) ieder, elk, alle(n) sing. van de afzonderlijke leden van een groep ieder, elk predicatief:. οἱ δ᾿ ἄλκιμον ἦτορ ἔχοντες... πᾶς πέτεται en met dapper hart... vliegt iedere (wesp) rond Il. 16.265; ἄκουε πᾶς luisteren iedereen! Aristoph. Th. 372. attributief, met subst.:; πᾶς ἀνήρ iedere man Soph. Ai. 1366; ἀμήχανον παντὸς ἀνδρὸς ἐκμαθεῖν ψυχήν het is onmogelijk van iedere man de gemoedstoestand te leren kennen Soph. Ant. 175; met adj. subst. of ptc. subst.:; πᾶς ὁ ἄδικος οὐχ ἑκὼν ἄδικος iedere onrechtvaardige is niet uit eigen beweging onrechtvaardig Plat. Lg. 731c; NT met ontk. niemand, niets:. οὐκ ἀδυνατήσει παρὰ τοῦ θεοῦ πᾶν ῥῆμα niets zal onmogelijk zijn van godswege NT Luc. 1.37. zelfstandig, met pron. indef.:; πᾶς τις iedereen Aeschl. Ag. 1205; met gen. partit.:; πᾶς Ἑλλήνων ieder van de Grieken Soph. OC 597; met pron. rel.:; πᾶν ὅσον alles wat Aeschl. PV 787; πᾶς ὅστις ieder die Soph. Ai. 1413; alleen πᾶς:. χαλεπόν τι καὶ οὐχὶ παντός iets lastigs en niet voor iedereen weggelegd Plat. Alc.1. 129a; ἐμοὶ πᾶς ἱκανός voor mij is willekeurig wie voldoende Men. Epitr. 221. plur. van alle leden van een groep alle(n) predicatief bij een ingesloten subj. zonder lidw..; θεοὶ... | |elnltext=πᾶς πᾶσα πᾶν, Aeol. παῖς παῖσα πᾰ́ν; gen. παντός πάσης παντός, dat. παντί πάσῃ παντί, Aeol. πάντι; acc. πάντα πᾶσαν πᾶν, Aeol. fem. παῖσαν en n. πάν; plur. πάντες πᾶσαι πάντα, gen. πάντων πασῶν πάντων, fem. ep. πᾱσᾱ́ων, ep. Ion. πᾱσέων, Aeol. fem. παίσαν, dat. πᾶσι(ν) πάσαις πᾶσι(ν), ep. πάντεσσι(ν), Aeol. fem. παίσαις, acc. πάντας πάσας πάντα; prosodisch steeds πᾱ-, maar Aeol. en Dor. n. πᾰ́ν en alg. in comp. (ἅπᾰν); (drukt volledigheid uit) elk, ieder, geheel, alle(n) adj. alleen sing., van een enkele persoon of zaak, vooral bij collectiva (niet-telbare subst. ) (ge)heel, louter, helemaal, compleet, volledig, totaal predicatief, bij een ingesloten subj. of een subst. zonder lidw.. πᾶς δ᾿ ἄρα χαλκῷ λάμπε hij straalde helemaal door het brons Il. 11.65; πᾶσαν ἀλήθειαν κατάλεξον vertel volledig de waarheid Il. 24.407; ἐπεὶ δὴ πᾶσαν ἐφημοσύνην ἀπέειπε toen hij de opdracht geheel had uitgesproken Od. 16.340. in proza heeft het subst. meestal een lidw.:; πᾶσαν τὴν ἑωυτῆς δύναμιν heel haar eigen strijdmacht Hdt. 1.214.1; εἰρήκαμεν πᾶσαν τὴν ἀλήθειαν wij hebben volledig de waarheid gesproken Thuc. 6.87.1; τὸν ἀριθμὸν πάντα het getal als geheel Plat. Tht. 147e; ook bij ptc. subst.: πᾶν τὸ ἐλλεῖπον al het ontbrekende ( of alles wat ontbreekt) Xen. Mem. 2.4.6. attributief zonder lidw.: πᾶσα γῆ de gehele aarde Thuc. 2.43.3; παντὶ σθένει met alle kracht Plat. Lg. 646a; ἐν πάσῃ ἀναρχίᾳ καὶ ἀνομίᾳ in complete anarchie en wetteloosheid Plat. Resp. 575a; πᾶσα ἀνάγκη het is absoluut noodzakelijk Plat. Phaedr. 240a; πᾶσαν ἔχει κακίαν het impliceert louter boosaardigheid Dem. 18.279. met direct voorafgaand lidw., om iets als complete eenheid aan te duiden:; ὁ πᾶς ἀριθμός het totale aantal Aeschl. Pers. 339; κεῖνος, ἡ πᾶσα βλάβη hij, die complete schurk Soph. Ph. 622; τὴν πᾶσαν ἵππον de complete ruiterij Hdt. 1.80.2; τὸ πᾶν πλῆθος τῶν ὁπλιτῶν de totale massa hoplieten Thuc. 8.93.3; ook met pron.: τόδ ( ε )... πᾶν κράτος deze almacht Soph. Ph. 142. sing. en plur. van een groep of verzameling (telbaar) ieder, elk, alle(n) sing. van de afzonderlijke leden van een groep ieder, elk predicatief:. οἱ δ᾿ ἄλκιμον ἦτορ ἔχοντες... πᾶς πέτεται en met dapper hart... vliegt iedere (wesp) rond Il. 16.265; ἄκουε πᾶς luisteren iedereen! Aristoph. Th. 372. attributief, met subst.:; πᾶς ἀνήρ iedere man Soph. Ai. 1366; ἀμήχανον παντὸς ἀνδρὸς ἐκμαθεῖν ψυχήν het is onmogelijk van iedere man de gemoedstoestand te leren kennen Soph. Ant. 175; met adj. subst. of ptc. subst.:; πᾶς ὁ ἄδικος οὐχ ἑκὼν ἄδικος iedere onrechtvaardige is niet uit eigen beweging onrechtvaardig Plat. Lg. 731c; NT met ontk. niemand, niets:. οὐκ ἀδυνατήσει παρὰ τοῦ θεοῦ πᾶν ῥῆμα niets zal onmogelijk zijn van godswege NT Luc. 1.37. zelfstandig, met pron. indef.:; πᾶς τις iedereen Aeschl. Ag. 1205; met gen. partit.:; πᾶς Ἑλλήνων ieder van de Grieken Soph. OC 597; met pron. rel.:; πᾶν ὅσον alles wat Aeschl. PV 787; πᾶς ὅστις ieder die Soph. Ai. 1413; alleen πᾶς:. χαλεπόν τι καὶ οὐχὶ παντός iets lastigs en niet voor iedereen weggelegd Plat. Alc.1. 129a; ἐμοὶ πᾶς ἱκανός voor mij is willekeurig wie voldoende Men. Epitr. 221. plur. van alle leden van een groep alle(n) predicatief bij een ingesloten subj. zonder lidw..; θεοὶ... ἴτ’ ἴτε πάντες goden... komt, komt allen Aeschl. Sept. 109; versterkt met adv.. ἅμα πάντες allemaal samen Il. 24.253 = ὁμοῦ πάντες Soph. El. 715; ἐννέα πάντ᾿ ἔτεα negen jaar in totaal Hes. Th. 803. in proza heeft het subst. meestal een lidw.; ook adj. subst. of ptc. subst.: πάντα τὰ μέλλοντα al wat gaat gebeuren Aeschl. PV 101; οἱ δ’ ἵπποι πάντες εἶχον προμετωπίδια de paarden hadden allemaal voorhoofdpantsers Xen. An. 1.8.7; πάντα τὰ τοιαῦτα al dat soort dingen Plat. Tht. 204d; τοὺς πελέκεας,... δώδεκα πάντας die bijlen, twaalf in totaal Od. 19.574. attributief zonder lidw.. πάντες τε θεοὶ πᾶσαί τε θέαιναι alle goden en godinnen Il. 8.5; πάντες ἄριστοι al de besten Il. 9.3. met direct voorafgaand lidw. om iets als complete eenheid aan te duiden; τὰς νέας τὰς πάσας de gehele vloot Hdt. 7.59.2; τὰ πάντα μέρη de gezamenlijke delen Plat. Tht. 204a; οἱ πάντες ἄνθρωποι alle mensen bij elkaar ( of de hele mensheid) Xen. An. 5.6.7; subst.. οἱ πάντες de meerderheid Thuc. 4.86.4. zelfstandig; φόβος ἔλλαβε πάντας panische angst deed allen op de vlucht slaan Il. 11.402; ἐόντων... πάντων ἑτοίμων toen alles klaar was Hdt. 1.27.1; met gen. part..; Σαμίων πάντες alle Samiërs Thuc. 8.75.3; met pron. rel..; πάντες ὅσοι allen die Plat. Tim. 18d; dat. plur. masc. πᾶσι voor iedereen, in de ogen van allen. ἀνάξιαι γὰρ πᾶσίν ἐστε δυστυχεῖν want iedereen vindt dat jullie geen ongeluk verdienen Soph. OC 1446. subst. neutrum zonder lidw. alles, al het mogelijke sing..; πᾶν μᾶλλον ἢ στρατιάν οἱ ἐδίδου hij wilde haar alles liever geven dan een leger Hdt. 4.162.4; πᾶν ποιεῖν al het mogelijke doen Plat. Ap. 39a; met gen. partit..; ἐς πᾶν κακοῦ ἀπίκατο ze hadden het toppunt van ellende bereikt Hdt. 7.118; ook zonder gen.. εἰς πᾶν ἀφικέσθαι in de grootste nood geraken Xen. Hell. 6.1.12. plur.. πάντα εἶναι τινι alles voor iemand betekenen Hdt. 7.156.1; ὃς χερσὶν ἐπίστατο δαίδαλα πάντα τεύχειν die met zijn handen alle mogelijke kunstwerken wist te produceren Il. 5.60; πάντα... γιγνόμενος allerlei vormen aannemend Od. 4.417; πάντα ποιεῖν al het mogelijke doen Lys. 12.84. met lidw. sing. τὸ πᾶν het geheel:; εἰς τὸ πᾶν βλέπειν naar het geheel kijken Plat. Tht. 175a; τὰ... πάντα μέρη τὸ πᾶν εἶναι ὡμολόγηται er was vastgesteld dat de gezamenlijke delen het geheel vormen Plat. Tht. 204e; alles:; τοῦ παντὸς ἐλλείπω ik mis alles (van dergelijk gedrag) Aeschl. PV 961; ὁ περὶ τοῦ παντὸς δρόμος de wedloop waarin alles op het spel staat (d.w.z. op leven en dood) Hdt. 8.74.1; τὸ πᾶν κίνησις ἦν alles was in beweging Plat. Tht. 156a; ἄξιοι τοῦ παντός alles in de wereld waard Plat. Sph. 216c; τοῦ παντὸς ἡμάρτηκεν hij heeft zijn doel totaal gemist Plat. Phaedr. 235e; τῷ παντί in elk opzicht Xen. Hell. 7.5.12; filos. het universum, het heelal:. οὐδέ τι τοῦ πάντος κενεὸν πέλει niets van het universum is leeg Emp. B 13. plur.. ἦν οἱ ἐν τῷ λόγῳ τὰ πάντα ἡ Κυνώ in zijn betoog was het Kyno voor en na Hdt. 1.122.3. adv. en adv. uitdr. adv. πάντως op elke manier, in elk opzicht, volstrekt, helemaal, absoluut met ontk. πάντως (...) οὐ:. πάντως οὐκέτι νῶϊ διακρίνεσθαι ὀΐω ik meen dat wij tweeën zeker niet meer uit elkaar gaan Od. 20.180; πάντως γὰρ οὐ πείσεις νιν want je zult hem zeker niet overtuigen Aeschl. PV 333. zonder ontk..; ἔδεε πάντως het was absoluut nodig Hdt. 1.31.2; ἄλλως τε πάντως καί in het bijzonder (omdat); in antwoorden zonder meer, natuurlijk; met imperat..; πάντως παρατίθετε ὅτι ἂν βούλεσθε zet vooral maar op tafel wat jullie willen Plat. Smp. 175b; met πᾶς en afleidingen. σκιδνάμενον πάντῃ πάντως zich verspreidend in elke richting op elke manier Parm. B 4.3; κατὰ πάντα γὰρ πάντως νικηθέντες op alle gebieden totaal verslagen Thuc. 7.87.6. n. sing. (τὸ) πᾶν in elk opzicht, geheel en al:; πρίν... τὸ πᾶν ἡμᾶς τ’ ὀλέσθαι voordat wij helemaal te gronde gaan Soph. El. 1009; παντὸς μᾶλλον bovenal Plat. Crit. 49b; in antwoorden zonder meer:; παντός γε μᾶλλον absoluut Plat. Phaed. 67b; τῷ παντί in elk opzicht Xen. Hell. 7.5.12; n. plur. (τὰ) πάντα in alle opzichten:. τὰ πολλὰ πάντα in praktisch alle gevallen Hdt. 5.67.1; τὰ πάντα νικᾶν een volledige overwinning behalen Xen. An. 2.1.1. adv. uitdr. met prep..; διὰ παντός in elk geval Plat. Alc.1. 108b; ook van tijd; διὰ παντός altijd al Thuc. 1.38.1; ἐπὶ πᾶν in het algemeen Plat. Lg. 875d; ὡς ἐπὶ πᾶν εἰπεῖν globaal genomen Plat. Euthyd. 279e; ἐς τὸ πᾶν in elk opzicht Aeschl. Eum. 52; ook van tijd. εἰς τὸ πᾶν ἀεί voor altijd Aeschl. Ch. 684 = ἐς τὸ πᾶν χρόνου Aeschl. Eum. 670; κατὰ πάντα in alle opzichten Plat. Tim. 30d; περὶ παντὸς ποιεῖσθαι boven alles stellen Xen. Hell. 7.1.26; πρὸ παντός bij uitstek Plat. Phaedr. 239e. | ||
}} | }} | ||
{{etym | {{etym |