γλῶττα
Ἔνιοι δὲ καὶ μισοῦσι τοὺς εὐεργέτας → Nonnulli oderunt adeo beneficos sibi → Es hassen manche sogar ihre Wohltäter
English (LSJ)
ἡ, Att. for γλῶσσα.
French (Bailly abrégé)
v. γλῶσσα.
Dutch (Woordenboekgrieks.nl)
γλῶττα -ης, ἡ, Ion. γλῶσσα
1. tong:; ἄγε τάμνετε... γλώσσας kom, snijdt de tongen (van de offerdieren) af Od. 3.332; spec. in verband met spraak:; τοῦ καὶ ἀπὸ γλώσσης μέλιτος γλυκίων ῥέεν αὐδή van zijn tong vloeide spraak zoeter dan honing Il. 1.249; γλώσσῃ θρασύς met een brutale mond Soph. Ai. 1142; ἐκ φόβου... γλῶσσαν ἐγκλῄσας ἔχει uit angst houdt hij zijn tong achter slot en grendel Soph. Ant. 180; ἡ γλῶσσ’ ὀμώμοχ’ ἡ δὲ φρὴν ἀνώμοτος mijn tong heeft gezworen, maar mijn geest is niet gebonden door eed Eur. Hipp. 612; uitbr. voor het spreken zelf:; γλώσσης χάριν omwille van het spreken Aeschl. Ch. 266; ἀπὸ γλώσσης mondeling Hdt. 1.123.4; πέρας οὐδὲν μὴ διὰ γλώσσης ἰόν er wordt niets bereikt zonder je tong te gebruiken Eur. Suppl. 112; κατὰ γλῶσσαν κλύων van horen zeggen hebbend Soph. Tr. 747; voor concrete uitingen:; ἐν κερτομίοις γλώσσαις met spottende woorden Soph. Ant. 962; uitbr. voor wat de vorm v. e. tong heeft:. γλῶσσαι ὡσεὶ πυρός tongen als van vuur NT Act. Ap. 2.3.
2. taal, dialect:; γλῶσσαν ἱέναι een taal spreken Hdt. 1.57.1; γλῶσσαν νομίζειν een taal gebruiken Hdt. 1.142.3; κατὰ τὴν ἀρχαίαν γλῶτταν volgens het oude taalgebruik Aristot. Rh. 1357b10; uitbr. volk (dat een eigen taal spreekt); NT Apoc. 10.11; gramm. glosse (verouderd of moeilijk woord).
Russian (Dvoretsky)
γλῶττα: атт. = γλῶσσα.
Greek (Liddell-Scott)
γλῶττα: ἡ, Ἀττ. ἀντὶ γλῶσσα, ὅ ἴδε.
Greek Monolingual
η
βλ. γλώσσα.
Greek Monotonic
γλῶττα: ἡ, Αττ. αντί γλῶσσα.