Anonymous

γίγνομαι: Difference between revisions

From LSJ
m
Text replacement - " :" to ":"
m (Text replacement - " ;" to ";")
m (Text replacement - " :" to ":")
Line 41: Line 41:
}}
}}
{{elnl
{{elnl
|elnltext=[[γίγνομαι]], Ion., Aeol. en koine [[γίνομαι]], imperf. ἐγιγνόμην / ἐγινόμην, poët. γιγνόμην; aor. [[ἐγενόμην]], Dor. (ἐ)γενόμαν, Ion. iter. 3 sing. [[γενέσκετο]], ep. Ion. 2 sing. [[γένεο]] en [[γένευ]], athem. ep. en poët. 3 sing. [[ἔγεντο]] en [[γέντο]], Ion. imperat. γενεῦ; θη - aor. ἐγενήθην (geen pass. bet.); perf. [[γέγονα]], ep. 2 plur. [[γεγάατε]], 3 plur. γεγόνασι, ep. [[γεγάασι]], later γέγοναν, inf. γεγονέναι, ep. [[γεγάμεν]], Dor. [[γεγάκειν]], ptc. γεγονώς -υῖα -ός, ep. γεγαώς -αυῖα (-αῶτες -αυῖαι), poët. [[γεγώς]] -ῶσα (-ῶτες, dual. -ῶτε), plqperf. 3 sing. [[ἐγεγόνει]], Ion. -όνεε; perf. ook [[γεγένημαι]], ptc. γεγενημένος, plqperf. med. (ἐ)γεγένητο; fut. [[γενήσομαι]], θη - fut. 3 sing. γενηθήσεται<br /><b class="num">1.</b> gebruikt als zelfstandig werkwoord, ontstaan<br /><b class="num">2.</b> geboren worden, van pers.; perf. geboren zijn, kind zijn van:; νέον γεγαώς pas geboren Od. 4.144; πατρὸς ἐκ ταὐτοῦ [[γεγώς]] kind van dezelfde vader Eur. IA 406; κάλλιόν τι γεγόνασι zij zijn van veel betere komaf Hdt. 1.146.1; γεγονυῖαν εὖ een hooggeboren vrouw Hdt. 3.69.2; γέγονας [[κακῶς]] jij bent van lage komaf Aristoph. Eq. 218; met ἐκ + gen., [[ἀπό]] + gen.:; ἐκ... Διοκλῆος διδυμάονε παῖδε γενέσθην Diocles had tweelingzonen gekregen (uit D. waren... voortgekomen) Il. 5.548; ook met alleen gen.:; ἐσθλῶν [[γενέσθαι]] een edele afkomst hebben Eur. Hec. 380; uitbr. van leeftijd:; ἔτεα [[τρία]] καὶ [[δέκα]] … γεγονώς dertien jaar oud Hdt. 1.119.2; τοῖς [[ὑπὲρ]] τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονόσι degenen die de leeftijd voor militaire dienst gepasseerd zijn Xen. Cyr. 1.2.4; zelden met rangtelw. : τέταρτον καὶ ὀγδοηκοστὸν [[ἔτος]] γεγονώς op zijn vierentachtigste Luc. 60.22.<br /><b class="num">3.</b> in wording zijn, worden, ontstaan (abs. tegenover [[εἶναι]] 'zijn, bestaan') :. εἰ γὰρ ἔγεντ ’, [[οὐκ]] ἔστ ’, οὐδ ’ [[εἴ ποτε]] μέλλει [[ἔσεσθαι]] want als het werd, is het niet, zelfs niet als het ooit zal zijn Parm. B 8.20; τῇ μὲν γίγνονται... [[ταύτῃ]] δ ’ αἰὲν ἔασιν ἀκίνητοι in dit opzicht zijn zij in wording... in dat opzicht zijn zij eeuwig onbeweeglijk Emped. B 17.11; [[τοὐναντίον]] γίγνεσθαι τε καὶ [[εἶναι]] worden en zijn zijn tegengesteld Plat. Phaed. 102e.<br /><b class="num">4.</b> ontstaan, groeien, resulteren: van planten e.d.:; ὅσσά τε... ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ in zo groten getale als er bloemen opkomen in de lente Il. 2.468; ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος [[σῖτος]] het voedsel dat van het land komt Xen. Mem. 3.6.13; van zaken en abstracta:; τὰ ἀπὸ τύχης γιγνόμενα ἀγαθά goede dingen die toevallig ontstaan Aristot. Rh. 1390b14; van natuurverschijnselen:; ὡς δὲ τρίτη [[ἡμέρη]] … ἐγένετο toen de derde dag was aangebroken Hdt. 1.113.2; [[ἅμα]] δὲ ἕῳ γιγνομένῃ bij het aanbreken van de dag Thuc. 4.32.2; ὡς ἡ... [[ἡμέρα]] ἐγένετο toen het dag werd Thuc. 7.81.1; van hoeveelheden :. [[ψήφων]] τὸν γεγονότα ἀριθμόν het uiteindelijke aantal stemmen Plat. Ap. 36a; τοὺς γιγνομένους δασμούς de binnenkomende belasting Xen. An. 1.1.8; ἐν ταῖς γιγνομέναις ἡμέραις ἀφικνεῖται hij arriveert in de tijd die er voor staat Xen. Cyr. 5.4.51; τὸ ἀπὸ [[τῶν]] αἰχμαλώτων [[ἀργύριον]] [[γενόμενον]] de opbrengst van de verkoop van de krijgsgevangenen Xen. An. 5.3.4.<br /><b class="num">5.</b> zich voordoen, plaatsvinden, gebeuren:; ἀλλὰ τά γ ’ [[οὐκ]] ἐγένοντο maar die dingen gebeurden niet Il. 3.176; [[ἴδμεν]] δ ’ [[ὅσσα]] γένηται ἐπὶ χθονί wij weten alles wat er op aarde gebeurt Od. 12.191; ἡ [[νόσος]] πρῶτον ἤρξατο [[γενέσθαι]] de ziekte begon zich voor het eerst te manifesteren Thuc. 2.47.3; τὰ [[Ὀλύμπια]] γίγνεται de Olympische Spelen vinden plaats Xen. Hell. 7.4.28; ἐγίγνονθ ’ οἱ ὅρκοι de eden werden afgelegd Dem. 19.158; van tijd; ὡς... διέτης [[χρόνος]] [[ἐγεγόνεε]] toen er twee jaren waren verstreken Hdt. 2.2.3; [[ἕως]] ἂν δή τινες χρόνοι γένωνται totdat er een bepaalde periode verstreken is Plat. Phaed. 108c; vaak ptc. n. subst.:; τὸ γιγνόμενον wat er gebeurt Plat. Tht. 161b; τὸ [[γενόμενον]] of τὰ [[γενόμενα]] de gebeurtenis(sen), feit(en); τὸ [[γενησόμενον]] de toekomst Thuc. 1.138.3; [[διήγησις]] … ἢ γεγονότων ἢ ὄντων ἢ μελλόντων een vertelling van gebeurtenissen uit verleden, heden of toekomst Plat. Resp. 392d; τὰ [[γεγενημένα]] het verleden Xen. An. 6.2.14; vaste uidr.:; ὃ [[μήτε]] γένοιτο wat niet moge gebeuren (d.w.z. wat god verhoede) Dem. 10.27; met ἐκ + gen. of [[ὑπό]] + gen. door toedoen van:; τὰ [[γενόμενα]] ἐξ ἀνθρώπων wat door toedoen van mensen gebeurd is Hdt. proem.; τὰ ὑπ ’ [[αὐτοῦ]] γιγνόμενα de resultaten daarvan Plat. Tht. 200e; met dat. en ptc.:; [[οὐκ]] ἂν [[ἐμοί]] γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο hoewel ik het wel hoop, zal dat vast niet gebeuren Od. 3.228; ἡδομένοισι [[ἡμῖν]] οἱ λόγοι γεγόνασι uw woorden zijn tot ons genoegen Hdt. 9.46.3; met dat. en inf.:; [[λαβεῖν]] μοι γένοιτο αὐτόν moge het mij lukken hem te pakken Xen. Cyr. 6.3.11; met [[ὥστε]] en inf.. : οὐδ ’ ἂν [[γενέσθαι]] [[ὥστε]]... τοὺς βασιλέας [[ἔξω]] Σπάρτης [[εἶναι]] en dat het niet kon gebeuren dat de koningen buiten Sparta waren Xen. Hell. 5.3.10.<br /><b class="num">6.</b> gebruikt als koppelwerkwoord, met pred. bep. worden<br /><b class="num">7.</b> met nom. worden (in een bepaalde toestand komen), bij verleden tijden zijn:; αἴ [[κέν]] τι [[φόως]] Δαναοῖσι γένηαι om te zien of je de redding voor de Trojanen wordt Il. 8.282; πάντα... γιγνόμενος alle gedaanten aannemend Od. 4.417; παντοίη ἐγίνετο zij deed al het mogelijke Hdt. 3.124.2; εἴ [[τις]]... κωλυτὴς γίγνοιτο τῆς διαβάσεως voor het geval iemand een obstakel voor de oversteek zou worden Thuc. 3.23.2; met pron. (vaak interrog.); τί γένωμαι; wat moet er van mij worden? Aeschl. Sept. 297; οὐδ ’ [[ἔχω]] [[τίς]] ἂν γενοίμαν ik weet niet wat er van mij zal worden Aeschl. PV 905; met pred. ptc..; ἱκνοῦμαι μὴ προδοὺς [[ἡμᾶς]] γένῃ ik smeek je ons niet in de steek te laten (geen verrader te worden) Sph. Ai. 588; μή … ἀπαρνηθεὶς γένῃ weiger toch niet (word niet weigerachtig) Plat. Soph. 217c; later met adj. ter omschrijving van pass.:; ἁπαλὸς γ. zacht worden NT Mt. 24.32; ἀπειθὴς γ. ongehoorzaam worden NT Act. Ap. 26.19; resultatief met subst. of adj. blijken te zijn :. κακὸν [[Τρώεσσι]] γένοντο zij bleken een ramp voor de Trojanen Il. 5.63; οὐδὲν γλύκιον ἧς πατρίδος γίγνεται niets blijkt heerlijker te zijn dan het eigen vaderland Od. 9.35; θαυμάσιον... καὶ ἄλογον γίγνεται het blijkt een wonderlijke en rare conclusie te zijn Plat. Grg. 496a; ὀλίγοι γὰρ γίγνονται πρὸς πολλούς zij blijken met weinigen tegenover velen te zijn Aristot. Pol. 1304b5.<br /><b class="num">8.</b> met gen. één van de... worden, deel gaan uitmaken van:; [[γενόμενον]] [[τῶν]] βασιληίων δικαστέων toen hij een van de koninklijke rechters geworden was Hdt. 5.25.1; [[τῶν]] γεραιτέρων γίγνονται zij gaan deel uitmaken van de senioren Xen. Cyr. 1.2.15; (eigendom) zijn van :. ἡ [[νίκη]] Ἀγησιλάου ἐγεγένητο de overwinning was van Agesilaus Xen. Hell. 4.3.20; ἐκπλήττονται καὶ οὐκέθ ’ αὑτῶν γίγνονται zij raken buiten zichzelf en staan niet meer onder controle van zichzelf (d.w.z. zijn zichzelf niet meer meester) Plat. Phaedr. 250a.<br /><b class="num">9.</b> met dat. ten deel vallen:; Πηλείωνι δ ’ [[ἄχος]] γένετο verdriet overmande de zoon van Peleus Il. 1.188; τῷ δικαίῳ παρὰ [[θεῶν]]... μισθοὶ καὶ δῶρα γίγνεται de rechtvaardige krijgt van de goden loon en geschenken Plat. Resp. 614a; zie ook onder 2e.<br /><b class="num">10.</b> met prep. (in een bepaalde toestand) komen of (ge)raken, (terecht) komen:; ἀπὸ δείπνου γ. van tafel komen Hdt. 2.78; δι ’ ἔχθρας γ. τινι met iemand in onmin geraken Aristoph. Ran. 1412; [[εἰς]] οὐδὲν γ. vernietigd worden NT Act. Ap. 5.36; ἐκ θυσίης γ. van het offer komen Hdt. 1.50.2; γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι uit iemands zicht verdwijnen Hdt. 5.24.3; ἐν ἑαυτῷ γ. tot zichzelf komen, zich beheersen Xen. An. 1.5.17 = ἐντὸς [[ἑωυτοῦ]] γ. Hdt. 1.119.6; ἐν πολέμῳ γ. in een oorlog belanden Thuc. 1.78.1; ἐν καιρῷ γ. van pas komen Xen. Hell. 4.3.2; ἐπ ’ ἐλπίδος γ. hoop krijgen Plut. Sol. 14.4; ἐπὶ ποταμῷ γ. bij een rivier aankomen Hdt. 1.189.1; [[ἐπί]] τινι γ. in iemands macht komen Xen. An. 3.1.13; [[κατά]] τινα γ. in de buurt van iem. komen Xen. Cyr. 7.1.14; καθ ’ ἓν γ. zich verenigen Thuc. 3.10.5; καθ ’ αὑτοὺς γ. op zichzelf komen te staan Dem. 10.52; ἢν μετὰ [[τοῦ]] θείου γένωμαι indien ik met de godheid verenigd word Xen. Cyr. 8.7.27; παρ ’ ἀμφοτέροις τοῖς πράγμασι γ. bij de gebeurtenissen aan beide zijden aanwezig zijn Thuc. 5.26; [[παρά]] τι γ. afhangen van iets Dem. 18.232; περὶ τὸ συμβουλευειν γ. bezig zijn met advies geven Isocr. 3.12; πρὸ ὁδοῦ γ. op weg gaan Il. 4.382; πρὸς [[ἡμέων]] γίνεσθε kiest onze kant Hdt. 8.22; πρὸς τῇ καρδίᾳ γ. bij het hart komen Plat. Phaed. 118a; πρὸς ἡμέραν ἐγίγνετο het liep tegen de ochtend Xen. Hell. 2.4.6; γ. [[ὑπό]] τινι in iemands macht komen Hdt. 7.11.3; [[ἕως]] ὑπὸ ταῖς μηχαναῖς ἐγένοντο totdat ze onder de dekking van de gevechtstorens kwamen Xen. Cyr. 7.1.34; in NT vaak καὶ ἐγένετο of ἐγένετο δέ en onafh. hoofdzin :. ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐξῆλθεν [[δόγμα]] en het gebeurde in die dagen dat er een bevel uitging NT Luc. 2.1.<br /><b class="num">11.</b> met adv. (op een bepaalde manier) zijn, (in een bepaalde toestand) komen:; σὺ δ ’ [[ἡμῖν]] μηδὲν ἐμποδὼν γένῃ jij moet ons niet in de weg staan Eur. Hec. 372; εἰ ἐκποδὼν γένοιντο als ze uit de weg geruimd zouden zijn Xen. Hell. 6.5.38; [[ἐπειδὰν]] [[τοῦ]] … σώματος [[δίχα]] γένηται wanneer zij (de ziel) zich van het lichaam scheidt Xen. Cyr. 8.7.20; γίγνεται τὸ [[στράτευμα]] [[τρίχα]] het leger raakte in drie delen gesplitst Xen. An. 6.2.16; met εὖ of [[κακῶς]] (vgl. 2c) goed/slecht gaan:; ἂν δὲ εὖ γένηταί τι als het goed verloopt Xen. An. 1.7.5; onpers. met dat. : εὖ [[σοι]] γένοιτο het ga u goed Eur. Alc. 627; [[χρῆν]] γὰρ Κανδαύλῃ [[γενέσθαι]] [[κακῶς]] het moest Kandaules slecht vergaan Hdt. 1.8.2.
|elnltext=[[γίγνομαι]], Ion., Aeol. en koine [[γίνομαι]], imperf. ἐγιγνόμην / ἐγινόμην, poët. γιγνόμην; aor. [[ἐγενόμην]], Dor. (ἐ)γενόμαν, Ion. iter. 3 sing. [[γενέσκετο]], ep. Ion. 2 sing. [[γένεο]] en [[γένευ]], athem. ep. en poët. 3 sing. [[ἔγεντο]] en [[γέντο]], Ion. imperat. γενεῦ; θη - aor. ἐγενήθην (geen pass. bet.); perf. [[γέγονα]], ep. 2 plur. [[γεγάατε]], 3 plur. γεγόνασι, ep. [[γεγάασι]], later γέγοναν, inf. γεγονέναι, ep. [[γεγάμεν]], Dor. [[γεγάκειν]], ptc. γεγονώς -υῖα -ός, ep. γεγαώς -αυῖα (-αῶτες -αυῖαι), poët. [[γεγώς]] -ῶσα (-ῶτες, dual. -ῶτε), plqperf. 3 sing. [[ἐγεγόνει]], Ion. -όνεε; perf. ook [[γεγένημαι]], ptc. γεγενημένος, plqperf. med. (ἐ)γεγένητο; fut. [[γενήσομαι]], θη - fut. 3 sing. γενηθήσεται<br /><b class="num">1.</b> gebruikt als zelfstandig werkwoord, ontstaan<br /><b class="num">2.</b> geboren worden, van pers.; perf. geboren zijn, kind zijn van:; νέον γεγαώς pas geboren Od. 4.144; πατρὸς ἐκ ταὐτοῦ [[γεγώς]] kind van dezelfde vader Eur. IA 406; κάλλιόν τι γεγόνασι zij zijn van veel betere komaf Hdt. 1.146.1; γεγονυῖαν εὖ een hooggeboren vrouw Hdt. 3.69.2; γέγονας [[κακῶς]] jij bent van lage komaf Aristoph. Eq. 218; met ἐκ + gen., [[ἀπό]] + gen.:; ἐκ... Διοκλῆος διδυμάονε παῖδε γενέσθην Diocles had tweelingzonen gekregen (uit D. waren... voortgekomen) Il. 5.548; ook met alleen gen.:; ἐσθλῶν [[γενέσθαι]] een edele afkomst hebben Eur. Hec. 380; uitbr. van leeftijd:; ἔτεα [[τρία]] καὶ [[δέκα]] … γεγονώς dertien jaar oud Hdt. 1.119.2; τοῖς [[ὑπὲρ]] τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονόσι degenen die de leeftijd voor militaire dienst gepasseerd zijn Xen. Cyr. 1.2.4; zelden met rangtelw.: τέταρτον καὶ ὀγδοηκοστὸν [[ἔτος]] γεγονώς op zijn vierentachtigste Luc. 60.22.<br /><b class="num">3.</b> in wording zijn, worden, ontstaan (abs. tegenover [[εἶναι]] 'zijn, bestaan'):. εἰ γὰρ ἔγεντ ’, [[οὐκ]] ἔστ ’, οὐδ ’ [[εἴ ποτε]] μέλλει [[ἔσεσθαι]] want als het werd, is het niet, zelfs niet als het ooit zal zijn Parm. B 8.20; τῇ μὲν γίγνονται... [[ταύτῃ]] δ ’ αἰὲν ἔασιν ἀκίνητοι in dit opzicht zijn zij in wording... in dat opzicht zijn zij eeuwig onbeweeglijk Emped. B 17.11; [[τοὐναντίον]] γίγνεσθαι τε καὶ [[εἶναι]] worden en zijn zijn tegengesteld Plat. Phaed. 102e.<br /><b class="num">4.</b> ontstaan, groeien, resulteren: van planten e.d.:; ὅσσά τε... ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ in zo groten getale als er bloemen opkomen in de lente Il. 2.468; ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος [[σῖτος]] het voedsel dat van het land komt Xen. Mem. 3.6.13; van zaken en abstracta:; τὰ ἀπὸ τύχης γιγνόμενα ἀγαθά goede dingen die toevallig ontstaan Aristot. Rh. 1390b14; van natuurverschijnselen:; ὡς δὲ τρίτη [[ἡμέρη]] … ἐγένετο toen de derde dag was aangebroken Hdt. 1.113.2; [[ἅμα]] δὲ ἕῳ γιγνομένῃ bij het aanbreken van de dag Thuc. 4.32.2; ὡς ἡ... [[ἡμέρα]] ἐγένετο toen het dag werd Thuc. 7.81.1; van hoeveelheden:. [[ψήφων]] τὸν γεγονότα ἀριθμόν het uiteindelijke aantal stemmen Plat. Ap. 36a; τοὺς γιγνομένους δασμούς de binnenkomende belasting Xen. An. 1.1.8; ἐν ταῖς γιγνομέναις ἡμέραις ἀφικνεῖται hij arriveert in de tijd die er voor staat Xen. Cyr. 5.4.51; τὸ ἀπὸ [[τῶν]] αἰχμαλώτων [[ἀργύριον]] [[γενόμενον]] de opbrengst van de verkoop van de krijgsgevangenen Xen. An. 5.3.4.<br /><b class="num">5.</b> zich voordoen, plaatsvinden, gebeuren:; ἀλλὰ τά γ ’ [[οὐκ]] ἐγένοντο maar die dingen gebeurden niet Il. 3.176; [[ἴδμεν]] δ ’ [[ὅσσα]] γένηται ἐπὶ χθονί wij weten alles wat er op aarde gebeurt Od. 12.191; ἡ [[νόσος]] πρῶτον ἤρξατο [[γενέσθαι]] de ziekte begon zich voor het eerst te manifesteren Thuc. 2.47.3; τὰ [[Ὀλύμπια]] γίγνεται de Olympische Spelen vinden plaats Xen. Hell. 7.4.28; ἐγίγνονθ ’ οἱ ὅρκοι de eden werden afgelegd Dem. 19.158; van tijd; ὡς... διέτης [[χρόνος]] [[ἐγεγόνεε]] toen er twee jaren waren verstreken Hdt. 2.2.3; [[ἕως]] ἂν δή τινες χρόνοι γένωνται totdat er een bepaalde periode verstreken is Plat. Phaed. 108c; vaak ptc. n. subst.:; τὸ γιγνόμενον wat er gebeurt Plat. Tht. 161b; τὸ [[γενόμενον]] of τὰ [[γενόμενα]] de gebeurtenis(sen), feit(en); τὸ [[γενησόμενον]] de toekomst Thuc. 1.138.3; [[διήγησις]] … ἢ γεγονότων ἢ ὄντων ἢ μελλόντων een vertelling van gebeurtenissen uit verleden, heden of toekomst Plat. Resp. 392d; τὰ [[γεγενημένα]] het verleden Xen. An. 6.2.14; vaste uidr.:; ὃ [[μήτε]] γένοιτο wat niet moge gebeuren (d.w.z. wat god verhoede) Dem. 10.27; met ἐκ + gen. of [[ὑπό]] + gen. door toedoen van:; τὰ [[γενόμενα]] ἐξ ἀνθρώπων wat door toedoen van mensen gebeurd is Hdt. proem.; τὰ ὑπ ’ [[αὐτοῦ]] γιγνόμενα de resultaten daarvan Plat. Tht. 200e; met dat. en ptc.:; [[οὐκ]] ἂν [[ἐμοί]] γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο hoewel ik het wel hoop, zal dat vast niet gebeuren Od. 3.228; ἡδομένοισι [[ἡμῖν]] οἱ λόγοι γεγόνασι uw woorden zijn tot ons genoegen Hdt. 9.46.3; met dat. en inf.:; [[λαβεῖν]] μοι γένοιτο αὐτόν moge het mij lukken hem te pakken Xen. Cyr. 6.3.11; met [[ὥστε]] en inf..: οὐδ ’ ἂν [[γενέσθαι]] [[ὥστε]]... τοὺς βασιλέας [[ἔξω]] Σπάρτης [[εἶναι]] en dat het niet kon gebeuren dat de koningen buiten Sparta waren Xen. Hell. 5.3.10.<br /><b class="num">6.</b> gebruikt als koppelwerkwoord, met pred. bep. worden<br /><b class="num">7.</b> met nom. worden (in een bepaalde toestand komen), bij verleden tijden zijn:; αἴ [[κέν]] τι [[φόως]] Δαναοῖσι γένηαι om te zien of je de redding voor de Trojanen wordt Il. 8.282; πάντα... γιγνόμενος alle gedaanten aannemend Od. 4.417; παντοίη ἐγίνετο zij deed al het mogelijke Hdt. 3.124.2; εἴ [[τις]]... κωλυτὴς γίγνοιτο τῆς διαβάσεως voor het geval iemand een obstakel voor de oversteek zou worden Thuc. 3.23.2; met pron. (vaak interrog.); τί γένωμαι; wat moet er van mij worden? Aeschl. Sept. 297; οὐδ ’ [[ἔχω]] [[τίς]] ἂν γενοίμαν ik weet niet wat er van mij zal worden Aeschl. PV 905; met pred. ptc..; ἱκνοῦμαι μὴ προδοὺς [[ἡμᾶς]] γένῃ ik smeek je ons niet in de steek te laten (geen verrader te worden) Sph. Ai. 588; μή … ἀπαρνηθεὶς γένῃ weiger toch niet (word niet weigerachtig) Plat. Soph. 217c; later met adj. ter omschrijving van pass.:; ἁπαλὸς γ. zacht worden NT Mt. 24.32; ἀπειθὴς γ. ongehoorzaam worden NT Act. Ap. 26.19; resultatief met subst. of adj. blijken te zijn:. κακὸν [[Τρώεσσι]] γένοντο zij bleken een ramp voor de Trojanen Il. 5.63; οὐδὲν γλύκιον ἧς πατρίδος γίγνεται niets blijkt heerlijker te zijn dan het eigen vaderland Od. 9.35; θαυμάσιον... καὶ ἄλογον γίγνεται het blijkt een wonderlijke en rare conclusie te zijn Plat. Grg. 496a; ὀλίγοι γὰρ γίγνονται πρὸς πολλούς zij blijken met weinigen tegenover velen te zijn Aristot. Pol. 1304b5.<br /><b class="num">8.</b> met gen. één van de... worden, deel gaan uitmaken van:; [[γενόμενον]] [[τῶν]] βασιληίων δικαστέων toen hij een van de koninklijke rechters geworden was Hdt. 5.25.1; [[τῶν]] γεραιτέρων γίγνονται zij gaan deel uitmaken van de senioren Xen. Cyr. 1.2.15; (eigendom) zijn van:. ἡ [[νίκη]] Ἀγησιλάου ἐγεγένητο de overwinning was van Agesilaus Xen. Hell. 4.3.20; ἐκπλήττονται καὶ οὐκέθ ’ αὑτῶν γίγνονται zij raken buiten zichzelf en staan niet meer onder controle van zichzelf (d.w.z. zijn zichzelf niet meer meester) Plat. Phaedr. 250a.<br /><b class="num">9.</b> met dat. ten deel vallen:; Πηλείωνι δ ’ [[ἄχος]] γένετο verdriet overmande de zoon van Peleus Il. 1.188; τῷ δικαίῳ παρὰ [[θεῶν]]... μισθοὶ καὶ δῶρα γίγνεται de rechtvaardige krijgt van de goden loon en geschenken Plat. Resp. 614a; zie ook onder 2e.<br /><b class="num">10.</b> met prep. (in een bepaalde toestand) komen of (ge)raken, (terecht) komen:; ἀπὸ δείπνου γ. van tafel komen Hdt. 2.78; δι ’ ἔχθρας γ. τινι met iemand in onmin geraken Aristoph. Ran. 1412; [[εἰς]] οὐδὲν γ. vernietigd worden NT Act. Ap. 5.36; ἐκ θυσίης γ. van het offer komen Hdt. 1.50.2; γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι uit iemands zicht verdwijnen Hdt. 5.24.3; ἐν ἑαυτῷ γ. tot zichzelf komen, zich beheersen Xen. An. 1.5.17 = ἐντὸς [[ἑωυτοῦ]] γ. Hdt. 1.119.6; ἐν πολέμῳ γ. in een oorlog belanden Thuc. 1.78.1; ἐν καιρῷ γ. van pas komen Xen. Hell. 4.3.2; ἐπ ’ ἐλπίδος γ. hoop krijgen Plut. Sol. 14.4; ἐπὶ ποταμῷ γ. bij een rivier aankomen Hdt. 1.189.1; [[ἐπί]] τινι γ. in iemands macht komen Xen. An. 3.1.13; [[κατά]] τινα γ. in de buurt van iem. komen Xen. Cyr. 7.1.14; καθ ’ ἓν γ. zich verenigen Thuc. 3.10.5; καθ ’ αὑτοὺς γ. op zichzelf komen te staan Dem. 10.52; ἢν μετὰ [[τοῦ]] θείου γένωμαι indien ik met de godheid verenigd word Xen. Cyr. 8.7.27; παρ ’ ἀμφοτέροις τοῖς πράγμασι γ. bij de gebeurtenissen aan beide zijden aanwezig zijn Thuc. 5.26; [[παρά]] τι γ. afhangen van iets Dem. 18.232; περὶ τὸ συμβουλευειν γ. bezig zijn met advies geven Isocr. 3.12; πρὸ ὁδοῦ γ. op weg gaan Il. 4.382; πρὸς [[ἡμέων]] γίνεσθε kiest onze kant Hdt. 8.22; πρὸς τῇ καρδίᾳ γ. bij het hart komen Plat. Phaed. 118a; πρὸς ἡμέραν ἐγίγνετο het liep tegen de ochtend Xen. Hell. 2.4.6; γ. [[ὑπό]] τινι in iemands macht komen Hdt. 7.11.3; [[ἕως]] ὑπὸ ταῖς μηχαναῖς ἐγένοντο totdat ze onder de dekking van de gevechtstorens kwamen Xen. Cyr. 7.1.34; in NT vaak καὶ ἐγένετο of ἐγένετο δέ en onafh. hoofdzin:. ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐξῆλθεν [[δόγμα]] en het gebeurde in die dagen dat er een bevel uitging NT Luc. 2.1.<br /><b class="num">11.</b> met adv. (op een bepaalde manier) zijn, (in een bepaalde toestand) komen:; σὺ δ ’ [[ἡμῖν]] μηδὲν ἐμποδὼν γένῃ jij moet ons niet in de weg staan Eur. Hec. 372; εἰ ἐκποδὼν γένοιντο als ze uit de weg geruimd zouden zijn Xen. Hell. 6.5.38; [[ἐπειδὰν]] [[τοῦ]] … σώματος [[δίχα]] γένηται wanneer zij (de ziel) zich van het lichaam scheidt Xen. Cyr. 8.7.20; γίγνεται τὸ [[στράτευμα]] [[τρίχα]] het leger raakte in drie delen gesplitst Xen. An. 6.2.16; met εὖ of [[κακῶς]] (vgl. 2c) goed/slecht gaan:; ἂν δὲ εὖ γένηταί τι als het goed verloopt Xen. An. 1.7.5; onpers. met dat.: εὖ [[σοι]] γένοιτο het ga u goed Eur. Alc. 627; [[χρῆν]] γὰρ Κανδαύλῃ [[γενέσθαι]] [[κακῶς]] het moest Kandaules slecht vergaan Hdt. 1.8.2.
}}
}}
{{mdlsj
{{mdlsj
Line 47: Line 47:
}}
}}
{{FriskDe
{{FriskDe
|ftr='''γίγνομαι''': {gígnomai}<br />'''Forms''': ion. usw. γί̄νομαι (mit Assimilation und Dehnung, Schwyzer 215), thess. böot. γίνυμαι (Neubildung, Schwyzer 698), Aor. [[γενέσθαι]], Perf. [[γέγονα]], γέγαμεν, Med. (neugebildet) [[γεγένημαι]], Fut. [[γενήσομαι]]; jungatt. usw. γενηθῆναι und γενηθήσομαι; transitiver ''s''-Aorist γείνασθαι (ep. usw., aus *γενσ-, nähere Analyse unsicher; s. außer Schwyzer 756 besonders Wackernagel Unt. 175 mit kühner Erklärung), wozu γεινόμεθα, -μενος (wohl entweder für γί(γ)νομαι, Schwyzer 715, oder für γεν- mit metrischer Dehnung, Specht KZ 66, 204f. nach Schulze Q. 182ff.); athemat. Wurzelaorist [[ἔγεντο]] (Hes. usw.; wohl analogische Neubildung, vgl. Schwyzer 678f. m. Lit.)<br />'''Grammar''': v.<br />'''Meaning''': [[geboren werden]], [[werden]], [[entstehen]].<br />'''Derivative''': Zahlreiche Verbalnomina, z. T. altererbt. Nomina actionis: 1. [[γένος]] und [[γόνος]], [[γονή]] (s. dd.). 2. [[γενεά]], ion. -ή [[Geschlecht]], [[Nachkommenschaft]] (vorw. poet. seit Il.; zu der eigenartigen Bildung s. Chantraine Formation 91). 3. [[γενέθλη]] (poet. seit Il.) und [[γένεθλον]] (A., S.) ib. mit [[γενέθλιος]] und den seltenen und späten [[γενεθλιακός]], [[γενεθλίδιος]], [[γενεθλίωμα]], [[γενεθλιάζω]]. 4. [[γενετή]] [[Geburt]] (Hom., Arist. u. a.) mit [[Γενετυλλίς]] Kosename der Aphrodite als Schutzgöttin der Geburt (Ar. u. a.; vgl. Chantraine 252 und Leumann Glotta 32, 218 A. 3). 5. [[γένεσις]] [[Geburt]], [[Ursprung]] (seit Il.). 6. [[γέννα]] (s. d.). — Nomina agentis: [[γενέτωρ]] (ion. dor. poet.) und [[γενετήρ]] (Arist. usw.) [[Erzeuger]]; Versuch einer Bedeutungs-Differenzierung bei Benveniste Noms d’agent 46; Fem. [[γενέτειρα]] (Pi. usw.) aus -τρια (Schwyzer 381); [[γενέτης]] (ion. poet.) [[Erzeuger]], auch [[Sohn]] (aus dem Komp. [[αἰειγενέτης]] usw., s. Fraenkel Nom. ag. 1, 48); davon γενέσια n. pl. [[Feier der dahingeschiedenen Väter]], [[Parentalia]] (Hdt. usw.), später [[Geburtsfest]] durch Anschluß an [[γενετή]], [[γένεσις]], vgl. Jacoby Class. Quart. 38, 65ff.; zu [[γενέτωρ]] und [[γενέτης]] auch Chantraine REGr. 59-60, 246ff. — Sonstige Ableitungen: [[γνήσιος]] [[von echter Abkunft]], [[echtbürtig]] (seit Il.; zunächst von einem verschollenen Nomen, vgl. Scheller Sprachgesch. und Wortbed. 399ff.); [[γνωτός]], -τή ‘Verwandte(r), Bruder, Schwester’ (ep. seit Il.; oder zu [[γιγνώσκω]]?, s. unten) außerdem in Zusammenbildungen -γνητος, z. B. [[κασίγνητος]] [[Bruder]] (s. d.) und -γνος in [[νεογνός]] [[neugeboren]] (''h''. ''Hom''. usw.), mit ιο-Ableitung in [[ὁμόγνιος]] [[von gleicher Abstammung]], vorw. als Bez. der Stammgötter (Trag. usw.).<br />'''Etymology''' : Altes Verb, von dem mehrere mit den griechischen genau übereinstimmende Formen nebst zugehörigen Verbalnomina (die allerdings teilweise auf parallelen Neuschöpfungen beruhen können) in anderen Sprachen vorliegen: redupl. Präsens [[γίγνομαι]] = lat. akt. ''gignō'' [[erzeugen]]; thematischer Aorist ἐγένετο = aind. them. Impf. ''ájanata'' (Präs. ''jánate'', -''ti'' = lat. ''genit''); Perf. [[γέγονα]] = aind. ''jajā́na''. Ferner die Nomina [[γένος]] und [[γόνος]] (s. dd.); [[γενέτωρ]], [[γενετήρ]] = lat. ''genitor'', aind. ''jánitar''- und ''janitár''-, [[γενέτειρα]] (aus -τρια) = aind. ''jánitrī'', lat. ''genitrī''-''x''; [[γενετή]] = lat. ''Genita'' ''Māna'' N. einer Göttin (dagegen [[γένεσις]] Neubildung nach den hochstufigen zweisilbigen Nomina für die alten schwundstufigen aind. ''jātí''- [[Geburt]], [[Familie]], lat. ''nāti''-''ō'', ags. (''ge'')''cynd'' [[Art]]; zur Abstufung im allg. vgl. Borgström NTS 16, 144f.); [[γνωτός]] = lett. ''znuōts'' [[Schwiegersohn]], [[Schwager]] (nach Schulze KZ 63, 113 vielmehr zu [[γιγνώσκω]]); vgl. noch ahd. ''knōt'' (got. Dat. ''knōdai'') [[Geschlecht]]; -γνος in Zusammenbildungen = z. B. lat. ''prīvi''-''gn''-''us'' [[abgesondert geboren]] = [[Stiefkind]], [[νεογνός]] : got. ''niu''-''kla''-''hs'' ib. (aus *-''kna''- [idg. *-''ĝn''-''o''-] dissimiliert); -γνιος in [[ὁμόγνιος]] = gall. ''Abe''-''gnia''. — Zahlreiche andere Formen aus verschiedenen Sprachen bei WP. 1, 576ff., Pok. 373ff., W.-Hofmann s. ''gignō''.<br />'''Page''' 1,307-308
|ftr='''γίγνομαι''': {gígnomai}<br />'''Forms''': ion. usw. γί̄νομαι (mit Assimilation und Dehnung, Schwyzer 215), thess. böot. γίνυμαι (Neubildung, Schwyzer 698), Aor. [[γενέσθαι]], Perf. [[γέγονα]], γέγαμεν, Med. (neugebildet) [[γεγένημαι]], Fut. [[γενήσομαι]]; jungatt. usw. γενηθῆναι und γενηθήσομαι; transitiver ''s''-Aorist γείνασθαι (ep. usw., aus *γενσ-, nähere Analyse unsicher; s. außer Schwyzer 756 besonders Wackernagel Unt. 175 mit kühner Erklärung), wozu γεινόμεθα, -μενος (wohl entweder für γί(γ)νομαι, Schwyzer 715, oder für γεν- mit metrischer Dehnung, Specht KZ 66, 204f. nach Schulze Q. 182ff.); athemat. Wurzelaorist [[ἔγεντο]] (Hes. usw.; wohl analogische Neubildung, vgl. Schwyzer 678f. m. Lit.)<br />'''Grammar''': v.<br />'''Meaning''': [[geboren werden]], [[werden]], [[entstehen]].<br />'''Derivative''': Zahlreiche Verbalnomina, z. T. altererbt. Nomina actionis: 1. [[γένος]] und [[γόνος]], [[γονή]] (s. dd.). 2. [[γενεά]], ion. -ή [[Geschlecht]], [[Nachkommenschaft]] (vorw. poet. seit Il.; zu der eigenartigen Bildung s. Chantraine Formation 91). 3. [[γενέθλη]] (poet. seit Il.) und [[γένεθλον]] (A., S.) ib. mit [[γενέθλιος]] und den seltenen und späten [[γενεθλιακός]], [[γενεθλίδιος]], [[γενεθλίωμα]], [[γενεθλιάζω]]. 4. [[γενετή]] [[Geburt]] (Hom., Arist. u. a.) mit [[Γενετυλλίς]] Kosename der Aphrodite als Schutzgöttin der Geburt (Ar. u. a.; vgl. Chantraine 252 und Leumann Glotta 32, 218 A. 3). 5. [[γένεσις]] [[Geburt]], [[Ursprung]] (seit Il.). 6. [[γέννα]] (s. d.). — Nomina agentis: [[γενέτωρ]] (ion. dor. poet.) und [[γενετήρ]] (Arist. usw.) [[Erzeuger]]; Versuch einer Bedeutungs-Differenzierung bei Benveniste Noms d’agent 46; Fem. [[γενέτειρα]] (Pi. usw.) aus -τρια (Schwyzer 381); [[γενέτης]] (ion. poet.) [[Erzeuger]], auch [[Sohn]] (aus dem Komp. [[αἰειγενέτης]] usw., s. Fraenkel Nom. ag. 1, 48); davon γενέσια n. pl. [[Feier der dahingeschiedenen Väter]], [[Parentalia]] (Hdt. usw.), später [[Geburtsfest]] durch Anschluß an [[γενετή]], [[γένεσις]], vgl. Jacoby Class. Quart. 38, 65ff.; zu [[γενέτωρ]] und [[γενέτης]] auch Chantraine REGr. 59-60, 246ff. — Sonstige Ableitungen: [[γνήσιος]] [[von echter Abkunft]], [[echtbürtig]] (seit Il.; zunächst von einem verschollenen Nomen, vgl. Scheller Sprachgesch. und Wortbed. 399ff.); [[γνωτός]], -τή ‘Verwandte(r), Bruder, Schwester’ (ep. seit Il.; oder zu [[γιγνώσκω]]?, s. unten) außerdem in Zusammenbildungen -γνητος, z. B. [[κασίγνητος]] [[Bruder]] (s. d.) und -γνος in [[νεογνός]] [[neugeboren]] (''h''. ''Hom''. usw.), mit ιο-Ableitung in [[ὁμόγνιος]] [[von gleicher Abstammung]], vorw. als Bez. der Stammgötter (Trag. usw.).<br />'''Etymology''': Altes Verb, von dem mehrere mit den griechischen genau übereinstimmende Formen nebst zugehörigen Verbalnomina (die allerdings teilweise auf parallelen Neuschöpfungen beruhen können) in anderen Sprachen vorliegen: redupl. Präsens [[γίγνομαι]] = lat. akt. ''gignō'' [[erzeugen]]; thematischer Aorist ἐγένετο = aind. them. Impf. ''ájanata'' (Präs. ''jánate'', -''ti'' = lat. ''genit''); Perf. [[γέγονα]] = aind. ''jajā́na''. Ferner die Nomina [[γένος]] und [[γόνος]] (s. dd.); [[γενέτωρ]], [[γενετήρ]] = lat. ''genitor'', aind. ''jánitar''- und ''janitár''-, [[γενέτειρα]] (aus -τρια) = aind. ''jánitrī'', lat. ''genitrī''-''x''; [[γενετή]] = lat. ''Genita'' ''Māna'' N. einer Göttin (dagegen [[γένεσις]] Neubildung nach den hochstufigen zweisilbigen Nomina für die alten schwundstufigen aind. ''jātí''- [[Geburt]], [[Familie]], lat. ''nāti''-''ō'', ags. (''ge'')''cynd'' [[Art]]; zur Abstufung im allg. vgl. Borgström NTS 16, 144f.); [[γνωτός]] = lett. ''znuōts'' [[Schwiegersohn]], [[Schwager]] (nach Schulze KZ 63, 113 vielmehr zu [[γιγνώσκω]]); vgl. noch ahd. ''knōt'' (got. Dat. ''knōdai'') [[Geschlecht]]; -γνος in Zusammenbildungen = z. B. lat. ''prīvi''-''gn''-''us'' [[abgesondert geboren]] = [[Stiefkind]], [[νεογνός]]: got. ''niu''-''kla''-''hs'' ib. (aus *-''kna''- [idg. *-''ĝn''-''o''-] dissimiliert); -γνιος in [[ὁμόγνιος]] = gall. ''Abe''-''gnia''. — Zahlreiche andere Formen aus verschiedenen Sprachen bei WP. 1, 576ff., Pok. 373ff., W.-Hofmann s. ''gignō''.<br />'''Page''' 1,307-308
}}
}}
{{WoodhouseVerbsReversedFirstPerson
{{WoodhouseVerbsReversedFirstPerson
|woodvrf=[[amount to]], [[become]], [[emanate]], [[happen]], [[issue]], [[occur]], [[be at a price]], [[be committed]], [[be descended from]], [[be fought]], [[be in the same predicament]], [[come about]], [[come into being]], [[come to pass]], [[quit oneself]], [[render oneself]], [[spring from]], [[take place]], [[tot up to]]
|woodvrf=[[amount to]], [[become]], [[emanate]], [[happen]], [[issue]], [[occur]], [[be at a price]], [[be committed]], [[be descended from]], [[be fought]], [[be in the same predicament]], [[come about]], [[come into being]], [[come to pass]], [[quit oneself]], [[render oneself]], [[spring from]], [[take place]], [[tot up to]]
}}
}}