ποτε
αἱ δεύτεραί πως φροντίδες σοφώτεραι → somehow second thoughts are wiser, the second thoughts are invariably wiser, second thoughts are best
Dutch (Woordenboekgrieks.nl)
ποτε, Ion. κοτε, Dor. ποκα, Aeol. ποτα [~ πόσος] adv. indef. encl. adv. van tijd ooit verleden ooit, op een keer:; τήν ποτε Λαέρτης πρίατο haar had Laërtes ooit gekocht Od. 1.430; als begin van verhaal of fabel; οὕτω ποτ’ ἦν μῦς καὶ γαλῆ zo waren er eens een muis en een wezel Aristoph. Ve. 1182; ἦν... ποτε χρόνος er was eens een tijd Plat. Prot. 320c; εἴ ποτε καὶ ἄλλοτε meer dan ooit Xen. An. 6.4.12; met praes. hist..; ξένοι ποτὲ λῃσταὶ φονεύουσ (ι) buitenlandse rovers doodden hem op zekere dag Soph. OT 715; attr..; εἰς τήν ποτε φιλίαν naar de vriendschap van weleer And. 3.22; met bijw.. ἤδη ποτέ al eens Il. 1.260; πάλαι ποτέ lang geleden ooit Soph. OT 1043; ἀεί ποτε altijd al Thuc. 2.102.2. toekomst ooit, op een dag:; ποτ’ Ἀχιλλῆος ποθὴ ἵξεται υἷας Ἀχαιῶν op een dag zullen de Griekse zonen weer hevig naar Achilles verlangen Il. 1.240; οὐκ ἔστ’ ἀδελφὸς ὅστις ἂν βλάστοι ποτέ het is onmogelijk dat er ooit weer een broer geboren wordt Soph. Ant. 912; ooit eens, eindelijk, met imperat..; μέθες ποτέ laat me eindelijk gaan. Soph. Ph. 816; met fut..; ἐξερεῖς ποτέ; ga je het nu eindelijk vertellen? Soph. OT 335; ook in cond. bijzinnen; ἤν ποτ’ εἰρήνη γένηται als er ooit vrede komt Aristoph. Eq. 579; na ontk. nooit:. τοῦτο μὴ δόξῃς ποτέ dat hoef je nooit te denken Soph. Ant. 762. ooit, op een zeker moment, soms, af en toe:; ποτὲ μέν... ποτὲ δέ... nu eens..., dan weer Xen. Mem. 4.2.32; ποτὲ... ποτὲ δ’ οὔ nu eens wel, dan weer niet Plat. Tht. 192d; na ontk. nooit:. οὔτε ποτ (έ) geen enkele keer Il. 1.226; οὐδέν ποτ’ ἄλλο er is zeker niets anders Aeschl. Ch. 16. bij interrog. en relat. (ter versterking van idee van nog ontbrekende (en soms gewenste) specificatie) toch, eigenlijk, ook:. τίς ποτε; wie toch? Aeschl. Eum. 408; τίνας ποθ’ ἕδρας τάσδε μοι θοάζετε; waarom toch zitten jullie hier voor mij? Soph. OT 2; ὅστις ποτ’ ἐστίν wie hij ook is Aeschl. Ag. 160; ὅποι ποτέ waarheen ook Soph. Ph. 780.