3,274,216
edits
(nl) |
(1b) |
||
Line 30: | Line 30: | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=προσ-φύω, Dor. imperf. ποτεφύετο act. causat. ( praes., fut., en aor. προσέφυσα ) doen vastgroeien; overdr. bevestigen, vaststellen:. ἀληθῆ πάντα προσφύσω λόγῳ ik zal met mijn betoog bewijzen dat alles waar is Aeschl. Suppl. 276. med.-pass. intrans. (met aor. προσέφυν en perf. προσπέφυκα ) groeien (aan); met dat..; κέρατα κρατὶ προσπεφυκέναι dat hoorns op je hoofd gegroeid zijn Eur. Ba. 921; perf. spec. vastzitten aan:; πλευραὶ δὲ προσπεφύκασιν de ribben zitten vast (aan de ruggengraat) Hp. Art. 45; zich vasthechten:; τοῦ ἧπαρ ἔχοιμι ἐσθέμεναι προσφῦσα kon ik me maar aan hem vasthechten en zijn lever opvreten Il. 24.213; τὠγκίστρῳ ποτεφύετο (de vis) bleef vastzitten aan de haak Theocr. Id. 21.46; overdr. gehecht raken aan; met gen..; οἱ δὲ προσφύντες ἔχονται τοῦ χρυσίου anderen raken gehecht aan goud en klampen zich daaraan vast Luc. 28.51; met dat.. προσφύντα τοῖς πράγμασιν met volle aandacht voor de zaken Luc. 45.67. | |elnltext=προσ-φύω, Dor. imperf. ποτεφύετο act. causat. ( praes., fut., en aor. προσέφυσα ) doen vastgroeien; overdr. bevestigen, vaststellen:. ἀληθῆ πάντα προσφύσω λόγῳ ik zal met mijn betoog bewijzen dat alles waar is Aeschl. Suppl. 276. med.-pass. intrans. (met aor. προσέφυν en perf. προσπέφυκα ) groeien (aan); met dat..; κέρατα κρατὶ προσπεφυκέναι dat hoorns op je hoofd gegroeid zijn Eur. Ba. 921; perf. spec. vastzitten aan:; πλευραὶ δὲ προσπεφύκασιν de ribben zitten vast (aan de ruggengraat) Hp. Art. 45; zich vasthechten:; τοῦ ἧπαρ ἔχοιμι ἐσθέμεναι προσφῦσα kon ik me maar aan hem vasthechten en zijn lever opvreten Il. 24.213; τὠγκίστρῳ ποτεφύετο (de vis) bleef vastzitten aan de haak Theocr. Id. 21.46; overdr. gehecht raken aan; met gen..; οἱ δὲ προσφύντες ἔχονται τοῦ χρυσίου anderen raken gehecht aan goud en klampen zich daaraan vast Luc. 28.51; met dat.. προσφύντα τοῖς πράγμασιν met volle aandacht voor de zaken Luc. 45.67. | ||
}} | |||
{{mdlsj | |||
|mdlsjtxt=fut. -φύσω aor1 -έφῡσα<br /><b class="num">I.</b> to make to [[grow]] to: metaph. to make [[sure]], [[confirm]], Aesch., Ar.<br /><b class="num">II.</b> Pass. or Mid., to [[grow]] to or [[upon]], c. dat., Eur.:—metaph. to cling to, τῷ προσφὺς [[ἐχόμην]] Od.; and absol., προσφῦσα Il.; of a [[fish]], τὠγκίστρῳ ποτεφύετο Theocr. | |||
}} | }} |