γέλως: Difference between revisions

|elnltext=[[γέλως]] -ωτος, ὁ [~ [[γελάω]] Aeol. [[γέλος]], Att. gen. [[γέλω]], dat. γέλωτι, ep. [[γέλῳ]], poët. acc. [[γέλω]] of [[γέλων]], dat. plur. γέλωσιν<br /><b class="num">1.</b> gelach, het lachen :. [[ἄσβεστος]] … ἐνῶρτο [[γέλως]] μακάρεσσι θεοῖσιν een onbedaarlijk gelach barstte los onder de gelukzalige goden Il. 1.599; [[γέλω]] παρέχειν gelach opwekken Od. 20.8; [[γέλων]] δ ' ἔθηκε συνδείπνοις πολύν hij veroorzaakte veel gelach bij de gasten Eur. Ion 1172; οὐδὲ γὰρ αὐτὸς ἐδυνάμην τὸν γέλωτα κατέχειν want ook ikzelf kon mijn lachen niet houden Xen. Cyr. 2.2.5; ἐπὶ γέλωτι voor de grap Hdt. 9.82.2; [[ἅμα]] γέλωτι al lachend Plat. Lg. 789d.<br /><b class="num">2.</b> object van gelach of spot mikpunt van spot :. γέλωτά με ἔθεο jij hebt mij het mikpunt van spot gemaakt Hdt. 7.209.2; γέλωτα δὴ τὸν [[ἐμέ]] … ἀπέδειξεν hij maakte mijn persoon belachelijk Plat. Tht. 166a; [[γέλως]] ἔσθ ' ὡς χρώμεθα τοῖς πράγμασιν het is lachwekkend hoe wij de zaken regelen Dem. 4.25; [[εἰς]] γέλωτα τρέπειν in het belachelijke trekken Hdt. 7.105.