3,274,816
edits
m (Text replacement - " :" to ":") |
m (Text replacement - " ’" to "’") |
||
Line 38: | Line 38: | ||
}} | }} | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=πταίω, Dor. praes. ptc. f. πταίοισα; aor. pass. ἐπταίσθην; perf. ἔπταικα stoten (tegen), struikelen (over): met prep. bep..; λίθος πταίουσα | |elnltext=πταίω, Dor. praes. ptc. f. πταίοισα; aor. pass. ἐπταίσθην; perf. ἔπταικα stoten (tegen), struikelen (over): met prep. bep..; λίθος πταίουσα ποτ’ ἀρβυλίδεσσιν een steen die tegen je schoenen aanspringt Theocr. Id. 7.26; meestal van personen; π. ὥσπερ πρὸς ἕρματι als het ware tegen een klip botsen Plat. Resp. 553b; overdr. struikelen over, niet over... heen komen: met prep. bep.. πταίσας τῷδε πρὸς κακῷ tegen dit kwaad opgelopen Aeschl. PV 926; ἦν ἀρρωδίη... μὴ περὶ Μαρδονίῳ πταίσῃ ἡ Ἑλλάς er bestond angst dat Griekenland over Mardonius zou struikelen (d.w.z. het onderspit zou delven) Hdt. 9.101.3; π. τῇ διανοίᾳ περὶ τὰ ὄντα in zijn denken struikelen over het zijnde Plat. Tht. 160d; κἂν περὶ σφίσιν αὐτοῖς τὰ πλείω πταίσωσιν ook al struikelen zij meestal over zichzelf Thuc. 6.33.5; πταίσαντος περὶ Ἔφεσον του Θρασύλλου toen Thrasullos struikelde over Ephese (d.w.z. een nederlaag leed) Plut. Alc. 29.2. struikelen, een fout maken: met acc. v. h. inw. obj..; ἤν τι πταίσωσιν als ze ergens in falen Thuc. 2.43.6; christ. abs. zondigen; NT 2 Pet. 1.10; pass..; ἃ δ’ ἐπταίσθη δι’ ἑτέρους... μεταστήσας ἐπὶ τὸ βελτίον de fouten die door toedoen van andere gemaakt waren corrigeren Plut. Brut. 56.1; ptc. subst.. τὰ πταισθέντα de fouten Luc. 9.7. | ||
}} | }} | ||
{{etym | {{etym |