3,273,773
edits
m (Text replacement - " :" to ":") |
m (Text replacement - " ’" to "’") |
||
Line 38: | Line 38: | ||
}} | }} | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=πείθω 1. act. (met pass. ) Att. regelmatig; Aeol. praes.*πίθημ(μ)ι in ptc. πιθείς, f. πίθεισα, poët. imperf. πεῖθον, iter. later πείθεσκε; Dor. aor. ptc. πείσαις, poët. aor. act. ἔπιθον en πίθον, inf. πιθεῖν, ptc. πιθών en πιθήσας, redupl. πεπιθεῖν, πεπιθών, f. πεπιθοῦσα, conj. act. 1 plur. πεπίθωμεν, opt. πεπίθοιμι; fut. ep. inf. πεισέμεν, redupl. πεπιθήσω; 2. intrans. med. praes. πείθομαι, Ion. imperat. πείθεο, πείθευ, opt. 3 plur. πειθοίατο; aor. ἐπιθόμην, later ἐπεισάμην, poët. med. πιθόμην, poët. imperat. med. πίθεο, conj. πίθωμαι, πίθηαι, opt. πιθοίμην, πιθοίατο, redupl. 3 sing. πεπίθοιτο; perf. πέποιθα, 1 plur. πεποίθομεν, conj. 2 sing. πεποίθῃς, opt. πεποιθοίη, plqperf. ἐπεποίθειν, inf. πεποιθέναι, ptc. πεποιθώς, ep. plqperf. 1 sing. πεποίθεα, plur. ἐπέπιθμεν; fut. πείσομαι act. met acc. van pers. bepraten, trachten over te halen (vaak praes. en imperf. ), overhalen, overreden (vaak aor. ):; οὐδέ με πείσεις en je zult mij niet overreden Il. 1.132; ἔπειθον αὐτοὺς καὶ οὓς ἔπεισα τούτους ἔχων ἐπορευόμην ik probeerde ze over te halen en degenen die ik overhaalde, met hen samen trok ik op Xen. Cyr. 5.5.22; οὐ + imperf. er niet in slagen om … te overreden of over te halen:; | |elnltext=πείθω 1. act. (met pass. ) Att. regelmatig; Aeol. praes.*πίθημ(μ)ι in ptc. πιθείς, f. πίθεισα, poët. imperf. πεῖθον, iter. later πείθεσκε; Dor. aor. ptc. πείσαις, poët. aor. act. ἔπιθον en πίθον, inf. πιθεῖν, ptc. πιθών en πιθήσας, redupl. πεπιθεῖν, πεπιθών, f. πεπιθοῦσα, conj. act. 1 plur. πεπίθωμεν, opt. πεπίθοιμι; fut. ep. inf. πεισέμεν, redupl. πεπιθήσω; 2. intrans. med. praes. πείθομαι, Ion. imperat. πείθεο, πείθευ, opt. 3 plur. πειθοίατο; aor. ἐπιθόμην, later ἐπεισάμην, poët. med. πιθόμην, poët. imperat. med. πίθεο, conj. πίθωμαι, πίθηαι, opt. πιθοίμην, πιθοίατο, redupl. 3 sing. πεπίθοιτο; perf. πέποιθα, 1 plur. πεποίθομεν, conj. 2 sing. πεποίθῃς, opt. πεποιθοίη, plqperf. ἐπεποίθειν, inf. πεποιθέναι, ptc. πεποιθώς, ep. plqperf. 1 sing. πεποίθεα, plur. ἐπέπιθμεν; fut. πείσομαι act. met acc. van pers. bepraten, trachten over te halen (vaak praes. en imperf. ), overhalen, overreden (vaak aor. ):; οὐδέ με πείσεις en je zult mij niet overreden Il. 1.132; ἔπειθον αὐτοὺς καὶ οὓς ἔπεισα τούτους ἔχων ἐπορευόμην ik probeerde ze over te halen en degenen die ik overhaalde, met hen samen trok ik op Xen. Cyr. 5.5.22; οὐ + imperf. er niet in slagen om … te overreden of over te halen:; οὐδ’ Ἕκτορι θυμόν ἔπειθε hij kon het hart van Hector niet overreden Il. 22.78; οὐ πιθὼν τοὺς κυρίους zonder de autoriteiten bepraat te hebben Aristoph. Ran. 1068; spec. d. m. v. gebeden:; ἐπεὶ Ζηνὸς ἦτορ λιταῖς ἔπεισε nadat zij het hart van Zeus met haar beden overreed had Pind. O. 2.80; met acc. en inf.:; οὐδέ σφεας... ἔπεισε ἐκλιπεῖν τὴν Ἑλλάδα en ook brachten (orakels) hen er niet toe Griekenland te verlaten Hdt. 7.139.6; κοὐδείς γέ μ’ ἂν πείσειεν... τὸ μὴ οὐκ ἐλθεῖν ἐπ’ ἐκεῖνον niemand kan mij overhalen niet achter hem aan te gaan Aristoph. Ran. 68; met acc. en ὥστε + inf.:; οὐ γὰρ ἔπειθε τοὺς Χίους ὥστε ἑωυτῷ δοῦναι νέας want hij kon de inwoners van Chios niet overhalen om hem schepen te geven Hdt. 6.5.2; met acc. n. van pron.: overhalen tot:; μὴ πεῖθ’ ἃ μὴ δεῖ probeer mij niet over te halen tot wat niet mag Soph. OC 1442; τοὺς μὲν μισθῷ ἔπειθεν sommigen haalde hij met soldij over (d.w.z. nam hij als huurling aan) Thuc. 2.96.2; eufem. voor omkopen:; οὐδεμίαν ἄλλην... εἶναί μοι σωτηρίαν ἢ σὲ πεῖσαι dat er voor mij geen andere redding zou zijn dan je 'over te halen' Lys. 7.21; ook pass.: overgehaald worden, zich laten overhalen:. οὐδὲ τὸ ἤδῃ, ὃ οὐ πείσεσθαι ἔμελλεν maar dat wist hij niet, dat zij zich niet zou laten overhalen Od. 3.146; ὡς ἐκείνη τῷ χρόνῳ πεισθείη hoe zij zich mettertijd heeft laten verleiden Lys. 1.20. overtuigen:; ὣς τρίετες μὲν ἔληθε δόλῳ καὶ ἔπειθεν Ἀχαιούς zo bleef haar list drie jaar onopgemerkt en maakte zij dat de Grieken haar geloofden Od. 24.141; ὡς ἐμαυτὸν πείθω naar mijn overtuiging Plat. Grg. 453b; overtuigen dat, met acc. (van pers. ) en inf.:; πείθει τὸν ἄνδρα ταῦτα ἔχειν οὕτω zij overtuigde haar man ervan dat het zo was Hdt. 4.154.2; spec. ptc. aor.:; πείσας door overtuigingskracht Soph. Ph. 102; ook pass. overtuigd worden, zich laten overtuigen, met acc. van inhoud:; ψευδέσι μύθοις... πεισθεὶς ἀφανῆ door leugens overtuigd van wat niet zichtbaar was Eur. Hipp. 1288; perf. pass.: πέπεισμαι overtuigd zijn, zeker zijn:; τὰ μὲν παρ’ ἡμῖν ἴσθι σοι πεπεισμένα reken maar dat wij van onze kant overtuigd zijn Aristoph. Th. 1170; ἐννύχοις πεπεισμένη στένεις ὀνείροις; huil je omdat je door nachtelijke droomgezichten overtuigd bent? Eur. Hel. 1190; met acc. (en inf. ):. ὅ τι ἂν μὴ καὶ συνοίσειν πεπεισμένος ὦ tenzij ik zeker wist dat het ook voordelig zou zijn Dem. 4.51; πεπείσμεθα περὶ ὑμῶν... τὰ κρείσσονα wij zijn in uw geval zeker van een betere toekomst NT Hebr. 6.9. intrans. med., vooral met dat. gehoorzamen, luisteren naar;; καί οἱ πείθονται Ἀχαιοί en de Grieken gehoorzamen hem Il. 1.79; τοῖς ἐν τέλει βεβῶσι πείσομαι ik zal gehoorzamen aan degenen die aan de macht zijn Soph. Ant. 67; overdr..; ἐμὲ δὲ χρὴ γήραϊ λυγρῷ πείθεσθαι ik moet nu zwichten voor de ellendige ouderdom Il. 23.645; πειθώμεθα νυκτὶ μελαίνῃ laten we gehoor geven aan de duistere nacht Il. 8.502; met dat. en acc. n.:; σοῖς ταῦτα πείσομαι λόγοις ik zal hierin je woorden gehoorzamen Aeschl. Ch. 781; met alleen acc. n.:; ἅ τιν’ οὐ πείσεσθαι ὀίω waaraan menigeen niet zal gehoorzamen, naar ik meen Il. 1.289; met dat. en inf.:; τοῖς ἐπαγαγομένοις οὐκ ἐπείθοντο ὥστε εὐθὺς ἔργου ἔχεσθαι naar degenen die hen hadden binnengelaten luisterden ze niet om meteen aan de slag te gaan Thuc. 2.2.4; zelden met gen.: τούτων ἔταξαν πείθεσθαι zij gaven opdracht hen te gehoorzamen Hdt. 5.29.2. geloven;; πείθεθ’ ἑταίρῳ (menigeen) gelooft een makker Od. 20.45; εἰ … Ἱπποκράτει... δεῖ πιθέσθαι als we Hippocrates moeten geloven Plat. Phaedr. 270c; met dat. en acc. n.:; πείθεσθε τούτῳ ταῦτα; geloven jullie hem daarin? Aristoph. Th. 592; met inf.: οὐ γάρ πω ἐπείθετο ὃν πατέρ’ εἶναι want hij geloofde nog niet dat het zijn eigen vader was Od. 16.192. intrans. perf.: πέποιθα vertrouwen;; νεκροῖσί νυν πέπισθι vertrouw de doden maar Aeschl. Eum. 599; ἀλκῇ πεποιθώς vertrouwend op je kracht Aeschl. Ch. 237; met dat. en ptc.:; οἷσι... ἀνὴρ μαρναμένοισι πέποιθε in wier gevechtskracht een man vertrouwen heeft Od. 16.98; met dat. en inf.:; οὔ πω χερσὶ πέποιθα ἄνδρ’ ἀπαμύνασθαι ik heb nog geen vertrouwen in de kracht van mijn handen om me tegen een man te verdedigen Od. 16.71; met acc. en inf.:; πέποιθα... τὸν πυρφόρον ἥξειν κεραυνόν ik vertrouw erop, dat de vuurdragende bliksem zal komen Aeschl. Sept. 444; met alleen inf.: χρήμασι ἐπεποίθεσαν διώσεσθαι zij vertrouwden erop, dat ze door hun geld de dans zouden ontspringen Hdt. 9.88. | ||
}} | }} | ||
{{mdlsj | {{mdlsj |