Anonymous

σφάλλω: Difference between revisions

From LSJ
3,248 bytes added ,  3 January 2019
2b
(nl)
(2b)
Line 33: Line 33:
{{elnl
{{elnl
|elnltext=σφάλλω, Dor. 3 plur. σφάλλοντι Theocr. 24.112 aor. ἔσφηλα, ep. σφῆλα Od.17.464, Dor. ἔσφᾱλα Pind. P. 8.15; aor. pass. ἐσφάλην; perf. med.-pass. ἔσφαλμαι, plqperf. ἐσφάλμην; fut. σφαλῶ, med. σφαλοῦμαι, pass. σφαλήσομαι. act. ( causat. ) aan het wankelen brengen, uit zijn evenwicht brengen, ten val brengen, onderuithalen, m. n. bij het worstelen:; οὔτ ’ Ὀδυσεὺς δύνατο σφῆλαι οὔδει τε πέλασσαι noch kon Odysseus (zijn tegenstander) onderuithalen en tegen de grond werken Il. 23.719; ὁ δ ’ ἐστάθη ἠΰτε πέτρη ἔμπεδον, οὐδ ’ ἄρα μιν σφῆλεν βέλος Ἀντινόοιο maar hij stond stevig als een rots en het projectiel van Antinoüs bracht hem niet aan het wankelen Od. 17.464; κἄσφηλεν γόνυ γέροντος en (hij) deed de knie van de oude man wankelen (d.w.z. haalde hem onderuit) Eur. Hcld. 128; marit.. σ. ναῦς schepen laten kapseizen Thuc. 7.67.2. overdr. ten val brengen, omverwerpen, onderuit doen gaan:. τὰ πολλὰ σφάλλουσι τὰς πόλεις ze brengen vaak hun steden ten val Thuc. 3.37.4; πολλά … σμικροὶ λόγοι ἔσφηλαν ἤδη καὶ κατώρθωσαν βροτούς kleine woorden hebben al vaak geleid tot de val of het succes van stervelingen Soph. El. 416. op het verkeerde been zetten, misleiden:. Μοίρας δολίῳ σφήλαντι τέχνῃ door de Moiren te misleiden met een listige kunstgreep Eur. Alc. 34; ἡ … θεὰ ἤδη μ ’ ἐπ ’ αὐτοῖς χεῖρ ’ ἐπευθύνοντ ’ ἐμὴν ἔσφηλεν de godin bracht me, terwijl ik al mijn hand op hen richtte, uit mijn koers Soph. Ai. 451. frustreren (in het verwezenlijken van een hoop of verwachting), teleurstellen, onderuithalen:. ἀπ ’ ἔλπιδος σ. (iem.) in zijn hoop teleurstellen [Luc.] 58.29. pass. intrans. wankelen, vallen, onderuitgaan:. σφαλλόμενος προσέρχεται komt wankelend aangelopen Aristoph. Ve. 1324. ten val komen, onderuitgaan, tegenslag ondervinden, falen:; ἢν σφαλῶμεν als we falen Thuc. 1.143.5; ταρβεῖν τὸν εὖ πράσσοντα, μὴ σφαλῇ ποτε vrezen voor iemand met wie het goed gaat, dat hij eens onderuitgaat Soph. Tr. 297; ταῖς τύχαις σ. tegenslag ondervinden door het lot Thuc. 2.87.3; ὁπότε καὶ πείρᾳ του σφαλεῖεν ook al faalden ze af en toe bij een poging iets te ondernemen Thuc. 2.43.1; met acc. v. h. inw. obj.. κἄν τι σφαλῆτε en als jullie een keer tegenslag ondervinden Aristoph. Ran. 736; ἐλάχιστα μὲν ἐσφαλμένοι εἰσί, πλεῖστα δὲ κατωρθωκότες (zij) hebben zeer weinig mislukkingen gekend en zeer veel successen geboekt Xen. Hell. 7.1.9; ἐν τοῖς δικασταῖς, οὐκ ἐμοί, τόδ ’ ἐσφάλη door de jury, niet door mij, leed hij dat verlies Soph. Ai. 1136. misleid worden, zich vergissen:; μῶν ἐσφάλμεθα ἤ … vergis ik me of … Eur. Andr. 896; met gen. in of met betrekking tot iets:. ὅτι οὐκ ἔσφαλται τῆς ἀληθείας ὁ τιθέμενος dat de naamgever niet misleid is met betrekking tot de waarheid Plat. Crat. 436c. gefrustreerd raken in, teleurgesteld raken in, onderuit gaan m.b.t., met gen.:; σφαλέντες τῆς ἀπὸ τοῦ ἐκεῖ πολέμου δόξης omdat wij teleurgesteld werden in onze verwachting met betrekking tot de oorlog daar Thuc. 4.85.2; uitbr.. τοῦδέ γ ’ εἰ σφαλεῖσ ’ ἔσῃ als u van deze man beroofd zult zijn Soph. Tr. 1113.
|elnltext=σφάλλω, Dor. 3 plur. σφάλλοντι Theocr. 24.112 aor. ἔσφηλα, ep. σφῆλα Od.17.464, Dor. ἔσφᾱλα Pind. P. 8.15; aor. pass. ἐσφάλην; perf. med.-pass. ἔσφαλμαι, plqperf. ἐσφάλμην; fut. σφαλῶ, med. σφαλοῦμαι, pass. σφαλήσομαι. act. ( causat. ) aan het wankelen brengen, uit zijn evenwicht brengen, ten val brengen, onderuithalen, m. n. bij het worstelen:; οὔτ ’ Ὀδυσεὺς δύνατο σφῆλαι οὔδει τε πέλασσαι noch kon Odysseus (zijn tegenstander) onderuithalen en tegen de grond werken Il. 23.719; ὁ δ ’ ἐστάθη ἠΰτε πέτρη ἔμπεδον, οὐδ ’ ἄρα μιν σφῆλεν βέλος Ἀντινόοιο maar hij stond stevig als een rots en het projectiel van Antinoüs bracht hem niet aan het wankelen Od. 17.464; κἄσφηλεν γόνυ γέροντος en (hij) deed de knie van de oude man wankelen (d.w.z. haalde hem onderuit) Eur. Hcld. 128; marit.. σ. ναῦς schepen laten kapseizen Thuc. 7.67.2. overdr. ten val brengen, omverwerpen, onderuit doen gaan:. τὰ πολλὰ σφάλλουσι τὰς πόλεις ze brengen vaak hun steden ten val Thuc. 3.37.4; πολλά … σμικροὶ λόγοι ἔσφηλαν ἤδη καὶ κατώρθωσαν βροτούς kleine woorden hebben al vaak geleid tot de val of het succes van stervelingen Soph. El. 416. op het verkeerde been zetten, misleiden:. Μοίρας δολίῳ σφήλαντι τέχνῃ door de Moiren te misleiden met een listige kunstgreep Eur. Alc. 34; ἡ … θεὰ ἤδη μ ’ ἐπ ’ αὐτοῖς χεῖρ ’ ἐπευθύνοντ ’ ἐμὴν ἔσφηλεν de godin bracht me, terwijl ik al mijn hand op hen richtte, uit mijn koers Soph. Ai. 451. frustreren (in het verwezenlijken van een hoop of verwachting), teleurstellen, onderuithalen:. ἀπ ’ ἔλπιδος σ. (iem.) in zijn hoop teleurstellen [Luc.] 58.29. pass. intrans. wankelen, vallen, onderuitgaan:. σφαλλόμενος προσέρχεται komt wankelend aangelopen Aristoph. Ve. 1324. ten val komen, onderuitgaan, tegenslag ondervinden, falen:; ἢν σφαλῶμεν als we falen Thuc. 1.143.5; ταρβεῖν τὸν εὖ πράσσοντα, μὴ σφαλῇ ποτε vrezen voor iemand met wie het goed gaat, dat hij eens onderuitgaat Soph. Tr. 297; ταῖς τύχαις σ. tegenslag ondervinden door het lot Thuc. 2.87.3; ὁπότε καὶ πείρᾳ του σφαλεῖεν ook al faalden ze af en toe bij een poging iets te ondernemen Thuc. 2.43.1; met acc. v. h. inw. obj.. κἄν τι σφαλῆτε en als jullie een keer tegenslag ondervinden Aristoph. Ran. 736; ἐλάχιστα μὲν ἐσφαλμένοι εἰσί, πλεῖστα δὲ κατωρθωκότες (zij) hebben zeer weinig mislukkingen gekend en zeer veel successen geboekt Xen. Hell. 7.1.9; ἐν τοῖς δικασταῖς, οὐκ ἐμοί, τόδ ’ ἐσφάλη door de jury, niet door mij, leed hij dat verlies Soph. Ai. 1136. misleid worden, zich vergissen:; μῶν ἐσφάλμεθα ἤ … vergis ik me of … Eur. Andr. 896; met gen. in of met betrekking tot iets:. ὅτι οὐκ ἔσφαλται τῆς ἀληθείας ὁ τιθέμενος dat de naamgever niet misleid is met betrekking tot de waarheid Plat. Crat. 436c. gefrustreerd raken in, teleurgesteld raken in, onderuit gaan m.b.t., met gen.:; σφαλέντες τῆς ἀπὸ τοῦ ἐκεῖ πολέμου δόξης omdat wij teleurgesteld werden in onze verwachting met betrekking tot de oorlog daar Thuc. 4.85.2; uitbr.. τοῦδέ γ ’ εἰ σφαλεῖσ ’ ἔσῃ als u van deze man beroofd zult zijn Soph. Tr. 1113.
}}
{{etym
|etymtx=-ομαι<br />Grammatical information: v.<br />Meaning: <b class="b2">to bring down, to ruin, to mislead</b>, midd. <b class="b2">to go down, to be ruined, to be mistaken</b> (IA).<br />Other forms: Aor. <b class="b3">σφῆλαι</b> (Il.), Dor. <b class="b3">σφᾶλαι</b> (Pi.), pass. <b class="b3">σφαλ-ῆναι</b> (<b class="b3">-θῆναι</b> Gal.), intr. <b class="b3">-αι</b> (LXX; Schwyzer 756), fut. ?<b class="b3">-ῶ</b>, pass. <b class="b3">-ήσομαι</b>, perf. midd. <b class="b3">ἔσφαλ-μαι</b> (IA.), act. <b class="b3">-κα</b> (Plb.).<br />Compounds: Also w. prefix, e.g. <b class="b3">ἀπο-</b>, <b class="b3">παρα-</b>.<br />Derivatives: 1. <b class="b3">σφαλ-ερός</b> [[slippery]], [[treacherous]], [[staggering]] (IA.). 2. <b class="b3">-μα</b> n. [[fall]], [[accident]], [[misstep]], [[mistake]] (IA.), <b class="b3">-μός</b> m. <b class="b2">id.</b> (Aq.) with <b class="b3">-μῆσαι</b> (<b class="b3">ἀπο-</b>) <b class="b2">to stumble</b> (Plb.), <b class="b3">σφαλ-μᾳ̃ σκιρτᾳ̃</b>, <b class="b3">σφάλλεται</b> H. 3. <b class="b3">-σις</b> (<b class="b3">ἀνά-</b>, <b class="b3">περί-</b>, <b class="b3">ἀμφί-</b>) f. [[fall]], [[accident]] (Hp., Vett. Val.). 4. <b class="b3">-της</b> m. des. of Dionysos "he who brings down" (Lyc.). 5. <b class="b3">ἀ-σφαλ-ής</b>, <b class="b3">ές</b>, -(<b class="b3">έ)ως</b> <b class="b2">not falling, not staggering, firm, safe, reliable</b> (Il.) with <b class="b3">-εια</b> f. (Att.), <b class="b3">-ίζομαι</b>, <b class="b3">-ίζω</b> (hell. a. late), prob. directly from the verb (cf. Schwyzer 513; <b class="b3">σφάλος</b> n. only Trag. Oxy. 676, 16 [uncertain]); thus <b class="b3">ἐπι-</b>, <b class="b3">περι-</b>, <b class="b3">ἀρι-σφαλής</b> a.o. -- On [[ἄσφαλτος]] s. v. (folketym. adapted?).<br />Origin: IE [Indo-European] [cf. 929] <b class="b2">*(s)gʷʰh₂el-</b><br />Etymology: As with <b class="b3">πάλλω</b>, <b class="b3">σκάλλω</b> the above system of forms can be understood as a pure Greek creation. -- A certain etymology is missing. Instead of the earlier, semant. very attractive connection with Skt. <b class="b2">skhálate</b>, <b class="b2">-ti</b> [[sumble]], [[stagger]], [[err]], Arm. [[sxalem]], <b class="b2">-im</b> <b class="b2">id.</b> (Fick 1. 143. 567, Hübschmann Armen. Gr. 1, 490 f.), which requires IE <b class="b2">skʷhel-</b> and is therefore coubtful, P. Wahrmann Glotta 6, 149ff. tries to connect <b class="b3">σφάλλω</b> with IE <b class="b2">*sp(h)el-</b> [[split]] in [[σπολάς]], [[ἀσπάλαξ]] a.o. (s. vv. w. lit.) assuming an orig. meaning *'throw with sticks, put a stop between the legs v. t.' (details in WP. 2, 678 and Pok. 985); phonetically better, but semant. quite hypothetic. Diff., but also doubtful, Thieme KZ 69, 175. Suppositions on anlaut. <b class="b3">σφ-</b> in Hiersche Ten. aspiratae 194 w. lit. Older lit. in Bq; further W.-Hofmann s. [[fallō]]. -- Cf. [[σφαλός]], [[σφέλας]]. Rix, Hist. Gramm. d. Griech. 31 assumes <b class="b2">*sgʷʰh₂el-</b> with Siebs, which seems possible.
}}
}}