ποτε

From LSJ
Revision as of 12:18, 13 October 2024 by Spiros (talk | contribs) (Text replacement - "( " to "(")

πᾶσά τε ἐπιστήμη χωριζομένη δικαιοσύνης καὶ τῆς ἄλλης ἀρετῆς πανουργία, οὐ σοφία φαίνεται → every knowledge, when separated from justice and the other virtues, ought to be called cunning rather than wisdom | every form of knowledge when sundered from justice and the rest of virtue is seen to be plain roguery rather than wisdom

Source

Dutch (Woordenboekgrieks.nl)

ποτε, Ion. κοτε, Dor. ποκα, Aeol. ποτα [~ πόσος] adv. indef. encl. adv. van tijd ooit verleden ooit, op een keer:; τήν ποτε Λαέρτης πρίατο haar had Laërtes ooit gekocht Od. 1.430; als begin van verhaal of fabel; οὕτω ποτ’ ἦν μῦς καὶ γαλῆ zo waren er eens een muis en een wezel Aristoph. Ve. 1182; ἦν... ποτε χρόνος er was eens een tijd Plat. Prot. 320c; εἴ ποτε καὶ ἄλλοτε meer dan ooit Xen. An. 6.4.12; met praes. hist..; ξένοι ποτὲ λῃσταὶ φονεύουσ (ι ) buitenlandse rovers doodden hem op zekere dag Soph. OT 715; attr..; εἰς τήν ποτε φιλίαν naar de vriendschap van weleer And. 3.22; met bijw.. ἤδη ποτέ al eens Il. 1.260; πάλαι ποτέ lang geleden ooit Soph. OT 1043; ἀεί ποτε altijd al Thuc. 2.102.2. toekomst ooit, op een dag:; ποτ’ Ἀχιλλῆος ποθὴ ἵξεται υἷας Ἀχαιῶν op een dag zullen de Griekse zonen weer hevig naar Achilles verlangen Il. 1.240; οὐκ ἔστ’ ἀδελφὸς ὅστις ἂν βλάστοι ποτέ het is onmogelijk dat er ooit weer een broer geboren wordt Soph. Ant. 912; ooit eens, eindelijk, met imperat..; μέθες ποτέ laat me eindelijk gaan. Soph. Ph. 816; met fut..; ἐξερεῖς ποτέ; ga je het nu eindelijk vertellen? Soph. OT 335; ook in cond. bijzinnen; ἤν ποτ’ εἰρήνη γένηται als er ooit vrede komt Aristoph. Eq. 579; na ontk. nooit:. τοῦτο μὴ δόξῃς ποτέ dat hoef je nooit te denken Soph. Ant. 762. ooit, op een zeker moment, soms, af en toe:; ποτὲ μέν... ποτὲ δέ... nu eens..., dan weer Xen. Mem. 4.2.32; ποτὲ... ποτὲ δ’ οὔ nu eens wel, dan weer niet Plat. Tht. 192d; na ontk. nooit:. οὔτε ποτ (έ ) geen enkele keer Il. 1.226; οὐδέν ποτ’ ἄλλο er is zeker niets anders Aeschl. Ch. 16. bij interrog. en relat. (ter versterking van idee van nog ontbrekende (en soms gewenste) specificatie) toch, eigenlijk, ook:. τίς ποτε; wie toch? Aeschl. Eum. 408; τίνας ποθ’ ἕδρας τάσδε μοι θοάζετε; waarom toch zitten jullie hier voor mij? Soph. OT 2; ὅστις ποτ’ ἐστίν wie hij ook is Aeschl. Ag. 160; ὅποι ποτέ waarheen ook Soph. Ph. 780.