Anonymous

πταίω: Difference between revisions

From LSJ
1,539 bytes added ,  3 January 2019
2b
(nl)
(2b)
Line 39: Line 39:
{{elnl
{{elnl
|elnltext=πταίω, Dor. praes. ptc. f. πταίοισα; aor. pass. ἐπταίσθην; perf. ἔπταικα stoten (tegen), struikelen (over): met prep. bep..; λίθος πταίουσα ποτ ’ ἀρβυλίδεσσιν een steen die tegen je schoenen aanspringt Theocr. Id. 7.26; meestal van personen; π. ὥσπερ πρὸς ἕρματι als het ware tegen een klip botsen Plat. Resp. 553b; overdr. struikelen over, niet over... heen komen: met prep. bep.. πταίσας τῷδε πρὸς κακῷ tegen dit kwaad opgelopen Aeschl. PV 926; ἦν ἀρρωδίη... μὴ περὶ Μαρδονίῳ πταίσῃ ἡ Ἑλλάς er bestond angst dat Griekenland over Mardonius zou struikelen (d.w.z. het onderspit zou delven) Hdt. 9.101.3; π. τῇ διανοίᾳ περὶ τὰ ὄντα in zijn denken struikelen over het zijnde Plat. Tht. 160d; κἂν περὶ σφίσιν αὐτοῖς τὰ πλείω πταίσωσιν ook al struikelen zij meestal over zichzelf Thuc. 6.33.5; πταίσαντος περὶ Ἔφεσον του Θρασύλλου toen Thrasullos struikelde over Ephese (d.w.z. een nederlaag leed) Plut. Alc. 29.2. struikelen, een fout maken: met acc. v. h. inw. obj..; ἤν τι πταίσωσιν als ze ergens in falen Thuc. 2.43.6; christ. abs. zondigen; NT 2 Pet. 1.10; pass..; ἃ δ ’ ἐπταίσθη δι ’ ἑτέρους... μεταστήσας ἐπὶ τὸ βελτίον de fouten die door toedoen van andere gemaakt waren corrigeren Plut. Brut. 56.1; ptc. subst.. τὰ πταισθέντα de fouten Luc. 9.7.
|elnltext=πταίω, Dor. praes. ptc. f. πταίοισα; aor. pass. ἐπταίσθην; perf. ἔπταικα stoten (tegen), struikelen (over): met prep. bep..; λίθος πταίουσα ποτ ’ ἀρβυλίδεσσιν een steen die tegen je schoenen aanspringt Theocr. Id. 7.26; meestal van personen; π. ὥσπερ πρὸς ἕρματι als het ware tegen een klip botsen Plat. Resp. 553b; overdr. struikelen over, niet over... heen komen: met prep. bep.. πταίσας τῷδε πρὸς κακῷ tegen dit kwaad opgelopen Aeschl. PV 926; ἦν ἀρρωδίη... μὴ περὶ Μαρδονίῳ πταίσῃ ἡ Ἑλλάς er bestond angst dat Griekenland over Mardonius zou struikelen (d.w.z. het onderspit zou delven) Hdt. 9.101.3; π. τῇ διανοίᾳ περὶ τὰ ὄντα in zijn denken struikelen over het zijnde Plat. Tht. 160d; κἂν περὶ σφίσιν αὐτοῖς τὰ πλείω πταίσωσιν ook al struikelen zij meestal over zichzelf Thuc. 6.33.5; πταίσαντος περὶ Ἔφεσον του Θρασύλλου toen Thrasullos struikelde over Ephese (d.w.z. een nederlaag leed) Plut. Alc. 29.2. struikelen, een fout maken: met acc. v. h. inw. obj..; ἤν τι πταίσωσιν als ze ergens in falen Thuc. 2.43.6; christ. abs. zondigen; NT 2 Pet. 1.10; pass..; ἃ δ ’ ἐπταίσθη δι ’ ἑτέρους... μεταστήσας ἐπὶ τὸ βελτίον de fouten die door toedoen van andere gemaakt waren corrigeren Plut. Brut. 56.1; ptc. subst.. τὰ πταισθέντα de fouten Luc. 9.7.
}}
{{etym
|etymtx=Grammatical information: v.<br />Meaning: <b class="b2">to nudge, to crash into, to stumble, to err, to have bad luck</b> (IA.); rarely trans. <b class="b2">to knock over</b> (Pi. fr. 205, LXX).<br />Other forms: Aor. <b class="b3">πταῖσαι</b>, fut. <b class="b3">πταίσω</b>, also perf. (Youngatt., hell.) <b class="b3">ἔπταικα</b>, pass. (late) <b class="b3">πταισθῆναι</b>, <b class="b3">ἔπταισμαι</b>.<br />Compounds: Also with prefix, esp. <b class="b3">προσ-</b>.<br />Derivatives: <b class="b3">πταῖσμα</b> (<b class="b3">πρόσ-</b> πταίω) n. [[push]], [[fault]], [[misfortune]], [[defeat]] (IA., Thgn.), <b class="b3">πρόσπταισις</b> f. [[push]], [[stumble]], [[collision]] (D. H.).<br />Origin: PG [a word of Pre-Greek origin]X [probably]<br />Etymology: Expressive word without clear etymology. A general similarity show <b class="b3">παίω</b>, <b class="b3">ῥαίω</b>, also <b class="b3">-κναίω</b> a.o., which may have influenced the formation of <b class="b3">πταίω</b>; on the anlaut cf. <b class="b3">πτίσσω</b>, <b class="b3">πτήσσω</b>. After Merlingen <b class="b3">Μνήμης χάριν</b> 2, 55 through metathesis <b class="b2">pt-</b> from <b class="b2">tp-</b> as zero grade of OCS <b class="b2">tepù</b> [[beat]] etc.; pricipally to be considered. Against connection with <b class="b3">πέτομαι</b> (Persson Beitr. 2, 825; s. Bq) rightly WP. 2, 21. -- The word may well be Pre-Greek.
}}
}}