3,271,365
edits
m (Text replacement - " )" to ")") |
m (Text replacement - "( " to "(") |
||
Line 17: | Line 17: | ||
}} | }} | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=κατα-βάλλω, Dor. imperf. med. 2 sing. κατεβάλλευ; ep. aor. 3 sing. κάββαλε met acc., meestal met bep. van richting of prep. bep. [[neerwerpen]], [[naar beneden gooien]]:; ἐνθάδε κάββαλε hij heeft mij hier doen belanden Od. 6.172; κ. τινὰ ἐς ἐρκτήν iem. in de gevangenis gooien Hdt. 4.146.2; κ. τινὰ ἀπὸ τοῦ ἵππου iem. van zijn paard gooien Xen. Hell. 5.2.41; κατέβαλεν ὃ ἔλαβεν hij wierp weg wat hij had gekregen Xen. Cyr. 2.2.4; ook med.:; ὅκ’ εἰς εὐναν κατεβάλλευ toen jij je op je bed liet vallen Theocr. 18.11; overdr.: κάββαλλε τὸν χείμωνα verdrijf de winterkoude Alc. 338.5; κ. ἐς τὸ μηδέν tot nul reduceren Hdt. 9.79.1; κ. τινὰ ἀπ’ ἐλπίδος iem. de hoop doen verliezen Plat. Euthyph. 15e; κ. φάτιν ὡς het gerucht verspreiden dat Hdt. 1.122.3. met acc., altijd zonder prep. bep. spec. med. als fundament leggen, beginnen:; τὴν τῆς ναυπηγίας ἀρχὴν κ. de basis voor het bouwen van een schip leggen Plat. Lg. 803a; overdr.: καταβάλλεσθαι μέγαν οἶκτον luid geklaag inzetten Eur. Hel. 164; ὅταν δὲ κρηπὶς μὴ καταβληθῇ γένους ὀρθῶς wanneer de basis van een geslacht niet op de juiste wijze is gelegd Eur. HF 1261; τὰ καταβεβλημένα παιδεύματα de gevestigde leersystemen Aristot. Pol. 1338a36. omverwerpen, verwoesten:; τεῖχος een muur Thuc. 7.24.1; overdr.:; πατρίους παραδοχάς breken met de voorvaderlijke tradities Eur. Ba. 202; neerslaan:; καταβάλλει πατάξας met één klap slaat hij hem neer Lys. 13.71; doden: m. n. van offerdieren:. ἱερεῖα πολλὰ κ. vele offerdieren slachten Isocr. 2.20. laten vallen, laten zakken:; κάββαλε νεβρόν hij (adelaar) liet het hert vallen Il. 8.249; οὔατα κάββαλεν ἄμφω hij (hond) liet beide oren hangen Od. 17.302; τοὺς σκίπωνας καταβάλλω ik laat de stokken vallen (= ik werp de handdoek in de ring?) Aristoph. Ve. 727; ook overdr.: laten vallen, afzien van:. τὸν νόμον τοῦτον... καταβάλλοντ’ ἐᾶν van die maatregel afzien en hem laten vallen Dem. 18.103. neerleggen; opbergen:; σιτία κ. de proviand opbergen Hdt. 7.25.1; (van geld) binnen brengen, opleveren:; ( ἡ λίμνη) καταβάλλει ἐπ’ ἡμέρην ἑκάστην τάλαντον ἀργυρίον ἐκ τῶν ἰχθύων het (meer) levert dagelijks een talent aan zilver op uit de visvangst Hdt. 2.149.5; betalen:. τἀργύριον het geld Thuc. 1.27.1; τὸ δημόσιον ὑπὲρ αὐτοῦ τιμὴν τῷ κεκτημένῳ καταβαλλέτω de staatskas moet de koopprijs voor hem (de slaaf) aan zijn bezitter betalen Plat. Lg. 932d. | |elnltext=κατα-βάλλω, Dor. imperf. med. 2 sing. κατεβάλλευ; ep. aor. 3 sing. κάββαλε met acc., meestal met bep. van richting of prep. bep. [[neerwerpen]], [[naar beneden gooien]]:; ἐνθάδε κάββαλε hij heeft mij hier doen belanden Od. 6.172; κ. τινὰ ἐς ἐρκτήν iem. in de gevangenis gooien Hdt. 4.146.2; κ. τινὰ ἀπὸ τοῦ ἵππου iem. van zijn paard gooien Xen. Hell. 5.2.41; κατέβαλεν ὃ ἔλαβεν hij wierp weg wat hij had gekregen Xen. Cyr. 2.2.4; ook med.:; ὅκ’ εἰς εὐναν κατεβάλλευ toen jij je op je bed liet vallen Theocr. 18.11; overdr.: κάββαλλε τὸν χείμωνα verdrijf de winterkoude Alc. 338.5; κ. ἐς τὸ μηδέν tot nul reduceren Hdt. 9.79.1; κ. τινὰ ἀπ’ ἐλπίδος iem. de hoop doen verliezen Plat. Euthyph. 15e; κ. φάτιν ὡς het gerucht verspreiden dat Hdt. 1.122.3. met acc., altijd zonder prep. bep. spec. med. als fundament leggen, beginnen:; τὴν τῆς ναυπηγίας ἀρχὴν κ. de basis voor het bouwen van een schip leggen Plat. Lg. 803a; overdr.: καταβάλλεσθαι μέγαν οἶκτον luid geklaag inzetten Eur. Hel. 164; ὅταν δὲ κρηπὶς μὴ καταβληθῇ γένους ὀρθῶς wanneer de basis van een geslacht niet op de juiste wijze is gelegd Eur. HF 1261; τὰ καταβεβλημένα παιδεύματα de gevestigde leersystemen Aristot. Pol. 1338a36. omverwerpen, verwoesten:; τεῖχος een muur Thuc. 7.24.1; overdr.:; πατρίους παραδοχάς breken met de voorvaderlijke tradities Eur. Ba. 202; neerslaan:; καταβάλλει πατάξας met één klap slaat hij hem neer Lys. 13.71; doden: m. n. van offerdieren:. ἱερεῖα πολλὰ κ. vele offerdieren slachten Isocr. 2.20. laten vallen, laten zakken:; κάββαλε νεβρόν hij (adelaar) liet het hert vallen Il. 8.249; οὔατα κάββαλεν ἄμφω hij (hond) liet beide oren hangen Od. 17.302; τοὺς σκίπωνας καταβάλλω ik laat de stokken vallen (= ik werp de handdoek in de ring?) Aristoph. Ve. 727; ook overdr.: laten vallen, afzien van:. τὸν νόμον τοῦτον... καταβάλλοντ’ ἐᾶν van die maatregel afzien en hem laten vallen Dem. 18.103. neerleggen; opbergen:; σιτία κ. de proviand opbergen Hdt. 7.25.1; (van geld) binnen brengen, opleveren:; (ἡ λίμνη) καταβάλλει ἐπ’ ἡμέρην ἑκάστην τάλαντον ἀργυρίον ἐκ τῶν ἰχθύων het (meer) levert dagelijks een talent aan zilver op uit de visvangst Hdt. 2.149.5; betalen:. τἀργύριον het geld Thuc. 1.27.1; τὸ δημόσιον ὑπὲρ αὐτοῦ τιμὴν τῷ κεκτημένῳ καταβαλλέτω de staatskas moet de koopprijs voor hem (de slaaf) aan zijn bezitter betalen Plat. Lg. 932d. | ||
}} | }} | ||
{{elru | {{elru |