γίγνομαι: Difference between revisions

From LSJ

ἀμήχανον τέχνημα καὶ δυσέκδυτον → unmanageable garment which he could not strip off

Source
(nl)
(1a)
Line 42: Line 42:
{{elnl
{{elnl
|elnltext=[[γίγνομαι]], Ion., Aeol. en koine [[γίνομαι]], imperf. ἐγιγνόμην / ἐγινόμην, poët. γιγνόμην; aor. [[ἐγενόμην]], Dor. (ἐ)γενόμαν, Ion. iter. 3 sing. [[γενέσκετο]], ep. Ion. 2 sing. [[γένεο]] en [[γένευ]], athem. ep. en poët. 3 sing. [[ἔγεντο]] en [[γέντο]], Ion. imperat. γενεῦ; θη - aor. ἐγενήθην (geen pass. bet.); perf. [[γέγονα]], ep. 2 plur. [[γεγάατε]], 3 plur. γεγόνασι, ep. [[γεγάασι]], later γέγοναν, inf. γεγονέναι, ep. [[γεγάμεν]], Dor. [[γεγάκειν]], ptc. γεγονώς -υῖα -ός, ep. γεγαώς -αυῖα (-αῶτες -αυῖαι), poët. [[γεγώς]] -ῶσα (-ῶτες, dual. -ῶτε), plqperf. 3 sing. [[ἐγεγόνει]], Ion. -όνεε; perf. ook [[γεγένημαι]], ptc. γεγενημένος, plqperf. med. (ἐ)γεγένητο; fut. [[γενήσομαι]], θη - fut. 3 sing. γενηθήσεται<br /><b class="num">1.</b> gebruikt als zelfstandig werkwoord, ontstaan<br /><b class="num">2.</b> geboren worden, van pers. ; perf. geboren zijn, kind zijn van:; νέον γεγαώς pas geboren Od. 4.144; πατρὸς ἐκ ταὐτοῦ [[γεγώς]] kind van dezelfde vader Eur. IA 406; κάλλιόν τι γεγόνασι zij zijn van veel betere komaf Hdt. 1.146.1; γεγονυῖαν εὖ een hooggeboren vrouw Hdt. 3.69.2; γέγονας [[κακῶς]] jij bent van lage komaf Aristoph. Eq. 218; met ἐκ + gen., [[ἀπό]] + gen.:; ἐκ... Διοκλῆος διδυμάονε παῖδε γενέσθην Diocles had tweelingzonen gekregen (uit D. waren... voortgekomen) Il. 5.548; ook met alleen gen.:; ἐσθλῶν [[γενέσθαι]] een edele afkomst hebben Eur. Hec. 380; uitbr. van leeftijd:; ἔτεα [[τρία]] καὶ [[δέκα]] … γεγονώς dertien jaar oud Hdt. 1.119.2; τοῖς [[ὑπὲρ]] τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονόσι degenen die de leeftijd voor militaire dienst gepasseerd zijn Xen. Cyr. 1.2.4; zelden met rangtelw. : τέταρτον καὶ ὀγδοηκοστὸν [[ἔτος]] γεγονώς op zijn vierentachtigste Luc. 60.22.<br /><b class="num">3.</b> in wording zijn, worden, ontstaan (abs. tegenover [[εἶναι]] 'zijn, bestaan') :. εἰ γὰρ ἔγεντ ’, [[οὐκ]] ἔστ ’, οὐδ ’ [[εἴ ποτε]] μέλλει [[ἔσεσθαι]] want als het werd, is het niet, zelfs niet als het ooit zal zijn Parm. B 8.20; τῇ μὲν γίγνονται... [[ταύτῃ]] δ ’ αἰὲν ἔασιν ἀκίνητοι in dit opzicht zijn zij in wording... in dat opzicht zijn zij eeuwig onbeweeglijk Emped. B 17.11; [[τοὐναντίον]] γίγνεσθαι τε καὶ [[εἶναι]] worden en zijn zijn tegengesteld Plat. Phaed. 102e.<br /><b class="num">4.</b> ontstaan, groeien, resulteren: van planten e.d.:; ὅσσά τε... ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ in zo groten getale als er bloemen opkomen in de lente Il. 2.468; ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος [[σῖτος]] het voedsel dat van het land komt Xen. Mem. 3.6.13; van zaken en abstracta:; τὰ ἀπὸ τύχης γιγνόμενα ἀγαθά goede dingen die toevallig ontstaan Aristot. Rh. 1390b14; van natuurverschijnselen:; ὡς δὲ τρίτη [[ἡμέρη]] … ἐγένετο toen de derde dag was aangebroken Hdt. 1.113.2; [[ἅμα]] δὲ ἕῳ γιγνομένῃ bij het aanbreken van de dag Thuc. 4.32.2; ὡς ἡ... [[ἡμέρα]] ἐγένετο toen het dag werd Thuc. 7.81.1; van hoeveelheden :. [[ψήφων]] τὸν γεγονότα ἀριθμόν het uiteindelijke aantal stemmen Plat. Ap. 36a; τοὺς γιγνομένους δασμούς de binnenkomende belasting Xen. An. 1.1.8; ἐν ταῖς γιγνομέναις ἡμέραις ἀφικνεῖται hij arriveert in de tijd die er voor staat Xen. Cyr. 5.4.51; τὸ ἀπὸ [[τῶν]] αἰχμαλώτων [[ἀργύριον]] [[γενόμενον]] de opbrengst van de verkoop van de krijgsgevangenen Xen. An. 5.3.4.<br /><b class="num">5.</b> zich voordoen, plaatsvinden, gebeuren:; ἀλλὰ τά γ ’ [[οὐκ]] ἐγένοντο maar die dingen gebeurden niet Il. 3.176; [[ἴδμεν]] δ ’ [[ὅσσα]] γένηται ἐπὶ χθονί wij weten alles wat er op aarde gebeurt Od. 12.191; ἡ [[νόσος]] πρῶτον ἤρξατο [[γενέσθαι]] de ziekte begon zich voor het eerst te manifesteren Thuc. 2.47.3; τὰ [[Ὀλύμπια]] γίγνεται de Olympische Spelen vinden plaats Xen. Hell. 7.4.28; ἐγίγνονθ ’ οἱ ὅρκοι de eden werden afgelegd Dem. 19.158; van tijd ; ὡς... διέτης [[χρόνος]] [[ἐγεγόνεε]] toen er twee jaren waren verstreken Hdt. 2.2.3; [[ἕως]] ἂν δή τινες χρόνοι γένωνται totdat er een bepaalde periode verstreken is Plat. Phaed. 108c; vaak ptc. n. subst.:; τὸ γιγνόμενον wat er gebeurt Plat. Tht. 161b; τὸ [[γενόμενον]] of τὰ [[γενόμενα]] de gebeurtenis(sen), feit(en); τὸ [[γενησόμενον]] de toekomst Thuc. 1.138.3; [[διήγησις]] … ἢ γεγονότων ἢ ὄντων ἢ μελλόντων een vertelling van gebeurtenissen uit verleden, heden of toekomst Plat. Resp. 392d; τὰ [[γεγενημένα]] het verleden Xen. An. 6.2.14; vaste uidr.:; ὃ [[μήτε]] γένοιτο wat niet moge gebeuren (d.w.z. wat god verhoede) Dem. 10.27; met ἐκ + gen. of [[ὑπό]] + gen. door toedoen van:; τὰ [[γενόμενα]] ἐξ ἀνθρώπων wat door toedoen van mensen gebeurd is Hdt. proem.; τὰ ὑπ ’ [[αὐτοῦ]] γιγνόμενα de resultaten daarvan Plat. Tht. 200e; met dat. en ptc.:; [[οὐκ]] ἂν [[ἐμοί]] γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο hoewel ik het wel hoop, zal dat vast niet gebeuren Od. 3.228; ἡδομένοισι [[ἡμῖν]] οἱ λόγοι γεγόνασι uw woorden zijn tot ons genoegen Hdt. 9.46.3; met dat. en inf.:; [[λαβεῖν]] μοι γένοιτο αὐτόν moge het mij lukken hem te pakken Xen. Cyr. 6.3.11; met [[ὥστε]] en inf.. : οὐδ ’ ἂν [[γενέσθαι]] [[ὥστε]]... τοὺς βασιλέας [[ἔξω]] Σπάρτης [[εἶναι]] en dat het niet kon gebeuren dat de koningen buiten Sparta waren Xen. Hell. 5.3.10.<br /><b class="num">6.</b> gebruikt als koppelwerkwoord, met pred. bep. worden<br /><b class="num">7.</b> met nom. worden (in een bepaalde toestand komen), bij verleden tijden zijn:; αἴ [[κέν]] τι [[φόως]] Δαναοῖσι γένηαι om te zien of je de redding voor de Trojanen wordt Il. 8.282; πάντα... γιγνόμενος alle gedaanten aannemend Od. 4.417; παντοίη ἐγίνετο zij deed al het mogelijke Hdt. 3.124.2; εἴ [[τις]]... κωλυτὴς γίγνοιτο τῆς διαβάσεως voor het geval iemand een obstakel voor de oversteek zou worden Thuc. 3.23.2; met pron. (vaak interrog.) ; τί γένωμαι; wat moet er van mij worden? Aeschl. Sept. 297; οὐδ ’ [[ἔχω]] [[τίς]] ἂν γενοίμαν ik weet niet wat er van mij zal worden Aeschl. PV 905; met pred. ptc..; ἱκνοῦμαι μὴ προδοὺς [[ἡμᾶς]] γένῃ ik smeek je ons niet in de steek te laten (geen verrader te worden) Sph. Ai. 588; μή … ἀπαρνηθεὶς γένῃ weiger toch niet (word niet weigerachtig) Plat. Soph. 217c; later met adj. ter omschrijving van pass.:; ἁπαλὸς γ. zacht worden NT Mt. 24.32; ἀπειθὴς γ. ongehoorzaam worden NT Act. Ap. 26.19; resultatief met subst. of adj. blijken te zijn :. κακὸν [[Τρώεσσι]] γένοντο zij bleken een ramp voor de Trojanen Il. 5.63; οὐδὲν γλύκιον ἧς πατρίδος γίγνεται niets blijkt heerlijker te zijn dan het eigen vaderland Od. 9.35; θαυμάσιον... καὶ ἄλογον γίγνεται het blijkt een wonderlijke en rare conclusie te zijn Plat. Grg. 496a; ὀλίγοι γὰρ γίγνονται πρὸς πολλούς zij blijken met weinigen tegenover velen te zijn Aristot. Pol. 1304b5.<br /><b class="num">8.</b> met gen. één van de... worden, deel gaan uitmaken van:; [[γενόμενον]] [[τῶν]] βασιληίων δικαστέων toen hij een van de koninklijke rechters geworden was Hdt. 5.25.1; [[τῶν]] γεραιτέρων γίγνονται zij gaan deel uitmaken van de senioren Xen. Cyr. 1.2.15; (eigendom) zijn van :. ἡ [[νίκη]] Ἀγησιλάου ἐγεγένητο de overwinning was van Agesilaus Xen. Hell. 4.3.20; ἐκπλήττονται καὶ οὐκέθ ’ αὑτῶν γίγνονται zij raken buiten zichzelf en staan niet meer onder controle van zichzelf (d.w.z. zijn zichzelf niet meer meester) Plat. Phaedr. 250a.<br /><b class="num">9.</b> met dat. ten deel vallen:; Πηλείωνι δ ’ [[ἄχος]] γένετο verdriet overmande de zoon van Peleus Il. 1.188; τῷ δικαίῳ παρὰ [[θεῶν]]... μισθοὶ καὶ δῶρα γίγνεται de rechtvaardige krijgt van de goden loon en geschenken Plat. Resp. 614a; zie ook onder 2e.<br /><b class="num">10.</b> met prep. (in een bepaalde toestand) komen of (ge)raken, (terecht) komen:; ἀπὸ δείπνου γ. van tafel komen Hdt. 2.78; δι ’ ἔχθρας γ. τινι met iemand in onmin geraken Aristoph. Ran. 1412; [[εἰς]] οὐδὲν γ. vernietigd worden NT Act. Ap. 5.36; ἐκ θυσίης γ. van het offer komen Hdt. 1.50.2; γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι uit iemands zicht verdwijnen Hdt. 5.24.3; ἐν ἑαυτῷ γ. tot zichzelf komen, zich beheersen Xen. An. 1.5.17 = ἐντὸς [[ἑωυτοῦ]] γ. Hdt. 1.119.6; ἐν πολέμῳ γ. in een oorlog belanden Thuc. 1.78.1; ἐν καιρῷ γ. van pas komen Xen. Hell. 4.3.2; ἐπ ’ ἐλπίδος γ. hoop krijgen Plut. Sol. 14.4; ἐπὶ ποταμῷ γ. bij een rivier aankomen Hdt. 1.189.1; [[ἐπί]] τινι γ. in iemands macht komen Xen. An. 3.1.13; [[κατά]] τινα γ. in de buurt van iem. komen Xen. Cyr. 7.1.14; καθ ’ ἓν γ. zich verenigen Thuc. 3.10.5; καθ ’ αὑτοὺς γ. op zichzelf komen te staan Dem. 10.52; ἢν [[μετὰ]] [[τοῦ]] θείου γένωμαι indien ik met de godheid verenigd word Xen. Cyr. 8.7.27; παρ ’ ἀμφοτέροις τοῖς πράγμασι γ. bij de gebeurtenissen aan beide zijden aanwezig zijn Thuc. 5.26; [[παρά]] τι γ. afhangen van iets Dem. 18.232; περὶ τὸ συμβουλευειν γ. bezig zijn met advies geven Isocr. 3.12; πρὸ ὁδοῦ γ. op weg gaan Il. 4.382; πρὸς [[ἡμέων]] γίνεσθε kiest onze kant Hdt. 8.22; πρὸς τῇ καρδίᾳ γ. bij het hart komen Plat. Phaed. 118a; πρὸς ἡμέραν ἐγίγνετο het liep tegen de ochtend Xen. Hell. 2.4.6; γ. [[ὑπό]] τινι in iemands macht komen Hdt. 7.11.3; [[ἕως]] ὑπὸ ταῖς μηχαναῖς ἐγένοντο totdat ze onder de dekking van de gevechtstorens kwamen Xen. Cyr. 7.1.34; in NT vaak καὶ ἐγένετο of ἐγένετο δέ en onafh. hoofdzin :. ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐξῆλθεν [[δόγμα]] en het gebeurde in die dagen dat er een bevel uitging NT Luc. 2.1.<br /><b class="num">11.</b> met adv. (op een bepaalde manier) zijn, (in een bepaalde toestand) komen:; σὺ δ ’ [[ἡμῖν]] μηδὲν ἐμποδὼν γένῃ jij moet ons niet in de weg staan Eur. Hec. 372; εἰ ἐκποδὼν γένοιντο als ze uit de weg geruimd zouden zijn Xen. Hell. 6.5.38; [[ἐπειδὰν]] [[τοῦ]] … σώματος [[δίχα]] γένηται wanneer zij (de ziel) zich van het lichaam scheidt Xen. Cyr. 8.7.20; γίγνεται τὸ [[στράτευμα]] [[τρίχα]] het leger raakte in drie delen gesplitst Xen. An. 6.2.16; met εὖ of [[κακῶς]] (vgl. 2c) goed/slecht gaan:; ἂν δὲ εὖ γένηταί τι als het goed verloopt Xen. An. 1.7.5; onpers. met dat. : εὖ [[σοι]] γένοιτο het ga u goed Eur. Alc. 627; [[χρῆν]] γὰρ Κανδαύλῃ [[γενέσθαι]] [[κακῶς]] het moest Kandaules slecht vergaan Hdt. 1.8.2.
|elnltext=[[γίγνομαι]], Ion., Aeol. en koine [[γίνομαι]], imperf. ἐγιγνόμην / ἐγινόμην, poët. γιγνόμην; aor. [[ἐγενόμην]], Dor. (ἐ)γενόμαν, Ion. iter. 3 sing. [[γενέσκετο]], ep. Ion. 2 sing. [[γένεο]] en [[γένευ]], athem. ep. en poët. 3 sing. [[ἔγεντο]] en [[γέντο]], Ion. imperat. γενεῦ; θη - aor. ἐγενήθην (geen pass. bet.); perf. [[γέγονα]], ep. 2 plur. [[γεγάατε]], 3 plur. γεγόνασι, ep. [[γεγάασι]], later γέγοναν, inf. γεγονέναι, ep. [[γεγάμεν]], Dor. [[γεγάκειν]], ptc. γεγονώς -υῖα -ός, ep. γεγαώς -αυῖα (-αῶτες -αυῖαι), poët. [[γεγώς]] -ῶσα (-ῶτες, dual. -ῶτε), plqperf. 3 sing. [[ἐγεγόνει]], Ion. -όνεε; perf. ook [[γεγένημαι]], ptc. γεγενημένος, plqperf. med. (ἐ)γεγένητο; fut. [[γενήσομαι]], θη - fut. 3 sing. γενηθήσεται<br /><b class="num">1.</b> gebruikt als zelfstandig werkwoord, ontstaan<br /><b class="num">2.</b> geboren worden, van pers. ; perf. geboren zijn, kind zijn van:; νέον γεγαώς pas geboren Od. 4.144; πατρὸς ἐκ ταὐτοῦ [[γεγώς]] kind van dezelfde vader Eur. IA 406; κάλλιόν τι γεγόνασι zij zijn van veel betere komaf Hdt. 1.146.1; γεγονυῖαν εὖ een hooggeboren vrouw Hdt. 3.69.2; γέγονας [[κακῶς]] jij bent van lage komaf Aristoph. Eq. 218; met ἐκ + gen., [[ἀπό]] + gen.:; ἐκ... Διοκλῆος διδυμάονε παῖδε γενέσθην Diocles had tweelingzonen gekregen (uit D. waren... voortgekomen) Il. 5.548; ook met alleen gen.:; ἐσθλῶν [[γενέσθαι]] een edele afkomst hebben Eur. Hec. 380; uitbr. van leeftijd:; ἔτεα [[τρία]] καὶ [[δέκα]] … γεγονώς dertien jaar oud Hdt. 1.119.2; τοῖς [[ὑπὲρ]] τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονόσι degenen die de leeftijd voor militaire dienst gepasseerd zijn Xen. Cyr. 1.2.4; zelden met rangtelw. : τέταρτον καὶ ὀγδοηκοστὸν [[ἔτος]] γεγονώς op zijn vierentachtigste Luc. 60.22.<br /><b class="num">3.</b> in wording zijn, worden, ontstaan (abs. tegenover [[εἶναι]] 'zijn, bestaan') :. εἰ γὰρ ἔγεντ ’, [[οὐκ]] ἔστ ’, οὐδ ’ [[εἴ ποτε]] μέλλει [[ἔσεσθαι]] want als het werd, is het niet, zelfs niet als het ooit zal zijn Parm. B 8.20; τῇ μὲν γίγνονται... [[ταύτῃ]] δ ’ αἰὲν ἔασιν ἀκίνητοι in dit opzicht zijn zij in wording... in dat opzicht zijn zij eeuwig onbeweeglijk Emped. B 17.11; [[τοὐναντίον]] γίγνεσθαι τε καὶ [[εἶναι]] worden en zijn zijn tegengesteld Plat. Phaed. 102e.<br /><b class="num">4.</b> ontstaan, groeien, resulteren: van planten e.d.:; ὅσσά τε... ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ in zo groten getale als er bloemen opkomen in de lente Il. 2.468; ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος [[σῖτος]] het voedsel dat van het land komt Xen. Mem. 3.6.13; van zaken en abstracta:; τὰ ἀπὸ τύχης γιγνόμενα ἀγαθά goede dingen die toevallig ontstaan Aristot. Rh. 1390b14; van natuurverschijnselen:; ὡς δὲ τρίτη [[ἡμέρη]] … ἐγένετο toen de derde dag was aangebroken Hdt. 1.113.2; [[ἅμα]] δὲ ἕῳ γιγνομένῃ bij het aanbreken van de dag Thuc. 4.32.2; ὡς ἡ... [[ἡμέρα]] ἐγένετο toen het dag werd Thuc. 7.81.1; van hoeveelheden :. [[ψήφων]] τὸν γεγονότα ἀριθμόν het uiteindelijke aantal stemmen Plat. Ap. 36a; τοὺς γιγνομένους δασμούς de binnenkomende belasting Xen. An. 1.1.8; ἐν ταῖς γιγνομέναις ἡμέραις ἀφικνεῖται hij arriveert in de tijd die er voor staat Xen. Cyr. 5.4.51; τὸ ἀπὸ [[τῶν]] αἰχμαλώτων [[ἀργύριον]] [[γενόμενον]] de opbrengst van de verkoop van de krijgsgevangenen Xen. An. 5.3.4.<br /><b class="num">5.</b> zich voordoen, plaatsvinden, gebeuren:; ἀλλὰ τά γ ’ [[οὐκ]] ἐγένοντο maar die dingen gebeurden niet Il. 3.176; [[ἴδμεν]] δ ’ [[ὅσσα]] γένηται ἐπὶ χθονί wij weten alles wat er op aarde gebeurt Od. 12.191; ἡ [[νόσος]] πρῶτον ἤρξατο [[γενέσθαι]] de ziekte begon zich voor het eerst te manifesteren Thuc. 2.47.3; τὰ [[Ὀλύμπια]] γίγνεται de Olympische Spelen vinden plaats Xen. Hell. 7.4.28; ἐγίγνονθ ’ οἱ ὅρκοι de eden werden afgelegd Dem. 19.158; van tijd ; ὡς... διέτης [[χρόνος]] [[ἐγεγόνεε]] toen er twee jaren waren verstreken Hdt. 2.2.3; [[ἕως]] ἂν δή τινες χρόνοι γένωνται totdat er een bepaalde periode verstreken is Plat. Phaed. 108c; vaak ptc. n. subst.:; τὸ γιγνόμενον wat er gebeurt Plat. Tht. 161b; τὸ [[γενόμενον]] of τὰ [[γενόμενα]] de gebeurtenis(sen), feit(en); τὸ [[γενησόμενον]] de toekomst Thuc. 1.138.3; [[διήγησις]] … ἢ γεγονότων ἢ ὄντων ἢ μελλόντων een vertelling van gebeurtenissen uit verleden, heden of toekomst Plat. Resp. 392d; τὰ [[γεγενημένα]] het verleden Xen. An. 6.2.14; vaste uidr.:; ὃ [[μήτε]] γένοιτο wat niet moge gebeuren (d.w.z. wat god verhoede) Dem. 10.27; met ἐκ + gen. of [[ὑπό]] + gen. door toedoen van:; τὰ [[γενόμενα]] ἐξ ἀνθρώπων wat door toedoen van mensen gebeurd is Hdt. proem.; τὰ ὑπ ’ [[αὐτοῦ]] γιγνόμενα de resultaten daarvan Plat. Tht. 200e; met dat. en ptc.:; [[οὐκ]] ἂν [[ἐμοί]] γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο hoewel ik het wel hoop, zal dat vast niet gebeuren Od. 3.228; ἡδομένοισι [[ἡμῖν]] οἱ λόγοι γεγόνασι uw woorden zijn tot ons genoegen Hdt. 9.46.3; met dat. en inf.:; [[λαβεῖν]] μοι γένοιτο αὐτόν moge het mij lukken hem te pakken Xen. Cyr. 6.3.11; met [[ὥστε]] en inf.. : οὐδ ’ ἂν [[γενέσθαι]] [[ὥστε]]... τοὺς βασιλέας [[ἔξω]] Σπάρτης [[εἶναι]] en dat het niet kon gebeuren dat de koningen buiten Sparta waren Xen. Hell. 5.3.10.<br /><b class="num">6.</b> gebruikt als koppelwerkwoord, met pred. bep. worden<br /><b class="num">7.</b> met nom. worden (in een bepaalde toestand komen), bij verleden tijden zijn:; αἴ [[κέν]] τι [[φόως]] Δαναοῖσι γένηαι om te zien of je de redding voor de Trojanen wordt Il. 8.282; πάντα... γιγνόμενος alle gedaanten aannemend Od. 4.417; παντοίη ἐγίνετο zij deed al het mogelijke Hdt. 3.124.2; εἴ [[τις]]... κωλυτὴς γίγνοιτο τῆς διαβάσεως voor het geval iemand een obstakel voor de oversteek zou worden Thuc. 3.23.2; met pron. (vaak interrog.) ; τί γένωμαι; wat moet er van mij worden? Aeschl. Sept. 297; οὐδ ’ [[ἔχω]] [[τίς]] ἂν γενοίμαν ik weet niet wat er van mij zal worden Aeschl. PV 905; met pred. ptc..; ἱκνοῦμαι μὴ προδοὺς [[ἡμᾶς]] γένῃ ik smeek je ons niet in de steek te laten (geen verrader te worden) Sph. Ai. 588; μή … ἀπαρνηθεὶς γένῃ weiger toch niet (word niet weigerachtig) Plat. Soph. 217c; later met adj. ter omschrijving van pass.:; ἁπαλὸς γ. zacht worden NT Mt. 24.32; ἀπειθὴς γ. ongehoorzaam worden NT Act. Ap. 26.19; resultatief met subst. of adj. blijken te zijn :. κακὸν [[Τρώεσσι]] γένοντο zij bleken een ramp voor de Trojanen Il. 5.63; οὐδὲν γλύκιον ἧς πατρίδος γίγνεται niets blijkt heerlijker te zijn dan het eigen vaderland Od. 9.35; θαυμάσιον... καὶ ἄλογον γίγνεται het blijkt een wonderlijke en rare conclusie te zijn Plat. Grg. 496a; ὀλίγοι γὰρ γίγνονται πρὸς πολλούς zij blijken met weinigen tegenover velen te zijn Aristot. Pol. 1304b5.<br /><b class="num">8.</b> met gen. één van de... worden, deel gaan uitmaken van:; [[γενόμενον]] [[τῶν]] βασιληίων δικαστέων toen hij een van de koninklijke rechters geworden was Hdt. 5.25.1; [[τῶν]] γεραιτέρων γίγνονται zij gaan deel uitmaken van de senioren Xen. Cyr. 1.2.15; (eigendom) zijn van :. ἡ [[νίκη]] Ἀγησιλάου ἐγεγένητο de overwinning was van Agesilaus Xen. Hell. 4.3.20; ἐκπλήττονται καὶ οὐκέθ ’ αὑτῶν γίγνονται zij raken buiten zichzelf en staan niet meer onder controle van zichzelf (d.w.z. zijn zichzelf niet meer meester) Plat. Phaedr. 250a.<br /><b class="num">9.</b> met dat. ten deel vallen:; Πηλείωνι δ ’ [[ἄχος]] γένετο verdriet overmande de zoon van Peleus Il. 1.188; τῷ δικαίῳ παρὰ [[θεῶν]]... μισθοὶ καὶ δῶρα γίγνεται de rechtvaardige krijgt van de goden loon en geschenken Plat. Resp. 614a; zie ook onder 2e.<br /><b class="num">10.</b> met prep. (in een bepaalde toestand) komen of (ge)raken, (terecht) komen:; ἀπὸ δείπνου γ. van tafel komen Hdt. 2.78; δι ’ ἔχθρας γ. τινι met iemand in onmin geraken Aristoph. Ran. 1412; [[εἰς]] οὐδὲν γ. vernietigd worden NT Act. Ap. 5.36; ἐκ θυσίης γ. van het offer komen Hdt. 1.50.2; γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι uit iemands zicht verdwijnen Hdt. 5.24.3; ἐν ἑαυτῷ γ. tot zichzelf komen, zich beheersen Xen. An. 1.5.17 = ἐντὸς [[ἑωυτοῦ]] γ. Hdt. 1.119.6; ἐν πολέμῳ γ. in een oorlog belanden Thuc. 1.78.1; ἐν καιρῷ γ. van pas komen Xen. Hell. 4.3.2; ἐπ ’ ἐλπίδος γ. hoop krijgen Plut. Sol. 14.4; ἐπὶ ποταμῷ γ. bij een rivier aankomen Hdt. 1.189.1; [[ἐπί]] τινι γ. in iemands macht komen Xen. An. 3.1.13; [[κατά]] τινα γ. in de buurt van iem. komen Xen. Cyr. 7.1.14; καθ ’ ἓν γ. zich verenigen Thuc. 3.10.5; καθ ’ αὑτοὺς γ. op zichzelf komen te staan Dem. 10.52; ἢν [[μετὰ]] [[τοῦ]] θείου γένωμαι indien ik met de godheid verenigd word Xen. Cyr. 8.7.27; παρ ’ ἀμφοτέροις τοῖς πράγμασι γ. bij de gebeurtenissen aan beide zijden aanwezig zijn Thuc. 5.26; [[παρά]] τι γ. afhangen van iets Dem. 18.232; περὶ τὸ συμβουλευειν γ. bezig zijn met advies geven Isocr. 3.12; πρὸ ὁδοῦ γ. op weg gaan Il. 4.382; πρὸς [[ἡμέων]] γίνεσθε kiest onze kant Hdt. 8.22; πρὸς τῇ καρδίᾳ γ. bij het hart komen Plat. Phaed. 118a; πρὸς ἡμέραν ἐγίγνετο het liep tegen de ochtend Xen. Hell. 2.4.6; γ. [[ὑπό]] τινι in iemands macht komen Hdt. 7.11.3; [[ἕως]] ὑπὸ ταῖς μηχαναῖς ἐγένοντο totdat ze onder de dekking van de gevechtstorens kwamen Xen. Cyr. 7.1.34; in NT vaak καὶ ἐγένετο of ἐγένετο δέ en onafh. hoofdzin :. ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐξῆλθεν [[δόγμα]] en het gebeurde in die dagen dat er een bevel uitging NT Luc. 2.1.<br /><b class="num">11.</b> met adv. (op een bepaalde manier) zijn, (in een bepaalde toestand) komen:; σὺ δ ’ [[ἡμῖν]] μηδὲν ἐμποδὼν γένῃ jij moet ons niet in de weg staan Eur. Hec. 372; εἰ ἐκποδὼν γένοιντο als ze uit de weg geruimd zouden zijn Xen. Hell. 6.5.38; [[ἐπειδὰν]] [[τοῦ]] … σώματος [[δίχα]] γένηται wanneer zij (de ziel) zich van het lichaam scheidt Xen. Cyr. 8.7.20; γίγνεται τὸ [[στράτευμα]] [[τρίχα]] het leger raakte in drie delen gesplitst Xen. An. 6.2.16; met εὖ of [[κακῶς]] (vgl. 2c) goed/slecht gaan:; ἂν δὲ εὖ γένηταί τι als het goed verloopt Xen. An. 1.7.5; onpers. met dat. : εὖ [[σοι]] γένοιτο het ga u goed Eur. Alc. 627; [[χρῆν]] γὰρ Κανδαύλῃ [[γενέσθαι]] [[κακῶς]] het moest Kandaules slecht vergaan Hdt. 1.8.2.
}}
{{mdlsj
|mdlsjtxt=[γί-γνομαι is syncopated from γι-γένομαι, the Root [[being]] !γεν; cf. aor. 2 [[γενέσθαι]], [[γένος]], etc.; so Lat. gi-gno for gi-[[geno]].]<br /><b class="num">I.</b> Radical [[sense]], to [[come]] [[into]] [[being]], Lat. gigni:<br /><b class="num">1.</b> of persons, to be [[born]], νέον γεγαώς new [[born]], Od.; γεγονέναι ἔκ τινος Hdt.; [[more]] [[rarely]] ἀπό τινος Hdt.; τινος Eur.:—with Numerals, ἔτεα [[τρία]] καὶ [[δέκα]] γεγονώς, Lat. [[natus]] annos [[tredecim]], Hdt., etc.<br /><b class="num">2.</b> of things, to be produced, Plat., Xen., etc.:—of sums, ὁ γεγονὼς [[ἀριθμός]] the [[result]] or [[amount]], Plat.<br /><b class="num">3.</b> of events, to [[take]] [[place]], [[come]] to [[pass]], [[come]] on, [[happen]], and in [[past]] tenses to be, Hom., etc.:— ὃ μὴ γένοιτο, Lat. [[quod]] dii prohibeant, Dem.:—c. dat. et [[part]]., γίγνεταί τί μοι βουλομένωι, ἀσμένωι I am [[glad]] at its [[being]] so, Thuc., etc.:—of sacrifices, omens, etc., to be [[favourable]], Thuc., Xen.:—in neut. [[part]]., τὸ [[γενόμενον]] the [[event]], the [[fact]], Thuc.; τὰ [[γενόμενα]] the facts, Xen.; τὰ [[γεγενημένα]] [[former]] events, the [[past]], Xen.; τὸ [[γενησόμενον]] the [[future]], Thuc.:—of [[Time]], ὡς τρίτη [[ἡμέρη]] ἐγένετο arrived, Hdt.<br /><b class="num">II.</b> followed by a Predicate, to [[come]] [[into]] a [[certain]] [[state]], to [[become]], Lat. fieri, and (in [[past]] tenses), to be so and so, Hom., etc.; πάντα γιγνόμενος [[turning]] [[every]] way, Od.; so, [[παντοῖος]] γ. Hdt.; τί γένωμαι; [[what]] am I to [[become]]? i. e. [[what]] is to [[become]] of me? Aesch.; οὐκ ἔχοντες [[ὅ τι]] γένωνται Thuc.<br /><b class="num">2.</b> with Adverbs, [[κακῶς]] ἐγένετό μοι it went ill with me, Hdt.; εὖ, [[καλῶς]], γίγνεται it goes well, etc., Xen.<br /><b class="num">3.</b> followed by [[oblique]] cases of Nouns,<br />a. c. gen., γ. τῶν δικαστέων to [[become]] one of the jurymen, Hdt., etc.:— to [[fall]] to the [[share]] of, belong to, ἡ [[νίκη]] γίγνεταί τινος Xen.:— to be [[master]] of, [[ἑαυτοῦ]] γ. Soph., etc.; γ. ἐντὸς ἑωϋτοῦ Hdt.:—of things, to be at, i. e. to [[cost]], so [[much]], c. gen. pretii, Ar.<br />b. with Preps., γ. ἀπὸ, or ἐκ δείπνου to be done [[supper]], Hdt.; γ. εἰς τόπον to be at . . , Hdt.:—. γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι to be out of [[sight]], Hdt.; γ. ἐν τόπωι to be in a [[place]], Hdt.; also, γ. ἐν ποιήσει to be [[engaged]] in [[poetry]], Hdt., etc.; γ. δι' ἔχθρας, δι' ἔριδος γ. τινι to be at [[enmity]] with, Ar., etc.:— γ. ἐπί τινι to [[fall]] [[into]] or be in one's [[power]], Xen.:— γ. [[μετά]] τινος to be on his [[side]], Xen.:— γ. [[παρά]] τινα to [[come]] to one, Hdt.:— γ. πρὸς τόπωι to be at or near . . , Plat.: γ. πρός τινι to be [[engaged]] in . . , Dem.; πρός τι Plat.:— γ. πρὸ ὁδοῦ to be [[forward]] on the way, Il.
}}
}}

Revision as of 20:40, 9 January 2019

Click links below for lookup in third sources:
Full diacritics: γίγνομαι Medium diacritics: γίγνομαι Low diacritics: γίγνομαι Capitals: ΓΙΓΝΟΜΑΙ
Transliteration A: gígnomai Transliteration B: gignomai Transliteration C: gignomai Beta Code: gi/gnomai

English (LSJ)

Ion. and after Arist. γίνομαι [ῑ], (Att. Inscrr. have γιγν- in fifth and fourth cent., cf. IG2.11.9, 1055.25, etc.); Thess. γίνυμαι IG9(2).517.22; Boeot. γίνιουμαι ib.7.3303: fut. γενήσομαι: aor. ἐγενόμην (

   A ἐγενάμην LXXJe.14.1, al. (προ-) Decr.Byz. ap. D.18.90), Ion. 2sg. γένευ Il.5.897, 3sg. γενέσκετο Od.11.208, ἔγεντο Hes.Th.705, Sapph.16, Pi.P.3.87, Parm.8.20, IG4.492 (Mycenae), prob.in Scol. 19; Ep. γέντο Hes.Th.199, Emp.98.5, Call.Jov.1.50, Theoc.14.27, etc. (gṇ-το): pf. γέγονα Il.19.122, etc.: 3pl. γέγοναν Apoc.21.6: plpf. ἐγεγόνει Lys.31.17, etc.; Ion. ἐγεγόνεε Hdt.2.2; Ep. forms (as if from pf. γέγᾰα), 2pl. γεγάᾱτε Batr.143; γεγάᾱσι Il.4.325, freq. in Od.: 3pl. γεγᾱκᾰσιν cj. in Emp.23.10: 3dual plpf. ἐκ-γεγάτην [ᾰ] Od.10.138; inf. γεγάμεν [ᾰ] Pi.O.9.110, (ἐκ) Il.5.248, etc.; part. γεγᾰώς -ᾰυῖα, pl. -ᾰῶτες, -ᾰυῖαι Hom., etc., contr. γεγώς, -ῶσα S.Aj.472, E.Med.406; inf. γεγᾱκειν Pi.O.6.49: Med. forms ἐκγεγάασθε Epigr.Hom.16, ἐκ-γεγάονται (in fut. sense) h.Ven.197 (s.v.l.):—Pass. forms, fut. γενηθήσομαι (only in Pl.Prm.141e, οὔτε γενήσεται, οὔτε γενηθήσεται, cf. Procl.in Prm.p.963 S.): aor. ἐγενήθην Epich.209, Archyt.1, Hp.Epid.6.8.32,7.3, later Att., Philem. 95.2 and 167, IG2.630b10 (i B. C.) and Hellenistic Gk., Plb.2.67.8, D.S.13.51: pf. γεγένημαι Simon.69, freq. in Att. Poets and Prose, in Att. inscr. first in cent. iv, IG2.555: 3pl. γεγενέανται Philet. ap.Eust.1885.51: plpf. ἐγεγένητο Th.7.18, al.; cf. γείνομαι:—come into a new state of being: hence,    I abs., come into being opp. εἶναι, Emp.17.11, Pl.Phd.102e, cf. Ti.29a; and so,    1 of persons, to be born, νέον γεγαώς new born, Od.19.400; ὑπὸ Τμώλῳ γεγαῶτας born (and so living) under Tmolus, Il.2.866; ἢ πρόσθε θανεῖν ἢ ἔπειτα γ. Hes.Op.175; γιγνομέναισι λάχη τάδ' . . ἐκράνθη at our birth, A.Eu.347; γ. ἔκ τινος Il.5.548, Hdt.7.11; πατρὸς ἐκ ταὐτοῦ E.IA406, cf. Isoc.5.136; σέθεν . . ἐξ αἵματος A.Th. 142; less freq. ἀπό τινος Hdt.8.22, etc.; ἐσθλῶν E.Hec.380, etc.; γεγονέναι κακῶς, καλῶς, Ar.Eq.218, Isoc.7.37, etc.; κάλλιον, εὖ, Hdt. 1.146, 3.69; τὸ μὴ γενέσθαι not to have been born, A.Fr.401: freq. with Numerals, ἔτεα τρία καὶ δέκα γεγονώς Hdt.1.119; ἀμφὶ τὰ πέντε ἢ ἑκκαίδεκα ἔτη γενόμενος X.Cyr.1.4.16; γεγονὼς ἔτη περὶ πεντήκοντα D. 21.154; οἱ ὑπὲρ τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονότες those of an age beyond... X.Cyr.1.2.4: c. gen., γεγονὼς πλειόνων ἐτῶν ἢ πεντήκοντα Pl.Lg. 951c, etc.: rarely with ordinals, ὀγδοηκοστὸν ἔτος γεγονώς Luc.Macr. 22, cf. Plu.Phil.18.    2 of things, to be produced, ὅσα φύλλα καὶ ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ Od.9.51; opp. ὄλλυσθαι, Parm.8.13,40; opp. ἀπόλλυσθαι, Anaxag.17, cf. Pl.R.527b, etc.; opp. ἀπολείπειν, Diog. Apoll.7; opp. ἀπολήγειν, Emp.17.30; τὰ γιγνόμενα καὶ ἐξ ὧν γίγνεται Pl.Phlb.27a; ἁπλῇ διηγήσει ἢ διὰ μιμήσεως γ. Id.R.392d; ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος σῖτος X.Mem.3.6.13; τὰ ἐν ἀγρῷ γιγνόμενα ib.2.9.4; of profits, καρποὶ οἱ ἐξ ἀγελῶν γ. Id.Cyr.1.1.2, etc.; τὰ ἆθλα ἀπὸ τεττάρων ταλάντων ἐγένοντο were the produce of, i.e. were worth, 4 talents, Id.HG4.2.7; τὸ ἀπὸ τῶν αἰχμαλώτων γενόμενον ἀργύριον produced by [the ransom of]... Id.An.5.3.4; of sums, ὁ γεγονὼς ἀριθμὸς τῶν ψήφων the total of the votes, Pl.Ap.36a; ἕκατον εἴκοσι στατήρων γίγνονται τρισχίλιαι τριακόσιαι ἑξήκοντα [δραχμαί] 120 staters amount to 3,360 drachmae, D.34.24; so in Math., of products, ὁ ἐξ αὐτῶν γενόμενος ἀριθμός Euc.7.24; ἀριθμὸς γενόμενος ἑκατοντάκις multiplied by 100, Papp.10.13; of times of day, ὡς ἡ ἡμέρα ἐγένετο Th.7.81, etc.; ἕως ἂν φῶς γένηται Pl.Prt.311a; ἅμα ἕῳ γιγνομένῃ Th.4.32; of Time in general, elapse, διέτης χρόνος ἐγεγόνεε ταῦτα πρήσσουσι Hdt.2.2; χρόνου γενομένου D.S.20.109.    b falldue, οἱ γιγνόμενοι δασμοί X.An.1.1.8; τοὺς τόκους τοὺς γ. Isoc.17.37; τὸ τίμημα τὸ γ., τὸ γ. ἀργύριον, D.24.82, Syngr. ap. eund.35.11; τὸ γ. μέρος X.HG7.4.33; τὸ γ. τοῖ πλήθι τᾶς ζαμίαυ IG5(2).6A20 (Tegea, iv B. C.): c. dat., τὸ γ. τινὶ ἔλαιον UPZ 19.32 (ii B. C.); τοῖς γείτοσι τὸ γ. Thphr.Fr.97; τὰ γ. dues, PHib.1.92 and 111 (iii B. C.): hence γιγνόμενος regular, normal, τίμημα, χάρις, D. 38.25; ἐν ταῖς γ. ἡμέραις in the usual number of days, X.Cyr.5.4.51; freq. in later Gk., as Luc.Tox.18, etc.    3 of events, take place, come to pass, and in past tenses to be, καί σφιν ἄχος κατὰ θυμὸν ἐγίγνετο Il.13.86, etc.; μάχη ἐγεγόνει Pl.Chrm.153b, etc.; ἐκεχειρία γίγνεταί τισι πρὸς ἀλλήλους Th.4.58; ἡ νόσος ἤρξατο γίγνεσθαι Id.2.47; πνεῦμα εἰώθει γ. ib.84; τὰ Ὀλύμπια γίγνεται, τραγῳδοὶ γίγνονται, are held, X.HG7.4.28, Aeschin.3.41, etc.; ψήφισμα γ. is passed, X.Cyr.2.2.21; πιστὰ γ., ὅρκοι γ., pledges are given, oaths taken, ib.7.4.3, D.19.158; γίγνεταί τι ὑπό τινος (masc.), X.An.7.1.30, (neut.) Pl.Tht.200e; τὰ γιγνόμενα ὑπὸ τῶν Ἀθηναίων Th.6.88; τὰ γενόμενα ἐξ ἀνθρώπων Hdt.Praef.; ὕβρισμα ἐκ τῶν Σαμίων γενόμενον Id.3.48; ἀπό τινος γ. X.An.5.6.30; παρά τινος Pl.R.614a; ὃ μὴ γένοιτο which God forbid, D.10.27,28.21; but γένοιτο, = Amen, LXX Is.25.1; γένοιτο γένοιτο ib.Ps.71(72).19: Math., γεγονέτω suppose it done, Euc.6.23, etc.; γέγονε it is done, Apoc.16.17: c. dat. et part., γίγνεταί τί μοι βουλομένῳ, ἀσμένῳ (v. βούλομαι, ἄσμενος) ; οὐκ ἂν ἐμοί γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο, i.e. I could not hope to see these things take place, Od.3.228; ἡδομένοισι ἡμῖν οἱ λόγοι γεγόνασι Hdt.9.46, etc.; of sacrifices, omens, etc., οὐ γάρ σφι ἐγίνετο τὰ σφάγια χρηστά ib.61, cf.62; τὰ ἱερὰ καλὰ ἐγένετο X.An.6.4.9: abs., τὰ διαβατήρια ἐγ. were favourable, Th.5.55; θυομένῳ οὐκ ἐγίγνετο τὰ ἱερά X.HG3.1.17: in neut. part., τὸ γενόμενον the event, the fact, Th.6.54; τὰ γενόμενα the facts, X.Cyr.3.1.9, etc.; τὸ γιγνόμενον Pl.Tht.161b, etc.; τὰ γεγενημένα the past, X.An.6.2.14; τὸ γενησόμενον the future, Th.1.138; τὰ γεγονότα, opp. ὄντα, μέλλοντα, Pl.R.392d, cf. Lg.896a: of Time, ὡς τρίτη ἡμέρη τῷ παιδίῳ ἐκκειμένῳ ἐγένετο Hdt.1.113; ἕως ἄν τινες χρόνοι γένωνται Pl.Phd. 108c; but in pf. and plpf., to have passed, ὡς διετὴς χρόνος ἐγεγόνεε Hdt.2.2; πρὶν ἓξ μῆνας γεγονέναι Pl.Prt.320a: impers., ἐγένετο or γέγονεν ὥστε . . it happened, came to pass that... X.HG5.3.10, Isoc. 6.40, etc.; ἐγένετο, ὡς ἤκουσεν . . καὶ ἐθυμώθη it came to pass, when he heard . . that... LXX Ge.39.19; ἐγένετο ἐν τῷ πορεύεσθαι . . καὶ διήρχετο Ev.Luc.17.11: c. inf., γίνεται εὑρεῖν it is possible to find, Thgn.639; ἐγένετο, c. acc. et inf., it came to pass that, Act.Ap.9.3, al., PAmh.2.135.10 (ii A. D.): c. dat. et inf., ἐάν σοι γένηται στραφῆναι Epict.Ench. 23.    II folld. by a Predicate, come into a certain state, become, and (in past tenses), to be,    1 folld. by Nouns and Adjs., δηΐοισι δὲ χάρμα γ. Il.6.82, cf. 8.282; σωτὴρ γενοῦ μοι A.Ch.2; κωλυτὴς γ. τινός Th.3.23; [οὖροι] νηῶν πομπῆες γ. Od.4.362, etc.; πάντα δὲ γιγνόμενος πειρήσεται turning every way, ib.417; παντοῖος γ., folld. by μή, c. inf., Hdt.3.124; παντοῖος γ. δεόμενος Id.7.10.γ; ἐκ πλουσίου πένης γ. X.An.7.7.28; δημοτικὸς ἐξ ὀλιγαρχικοῦ γ. Pl.R.572d: rarely c. part., μὴ προδοὺς ἡμᾶς γένῃ, i.e. προδότης ἡμῶν, S.Aj.588, cf. Ph. 773; μὴ ἀπαρνηθεὶς γένῃ Pl.Sph.217c; ἀποτετραμμένοι ἐγένοντο Th. 3.68, etc.: with Pron., τί γένωμαι ; what am I to become, i.e. what is to become of me? A.Th.297, cf. Theoc.15.51; οὐκ ἔχοντες ὅτι γένωνται Th.2.52; less freq. with masc., οὐδ' ἔχω τίς ἂν γενοίμαν A.Pr.905; γίγνονται πάνθ' ὅτι βούλονται Ar.Nu.348.    b in past tenses, having ceased to be, ὁ γενόμενος στρατηγός the ex-strategus, POxy.38.11 (i A. D.); ἡ γ. γυνή τινος the former wife, PFlor.99.4 (i/ii A. D.).    2 with Advbs., κακῶς χρῆν Κανδαύλῃ γενέσθαι Hdt.1.8; εὖ, καλῶς, ἡδέως γ., it goes well, etc., X.An.1.7.5, Arr.Epict.3.24.97, LXX To. 7.9; with personal construction, οἱ παρὰ Πλάτωνι δειπνήσαντες ἐς αὔριον ἡδέως γίγνονται Plu.2.127b; δίχα γ. τοῦ σώματος to be parted from... X.Cyr.8.7.20; τριχῇ γ. to be in three divisions, Id.An.6.2.16; γ. ἐμποδών, ἐκποδών, E.Hec.372, X.HG6.5.38, etc.    3 folld. by oblique cases of Nouns,    a c. gen., γ. τῶν δικαστέων, τῶν γεραιτέρων, become one of... Hdt.5.25, X.Cyr.1.2.15, cf. Ar.Nu.107, etc.; βουλῆς γεγονώς D.C.36.28 (cf. supr.1.b); fall to, belong to, ἡ νίκη Ἀγησιλάου ἐγεγένητο X.HG4.3.20; to be under control of, ὁ νοῦς ὅταν αὑτοῦ γένηται S. OC660, cf. Pl.Phdr.250a (s. v.l.); ὑμῶν αὐτῶν γενέσθαι D.4.7 (also ἐντὸς ἑωυτοῦ γ. Hdt.1.119; ἐν ἑαυτῷ γ. X.An.1.5.17; ἐν σαυτοῦ γενοῦ S.Ph.950); τὴν πόλιν ἐλπίδος μεγάλης γινομένην Plu.Phoc.23: of things, to be at, i.e. cost, so much, αἱ τριχίδες εἰ γενοίαθ' ἑκατὸν τοὐβολοῦ Ar.Eq.662, cf.X.Oec.20.23.    b c. dat., fall to, i. e. as wife, LXXNu.36.11.    c with Preps., γ. ἀπὸ δείπνου, ἐκ θυσίας, have done... Hdt.2.78, 1.50; πολὺν χρόνον γ. ἀπό τινος to be separated from... X.Mem.1.2.25; γ. εἴς τι turn into, τὸ κακὸν γ. εἰς ἀγαθόν Thgn.162; freq. in LXX, ἐγενήθη μοι εἰς γυναῖκα Ge.20.12; εἰς βρῶσιν ib.La.4.10; εἰς οὐδέν, εἰς κενόν, Act.Ap.5.36, 1 Ep.Thess. 3.5; ἐς Αακεδαίμονα Hdt.5.38 (in Hom. even without Prep., ἐμὲ χρεὼ γ. Od.4.634); γ. τι εἴς τινα comes to him, of a dowry, Is.3.36; of a ward, And.1.117; γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι to be out of sight, Hdt.5.24; ἐξ ἀνθρώπων γ. disappear from... Paus.4.26.6; γ. ἐν Χίῳ Hdt.5.33, etc.; γ. ἐν... to be engaged in... οἱ ἐν ποιήσει γινόμενοι in poetry, Id.2.82; ἐν [πολέμῳ] Th.1.78; ἐν πείρᾳ γ. τινος X.An.1.9.1; ἐν ὀργῇ, ἐν αἰτίᾳ πρός τινα γ., Plu.Flam.16, Rom.7; of things, ἐν καιρῷ γ. to be in season, X.HG4.3.2; ἐν τύχῃ γ. τινί τι Th.4.73; γ. διὰ γηλόφων, of a road, X.An.3.4.24; but δι' ἔχθρας γ. τινί to be at enmity with, Ar.Ra.1412; γ. ἐπὶ ποταμῷ arrive or be at... Hdt.1.189, etc.; γ. ἐπί τινι fall into or be in one's power, X.An.3.1.13, etc.; ἐπὶ συμφοραῖς γ. D.21.58 codd. (-ᾶς Schaefer); γ. ἐπί τινι, also, to be set over... X.Cyr.3.3.53; γ. ἐφ' ἡμῶν αὐτῶν to be alone, Aeschin.2. 36; γ. ἐπὶ τῆς διοικήσεως D.C.43.48; γ. ἐπ' ἐλπίδος to be in hope, Plu.Sol.14: Math., γ. ἐπὶ ἀριθμόν to be multiplied into a number, Theol.Ar.3; γ. κατά τινα or τι to be near . . or opposite to... in battle, X.Cyr.7.1.14, HG4.2.18; but κατὰ ξυστάσεις γ. to be formed into groups, Th.2.21; καθ' ἓν γ. Id.3.10; καθ' αὑτοὺς γ. to be alone, D.10.52; γ. μετὰ τοῦ θείου to be with God, X.Cyr.8.7.27, etc.; ἡ νίκη γ. σύν τινι Id.Ages.2.13; γ. παρ' ἀμφοτέροις τοῖς πράγμασι to be present on both sides, Th.5.26; γ. παρά τι to depend upon... D.18.232; γ. περὶ τὸ συμβουλεύειν to be engaged in... Isoc.3.12; γενοῦ πρός τινα go to So-and-so, PFay.128, etc.; γ. πρὸς τῇ καρδίᾳ to be at or near... Pl.Phd.118, etc.; γ. πρός τινι to be engaged in... Isoc. 12.270, D.18.176; αὐτὸς πρὸς αὑτῷ meditate, Plu.2.151c; so γ. πρὸς τὸ ἰᾶσθαι Pl.R.604d; πρὸς παρασκευήν Plb.1.22.2: impers., ἐπεὶ πρὸς ἡμέραν ἐγίγνετο X.HG2.4.6; γενέσθαι πρός τινων to be inclined towards them, Hdt.7.22; γ. πρὸ ὁδοῦ to be forward on the way, Il.4.382; γ. ὑπό τινι to be subject to... Hdt.7.11, Th.7.64; γ. ὑπὸ ταῖς μηχαναῖς to be under the protection of... X.Cyr.7.1.34.    4 γίγνεται folld. by pl. nouns, ἵνα γίγνηται . . ἀρχαί τε καὶ γάμοι Pl.R.363a, cf. Smp.188b; ἐγένετο . . ἡμέραι ὀκτώ Ev.Luc.9.28. (Cf. jánati 'procreate', jánas ( = γένος), Lat. gigno, gnatus.)

German (Pape)

[Seite 491] werden; entstanden aus γιγένομαι, Wurzel γεν mit Reduplication, vgl. gigno (aus gigeno), genui; ion. u. seit Arist. gew. γίνομαι, was Moeris tadelt; fut. γενήσομαι; aor. ἐγενόμην; sync. ἔγεντο Hes. Th. 705; Pind. P. 3, 87. 4, 28; γέντο Sp. Ep.; perf. γεγένημαι u. γέγονα, wozu die syncopirten Formen bei Hom. u. andern Dichtern γέγαμεν, γεγάασι, γεγάατε, Batrach. 143, inf. γεγάμεν, partic. γεγαώς, γεγαυῖα, Tragg. zsgz. γεγώς, γεγῶσα, auch Ar. Lys. 641; Philem. Stob. fl. 30, 4 u. a. com.; Sp., Pol. u. Folgde, wie N. T. brauchen ἐγενήθην für ἐγενόμην, was eigtl. nach Phryn. p. 108 dorischer Gebrauch war u. sich in ἐξεγενήθη, s. unt., auch bei Plat. findet; auch Philem. compar. Men. et Phil. p. 360. 361; γενηθήσομαι, was bei Plat. Parm. 141 e dem γενήσομαι gegenübersteht, ist vielleicht mit Schleiermacher in γεγενήσεται zu ändern; Pind. hat wie von γέγηκα den inf. γεγάκειν Ol. 6, 49, wozu Hesych. einen Conj. γεγάκω anführt; ἐγεινάμην s. oben unter γείνομαι. – 1) werden, nach Plat. Parm. 156 a οὐσίας μεταλαμβάνειν; Ggstz ἀπόλλυσθαι 163 d (Xen. Mem. 1, 1, 15); εἶναι Phaed. 102 e u. öfter; τὸ γεγονός, im Ggstz von τὸ κατὰ ταὐτὰ καὶ ὡσαύτως ἔχον Tim. 29 a. – a) geboren werden, von Menschen u. lebenden Wesen übh.; seltener von Pflanzen, wachsen, d. h. entstehen, hervorgebracht werden, wie Od. 9, 51; vgl. Arist. rhet. 2, 15 τὰ κατὰ τὰς χώρας γιγνόμενα, ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος σῖτος; Ggstz θανεῖν, Hes. O. 173; ἔκ τινος Il. 5, 548. 6, 206; Her. 7, 11; πατρὸς ἐκ ταὐτοῦ γεγώς Eur. I. A. 407; ἐξ ὧν γίγνεται πάντα Plat. Phil. 27 a; οἱ ἐξ ἡμῶν γεγονότες Isocr. 5, 136; – τινός Eur. Hec. 383; πατρὸς μὲν λέγεται Κῦρος γενέσθαι Καμβύ. σου Xen. Cyr. 1, 2, 1; Plat. Prot. 328 c; – ἀπό τινος, abstammen, Her. 8, 22; ἀπὸ θεοῦ Plat. Soph. 265 c; Xen. Cyr. 4, 1, 24 An. 2, 1, 3 (vgl. τὰ ἆθλα ἀπὸ τεττάρων ταλάντων ἐγένοντο, sie wurden von 4 Talenten genommen, d. i. betrugen 4 T., Xen. Hell. 4, 2, 7); κακῶς γέγονας, von schlechter, gemeiner Herkunft, Ar. Equ. 218; Plat. Theaet. 173 b; καλῶς γεγονότες Isocr. 7, 37; γεγενῆσθαι Dem. 60, 3; κάλλιον, εὖ, Her. 1, 146. 3, 69; – ἔτεα τρία καὶ δέκα γεγονώς, 13 Jahr alt, Her. 1, 119; u. so überall bei Att,; mit dem Zusatz ἀπὸ γενεᾶς Xen. Cyr. 1, 2, 13; seltener steht der gen. in dieser Vrbdg, Isocr. 12, 3, von Bekker in den acc. verändert; Plat. Lgg. XII, 951 c; Plut. Pyrrh. 3; Ael. V. H. 3, 19; τέταρτον καὶ ὀγδοηκοστὸν ἔτος γεγονώς Luc. Macrob. 22; vgl. Plut. Philop. 18. – b) übh. werden, u. γέγονα, gew o rd en sein, = εἶναι, oft, z, B. Plat. Phaed. 64 c; aber Ion. 532 b καί εἰσι ἢ γεγόνασιν ἀγαθοί u. öfter zur Bezeichnung der Vergangenheit, Gegenwart u. Zukunft; γεγονότα ἢ ὄντα ἢ μέλλοντα Rep. III, 392 d; γ. ἢ ὄντα ἢ ἐσόμενα Legg. X, 896 a; γενόμενον καὶ – Phil. 65 e; τὸ γενησόμενον, der Erfolg, Thuc. 1, 138. – c) entstehen, geschehen, sich ereignen, in mannigfachen Vrbdgn; so bei Hom. Πηλείωνι δ' ἄχος γένετο Iliad. 1, 188, ihm entstand Zorn, d. h. er ward zornig; Τρώων ἀγορὴ γένετο Iliad. 7, 345, es fand eine Versammlung statt; ἴδμεν δ' ὅσσα γένηται ἐπὶ χθονὶ πουλυβοτείρῃ Odyss. 12, 191, Alles was sich auf Erden ereignet; ὕβρισμα ἐκ τῶν Σαμίων γενόμενον Her. 3, 48; γάμοι γίγνονται, ὅρκοι u. ähnl.; πνεῦμα γίγνεται, es tritt Wind ein, Thuc. 2, 84; τὰ ὑπ' αὐτοῦ γιγνόμενα καλὰ γίγνεται Plat. Theaet. 200 e, wie Xen. An. 7, 1, 30; κακῶς γίγνεταί τινι, es geht Einem schlecht, Her. 1, 8. 9, 109 u. ä. oft; – γίγνεται εὑρεῖν, es trifft sich, daß man findet, Hes. Th. 639; γένοιτό μοι λαβεῖν Xen. Cyr. 6, 3, 11; vgl. Oec. 17, 3 u. Plat. Rep. III, 397 b; mit folgdm ὥστε, z. B. πολλάκις γέγονεν, ὥστε καὶ τοὺς μείζω δύναμιν ἔχοντας ὑπὸ τῶν ἀσθενεστέρων κρατηθῆναι Isocr. 6, 40; vgl. Xen. Hell. 5, 3, 10 Cyr. 8, 2, 2; – aber auch = freistehen, möglich sein, An. 1, 9, 13; Plat. Rep. III, 397 b; θαυμάζω εἴ τῳ γέγονεν, ἂν τὰ παρόντα ἀναλώσῃ, εὐπορῆσαι Dem. 3, 19; – τὰ γιγνόμενα λέγειν, sagen wie es wirklich ist, die Wahrheit, Her. 2, 28; Plat. Theaet. 175 b u. sonst; γενομένης τῆς ἀπειλῆς, da sie in Erfüllung ging, Dem. 24, 141. – d) von der Zeit; im eigtl. Sinne, ἡμέρα, δείλη γίγνεται; Plat. Epinom. 985 e ἥλιος, ἡ σελήνη, vom Aufgehen derselben; herankommen, ὡς δὲ τρίτη ἡμέρα τῷ παιδίῳ ἐκκειμένῳ ἐγένετο, als der dritte Tag herangekommen, d. i. den dritten Tag, nachdem der Knabe ausgesetzt worden, Her. 1, 113; verstreichen, ὡς γὰρ διετὴς χρόνος ἐγεγόνεε ταῦτα τῷ ποιμένι πρήσσοντι 2, 2; πρὶν ἓξ μῆνας γεγονέναι Plat. Prot. 320 a; vgl. Phaed. 108 c; χρόνου γενομένου, nach Verlauf einer Zeit, D. Sic. 20, 109. – e) beim Zählenn. R ech nen: sich als Resultat ergeben, ὁ γεγονὼς ἀριθμός Plat. apol. 36 a; ἐγένοντο μύριοι, es kamen heraus, machten aus, Xen. An. 1, 9, 1 Cyr. 1, 5, 5; Thuc. 3, 17. 75; Dem. 27, 11; τούτων πλήρωμα τάλαντ' ἐγγὺς δισχίλια γίγνεται ἡμῖν Ar. Vesp. 660; τὸ γιγνόμενον, das Ergebniß einer Rechnung; Sp. auch übertr., Resultat einer Untersuchung, – f) von eingehenden Tributen u. Geldern, δασμοί Xen. An. 1, 1, 8; τὸ ἀπὸ τῶν αἰχμαλώτων γιγνόμενον ἀργύριον, was durch den Verkauf der Gefangenen einkommt, 5, 3, 4; χρήματά μοι γίγνεται 7, 8, 3; Dem. 10, 37. 27, 24 u. öfter bei Sp.; τὰ ἑαυτοῖς γενόμενα, ihre Gebühren, Dem. 6, 9; τὸ γιγνόμενον κατὰ τὴν οὐσίαν τιθέναι, Beitrag, 18, 104; τὸ γιγν. κατὰ τὴν συγγραφήν, was nachher erkl. wird ὃ δεῖ γενέσθαι τοῖς δανείσασιν, 35, 11. 12. Man vgl. καρποὶ οἱ ἐκ τῶν ζώων γιγνόμενοι, der Ertrag vom Vieh, Xen. Cyr. 1, 1, 2; vgl. Thuc. 6, 54 u. Dem. 42, 24. – 2) von etwas schon Vorhandenem: sich anders ge stalten, anders werden, δημοτικὸς ἐξ ὀλιγαρχικοῦ γεγονώς Plat. Rep. IX, 572 d; ἐκ πλουσίου πένητα Xen. An. 7, 7, 28; δηίοισι χάρμα γενέσθαι Iliad. 6, 82, ihnen zu einem Gegenstande der Freude werden; αἴ κέν τι φόως Δαναοῖσι γένηαι πατρί τε σῷ Τελαμῶνι 8, 282, zum Heil, zum Tröster, Retter werden; πάντα δὲ γιγνόμενος πειρήσεται, ὅσσ' ἐπὶ γαῖαν ἑρπετὰ γίγνονται, καὶ ὕδωρ καὶ θεσπιδαὲς πῦρ Odyss. 4, 417, alle möglichen Gestalten annehmen; παντοῖος γ., ich biete alles auf, Her. 3, 124. 7, 10, 3; τί γένωμαι, was soll aus mir werden, Aesch. Spt. 297; Theocr. 15, 51; οὐκ ἔχοντες ὅ, τι γένωνται Thuc. 2, 52; ἄλλοις παραδείγματι Plat. Gorg. 525 b; oft periphrastisch, z. B. κωλυτὴς γ. τινος, = κωλύειν, Thuc. 3, 23; μηνυτὴς γ. = μηνύειν, 3, 2; κλοπεὺς γ. Soph. Phil. 78; μὴ προδοὺς ἡμᾶς γένῃ Ai. 585; μὴ σαυτόν θ' ἅμα κἀμὲ κτείνας γένῃ Phil. 762; μὴ ἀπαρνηθεὶς γίγνῃ Plat. Soph. 217 c; vgl. Lgg. V, 737 c VII, 788 d. – Hierher gehören Vrbdgn, wie a) c. gen., γενόμενος τῶν βασιληΐων δικαστέων, in die Zahl der königl. Richter aufgenommen, Her. 5, 25; γεραιτέρων γίγνεσθαι, älter werden, Xen. Cyr. 1, 2, 15; τούτων γενοῦ μοι, werde mir ihrer Einer, Ar. Nubb. 107; τῆς βουλῆς γίγν., in den Senat treten, D. C. 36, 11; – τινὸς γιγ., in Jemandes Gewalt kommen; ἑαυτοῦ, seiner Herr werden, Soph. O. C. 665; sein eigener Herr sein, Plat. Phaedr. 250 a; vgl. Dem. 2, 30. 4, 7; ἡ νίκη γίγνεταί τινος Xen. Hell. 4, 3, 20. Von Sp. noch weiter ausgedehnt, z. B. ἐλπίδος γ., der Hoffnung sich überlassen, Plut. Timol. 3, v. l. ἐπ' ἐλπίδος γ.; vgl. Phoc. 23; τῆς ἐπιθυμίας γ., D. C. 61, 14. – b) c. dat., zu Theil werden; von Erbschaften, Thuc. 5, 49; Isae. 11, 10 u. sonst; οὐκ ἂν ἔμοιγε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο, ich dürfte das nicht hoffen, Od. 3, 228; ἡδομένοισιν ἡμῖν οἱ λόγοιγεγόνασι, wir freuen uns darüber, Her. 9, 46; vgl. Thuc. 5, 111; – τὰ ἱερὰ γίγνεται, sie fallen gut aus, Xen. An. 6, 2, 9 u. öfter; τὰ σφάγια ἐγίνετο (χρηστά) Her. 9, 61. 62; τὰ διαβατήρια ἐγένετο Thuc. 5, 55. – c) c. praeposit., ἐν μεγάλῃ ἐξουσίᾳ, ἐν ἡδοναῖς, Plat. Gorg. 526 a Legg. I, 635 c; ἐν σκέψει περί τινος IX, 858 a, was schon in die Bdtg – 3) gehen, kommen, übergeht, die es bei Präpositionen, die eine Bewegung anzeigen, hat, od. hingekommen sein, sich befinden; ἔς τι Her. 5, 87; ἔν τινι Xen. An. 4, 3, 29: ἐπὶ τόπῳ 3, 4, 49; πρὸς τοῖς γεῤῥοφόροις Plat. Lach. 191 c; πρὸς ἡδονῇ, ἐπὶ τέλει VII, 532 b IX, 585 a; πρὸς τὸ ἰᾶσθαι X, 604 e; ἐνταῦθα λόγου γεγόνασι IX, 588 b; κατὰ τὴν λίμνην Phaed. 114 a; u. so oft. Uebertr., ἐν ἑαυτῷ ἐγένετο, er ging in sich, Xen. An. 1, 5, 17; vgl. Soph. Phil. 938; so auch ἐντὸς ἑαυτοῦ γίγνεσθαι Her. 1, 119. Dah. in mannigfachen Umschreibungen, ἐν ποιήσει, ἐν πείρᾳ γίγνεσθαι u. ähnl., wie versari in aliqua re, sich womit beschäftigen; περὶ τὸ συμβουλεύειν Isocr. 3, 12; πρὸς ἑαυτῷ γ., nachsinnend werden, Plut. Ant. 32; μετά τινος u. σύν τινι γ., auf jemandes Seite treten, sein, Plat. Apol. 32 c; Xen. Cyr. 5, 3, 8; ὑπό τινι γ., unter jemandes Botmäßigkeit kommen, Thuc. 6, 86; Xen.; – ἔκ τινος γ., herausgehen, z. B. ἐξ ἀνθρώπων, sterben, Her. 1, 1 u. Sp. Vgl. noch διά. – 4) zu stehen kommen, gelte n, αἱ τριχίδες εἰ γενοίαθ' ἑκατὸν ὀβολοῦ, wenn 100 einen Obol gelten, Ar. Equ. 662; ὁ σῖτος ἐγένετο ἑκκαίδεκα δραχμῶν Dem. 34, 39.

Greek (Liddell-Scott)

γίγνομαι: Ἰων. καὶ ἀπὸ τοῦ Ἀριστ. γίνομαι [ῑ], ἀλλ᾿ ἀείποτε παρὰ τοῖς δοκίμοις τῶν Ἀττικῶν γίγνομαι, πρβλ. γιγνώσκω, ἐν ταῖς Ἀττικαῖς ἐπιγραφαῖς μόνον γίγνομαι μέχρι τοῦ 292 π.Χ., γίνομαι ἀπὸ τοῦ 290– 30 π. Χ., σπανιώτατον δὲ τὸ γίγνομαι, κατὰ τοὺς μετὰ ταῦτα χρόνους συνηθέστερον τὸ γίνομαι (ἲδε Meisterh. 3. σ. 177, 20).― Μέλλ. γενήσομαι·― ἀόρ. ἐγενόμην (Δωρ. ἐγενάμην, Δινδ. Δημ. 255. 22), Ἰων. β΄ ἑνικ. γένευ Ἰλ. Ε. 897, γ΄ ἑνικ. γενέσκετο Ὀδ. Λ. 207· συγκεκομ. γ΄ ἑνικ. ἔγεντο Ἡσ. Θ. 283, 705, Σαπφὼ 19, Πινδ. II. 3. 153, καὶ διωρθώθη ὑπὸ Bentl. ἐν τῷ σκολίῳ παρ᾿ Ἀριστοφ. Σφηξ. 1226, Ἐπ. γέντο Ἡσ. Θ. 199, Ἐμπεδ. 207 Stein.·― πρκμ. γέγονα Ὅμ., Ἀττ.·― ὑπερσυντ. ἐγεγόνει, Πλάτ., κτλ., Ἰων. ἐγεγόνεε Ἡροδ.· πλὴν τούτων ὑπάρχουσι ποιητ. τύποι (ὡς ἐκ πρκμ. γέγαα), β΄ πληθ. γεγάᾱτε Βάβρ. 143, πρβλ. Ὁμ. Ἐπιγρ. 16· γεγάᾱσι Ἰλ. Δ. 325, συχν. ἐν τῇ Ὀδ.· γ΄ δυϊκ. ὑπερσυντ. ἐκγεγάτην [ᾰ] Ὀδ. Κ. 138· ἀπαρέμφ. γεγάμεν [ᾰ] Πίνδ. Ο. 9. 164 (ἐκ-) Ἰλ. Ε. 248, κτλ.· μετοχ. γεγαώς, -αυῖα, πληθ. -αῶτες, -αυῖαι Ὃμ., κτλ., συνῃρ. γεγώς, -ῶσα Σοφ. Αἲ. 472, 1013, Εὐρ.· ὁ Πίνδ. Ο. 6. 83 ἔχει ὡσαύτως καὶ ἀπαρέμφ. γεγάκειν [ᾱ].― Ἀλλὰ τούτοις προσθετέον παθητικούς τινας τύπους ἐν χρήσει ἐπὶ τῆς αὐτῆς ἐννοίας, μέλλ. γενηθήσομαι (μόνον παρὰ Πλάτ. Παρμ. 141Ε, οὔτε γενήσεται, οὔτε γενηθήσεται, ἔνθα ὁ Schleierm, προὒτεινε γεγενήσεται,― διότι ἄλλως δὲν θὰ ὑπῆρχεν οὐδεμία διαφορὰ μεταξὺ τῶν δύο μελλόντων)· ἀόρ. ἐγενήθην Ἱππ. 1202Α, 1208Ε, καὶ παρὰ μεταγεν. Ἀττικ., ὡς Φιλήμ. Ἀδήλ. 39 καὶ 73, πρβλ. Λοβ. Φρύν. 109· πρκμ. γεγένημαι, συχν. παρ᾿ Ἀττ. ποιηταῖς καὶ πεζοῖς· γ΄ πληθ. γεγενέανται Φιλητ. Ἀποσπ. 65· ὑπερσ. ἐγεγένητο Θουκ. 7. 18, ἀλλ.· γεγένητο ὁ αὐτ. 5. 14.― Πρβλ. ἐκγίγνομαι, καὶ περὶ τῶν ἐνεργητικῶν χρόνων, ἴδε γείνομαι, γεννάω. (γίγνομαι εἶναι =γιγένομαι, ἀναδιπλ. ἐκ τῆς √ΓΕΝ, πρβλ. μίμνω, μιμνήσκω· ἐντεῦθεν καὶ γείνομαι, γεννάω, γένεσις, γυνή, κτλ.· πρβλ. Σανσκρ. ǵan, ǵa-ganmi (gigno), ǵay ê (γέγαα, gnascor), ǵanitâ, ǵanitrî (genitor, genetrix), ǵanus (gens)· gnâ, βραδύτερον δὲ ǵanî (γυνή)· Ζενδ. zan (gigno), ghena (γυνή)· Λατ. gigno, genus, genius, gnascor, gnatus, nat-ura · Γοτθ. kein-an (βλαστάνειν), us-keinam (ἐκφῦναι), quinô, quens (θῆλυς), ganus (γένος)· Παλαιο-Σκανδ. kona, kvenna, Ἀγγλο-Σαξ. cwên (quean), κτλ.). Ἡ ῥιζικὴ σημασία εἶναι: ἔρχομαι εἰς νέαν κατάστασιν ὑπάρξεως· ἐντεῦθεν, Ι. ἀπολ., ἔρχομαι εἰς τὸ εἶναι, λαμβάνω ὔπαρξιν, Λατ. gigni, καὶ ἑπομένως, 1) ἐπὶ προσώπων, γεννῶμαι, νέον γεγαώς, νεωστὶ γεννηθείς, Ὀδ. Τ. 400· ὑπὸ Τμώλῳ γεγαῶτας, γεννηθέντας (καὶ ἑπομένως κατοικοῦντας) ὑπὸ τὸν Τμῶλον, Ἰλ. Β. 866· γιγνομέναισι λάχη τάδ᾿… ἐκράνθη, ἐνῷ ἐγεννώμεθα, κατὰ τὴν γέννησιν ἡμῶν, Αἰσχυλ. Εὐμ. 347· γεγονέναι ἔκ τινος Ἡρόδ. 7. 11, κτλ.· σέθεν… ἐξ αἵματος Αἰσχυλ. Θήβ. 142· σπανιώτερον, ἀπό τινος Ἡρόδ. 8. 22, κτλ.· τινος Εὐρ. Ἑκ. 380, κτλ.·― γεγονέναι κακῶς, καλῶς Ἀριστοφ. Ἱππ. 218, Ἰσοκρ. 147Β, κτλ.· κάλλιον, εὖ Ἡρόδ. 1. 146., 3. 69· τὸ μὴ γενέσθαι Αἰσχύλ. Ἀγ. 395·― συχνάκις μετ᾿ ἀριθμητικῶν, ἔτεα τρία καὶ δέκα γεγονώς, Λατ. natus annos tredecim, Ἡρόδ. 1. 119· ἢ πρὸς δήλωσιν ἀμφιβολίας ἢ ἀβεβαιότητος, ἀμφὶ τὰ ἑκκαίδεκα ἔτη γενόμενος Ξεν. Κύρ. 1. 4, 16· γεγονὼς ἔτη περὶ πεντήκοντα Δημ. 564. 18· ὑπὲρ τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονώς, ἔχων ἡλικίαν ὑπερβαίνουσαν τὰ…, Ξεν. Κύρ. 1. 2, 4· ὡσαύτως μετὰ γεν., γεγονὼς πλειόνων ἐτῶν ἢ πεντήκοντα Πλάτ. Νόμ. 951C. καὶ συχνάκις παρὰ μεταγεν. πεζοῖς· σπανίως μετὰ τακτικῶν, ὀγδοηκοστὸν ἔτος γεγονώς, Λατ. annum agens octogesimum, Λουκ. Μακροβ. 22, πρβλ. Πλούτ. Φιλοπ. 18. 2) ἐπὶ πραγμάτων, παράγομαι, γιγνομένου καὶ ἀπολλυμένου Πλάτ. Πολ. 527Β, κτλ.· γίγνεσθαι διά τινος ἢ τινι αὐτόθι 392D· ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος σῖτος Ξεν. Ἀπομν. 3. 6, 13· τὰ ἐν τῷ ἀγρῷ γιγνόμενα αὐτόθι 2. 9, 4· ὡσαύτως ἐπὶ κερδῶν, καρποὶ οἱ ἐξ ἀγελῶν γιγν. ὁ αὐτ. Κύρ. 1. 1, 2, κτλ.· τὰ ἆθλα ἀπὸ τεττάρων ταλάντων ἐγένετο, παρήχθησαν ἐκ…, δηλ. ἦσαν ἄξια τεσσάρων ταλάντων ἐγένετο, παρήχθησαν ἐκ…, δηλ. ἦσαν ἄξια τεσσάρων ταλάντων, ὁ αὐτ. Ἑλλ. 4. 2, 7· τὸ ἀπὸ τῶν αἰχμαλώτων γενόμενον ἀργύριον, τὸ συναχθὲν ἀπὸ [τῶν λύτρων] τῶν αἰχμ., ὁ αὐτ. Ἀν. 5. 3, 4· οἱ γιγ. δασμοί, οἱ συλλεγόμενοι φόροι, τὸ ἐκ τῶν φόρων εἰσόδημα, αὐτόθι 1. 1, 8·― ἐπὶ ποσῶν, ὁ γεγονὼς ἀριθμός, τὸ ὅλον ποσόν, Πλάτ. Ἀπολ. 36Α· ἑκατὸν εἴκοσι στατήρων γίγνονται τρισχίλιαι τριακόσιαι ἑξήκοντα δραχμαί = 120 στατ. ἀναβαίνουσιν εἰς 3360 δραχ., Δημ. 914. 14, κτλ.·― ἐπὶ τῶν διαφόρων ὡρῶν τῆς ἡμέρας, ὡς ἡ ἡμέρα ἐγένετο Θουκ. 7. 81, Ξεν., κτλ.· ἕως ἂν φῶς γένηται Πλάτ. Πρωτ. 311Α· ἅμα ἕῳ γιγνομένῃ Θουκ. 4. 32. 3) ἐπὶ συμβάντων, συμβαίνω, καὶ ἐπὶ παρῳχ. χρόνων, ἔχω συμβῆ, κ.τ.τ.· γίγνεται ἄχος τινί, κτλ.· γίγνεται μάχη, πόλεμος, ἀνακωχή, κτλ.· ἐκεχειρία γίγνεταί τισι πρὸς ἀλλήλους Θουκ. 4. 58· ἡ νόσος ἤρξατο γίγνεσθαι ὁ αὐτ. 2. 47· πνεῦμα, ὕδωρ, ὄμβρος γ. αὐτόθι 84, κτλ.· τὰ Ὀλύμπια γίγνεται, τραγῳδοὶ γίγνονται, ἑορτάζονται, ἄγονται, Ξεν. Ἑλλ. 7. 4, 28, Αἰσχίν. 59. 23, κτλ.· ψήφισμα, κρίσις γ., τελεῖται, Ξεν. Κύρ. 2. 2, 21· πιστὰ γίγνεται, ὅρκοι γ., δίδονται ὅρκοι, ὑποσχέσεις, κτλ., αὐτόθι 7. 4, 3, Δημ. 390. 28· γίγνεταί τι ὑπό τινος Θουκ. 6. 88, κτλ.· ἒκ ἢ ἀπό τινος Ἡροδ. 1. 1, Ξεν. Ἀν. 5. 6, 30· παρά τινος Πλάτ. Πολ. 614Α― ὃ μὴ γένοιτο, Λατ. quod dii prohibeant, Δημ. 381. 22., 842. 15, κτλ.·― μ. δοτ. καὶ μετοχ., γίγνεταί τί μοι βουλομένῳ, ἀσμένῳ (ἴδε ἐν λ. βούλομαι, ἄσμενος)· οὕτως, οὐκ ἂν ἔμοι γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο, δηλ. δὲν ἠδυνάμην νὰ περιμένω τοιαῦτα πράγματα νὰ γείνωσιν, Ὀδ. Γ. 228· ἡδομένοισι ἡμῖν οἱ λόγοι γεγόνασι Ἡρόδ. 9. 46, κτλ.·― ἐπὶ θυσιῶν, οἰωνῶν, κτλ., οὐ γὰρ σφι ἐγίνετο τὰ σφάγια χρηστὰ ὁ αὐτ. 9. 61, πρβλ. 62· τὰ ἱερὰ καλὰ ἐγ. Ξεν. Ἀν 6. 2, 9· ἀλλὰ τὸ ἐπίθ. συχν. παραλείπεται, τὰ διαβατήρια ἐγ., ἦσαν εὐνοϊκά, Θουκ. 5. 55, πρβλ. Ξεν. Ἀν 6. 2. 14 κἑξ.·― κατ᾿ οὐδέτ. μετοχ., τὸ γενόμενον, τὸ συμβάν, τὸ γεγονός, τὸ πρᾶγμα, Θουκ. 6. 54· τὰ γενόμενα, τὰ γεγονότα, ἡ ἀλήθεια, Ξεν. Κυρ. 3. 1, 9, κτλ.· ὡσαύτως, τὸ γιγνόμενον Πλάτ. Θεαιτ. 161Β, κτλ.· τὰ γεγενημένα, πρότερον συμβάντα, τὸ παρελθόν, Ξεν. Ἀν. 5. 10, 14· τὸ γενησόμενον, τὸ μέλλον, Θουκ. 1. 138·― ἐπὶ χρόνου, ὡς τρίτη ἡμέρη ἐγένετο, ὡς ἔφθασε, Ἠρόδ. 1. 113· ἕως ἂν χρόνοι γένωνται Πλάτ. Φαίδ. 108C· ἀλλὰ κατὰ πρκμ. καὶ ὑπερσ., ἔχω παρέλθει, ὡς διετὴς χρόνος ἐγεγόνεε Ἡρόδ. 2. 2· πρὶν ἓξ μῆνας γεγονέναι Πλάτ. Πρώτ. 320Α· ὡσαύτως, ἐν ταῖς γιγνομέναις ἡμέραις, εἰς τὸν προσήκοντα καιρόν, Ξεν. Κύρ. 5. 4, 51· ἐντεῦθεν, τακτικός, συνήθης, τὸ γιγν. τίμημα Δημ. 726. 26, πρβλ. 992. 3·― ἀπροσ., ἐγένετο ὥστε… ἢ ὡς…, συνέβη ὣστε.., Ξεν. Ἑλλ. 5. 3, 10, συχνὸν ἐν τῇ Κ. Δ.· ὡσαύτως, γίγνεται εὑρεῖν, εἶναι δυνατὸν νὰ εὕρῃ τις, Θέογν. 639. ΙΙ. ἑπομένου κατηγορουμένου, ἔρχομαι εἴς τινα κατάστασιν, καταντῶ, Λατ. fieri, καὶ (ἐν τοῖς παρῳχ. χρόνοις), εἶμαι τοιοῦτοςτοιοῦτος, 1) συνοδευόμενον ὑπὸ οὐσιαστ., δηΐοισι δὲ χάρμα γ. Ἰλ. Ζ. 85, πρβλ. Θ. 282, Αἰσχύλ. Χο. 2, κτλ.· [οὖροι] νηῶν πομπῆες γιγν. Ὀδ. Δ. 362,κτλ.· πάντα δὲ γιγνόμενος πειρήσεται, στρεφόμενος κατὰ πᾶσαν διεύθυνσιν, αὐτόθι 417· ἐντεῦθεν παρὰ πεζοῖς, παντοῖος γ., ἑπομένου τοῦ μὴ μετ᾿ ἀπαρεμφ. , Ἡρόδ. 3. 124· οὕτω, παντοῖος γ. δεόμενος ὁ αὐτ. 7. 10, 3· καὶ οὕτω παρ᾿ ἅπασι τοῖς συγγραφεῦσι μετὰ παντοίων ὀνομάτων· σπανίως μετὰ μετοχ., μὴ προδοὺς ἡμᾶς γένῃ, ὃ ἐ. προδότης ἡμῶν, Σοφ. Αἴ. 588, πρβλ. Φ. 773, Θουκ. 3. 68, κτλ.·― μετ᾿ ἀντων., τί γένωμαι; τί νὰ γείνω;Αἰσχύλ. Θηβ. 297, πρβλ. Θεόκρ. 15. 51· οὐκ ἔχοντες ὅ τι γένωνται Θουκ. 2. 52· σπανιώτερον, οὐκ ἔχω τὶς ἂν γενοίμην Αἰσχύλ. Πρ. 905· γίγνονται πᾶν ὅ τι βούλονται Ἀριστοφ. Νεφ. 348. 2) μετ᾿ ἐπιρρ., κακῶς ἐγένετό μοι, κακῶς συνέβησαν εἰς ἐμὲ (τὰ πράγματα), Ἡρόδ. 1. 8, κτλ.· εὖ, καλῶς, ἡδέως γ., «πάει καλά», ἔχει καλῶς, κτλ., Ξεν. Ἀν. 1. 7, 5, κτλ.· δίχα γ., εἰς δύο διαιρεῖται, Ξεν. Κύρ. 8. 7, 20· τριχῇ γ., εἶμαι εἰς τρία διῃρημένος, ὁ αὐτ. Ἀν. 6. 2. 16· γ. ἐμποδών, ἐκποδών, ἐκεῖ, ἐγγύς, κτλ. 3) ἀκολουθούμενον ὐπὸ πλαγίων πτώσεων τῶν οὐσιαστικῶν, α) μ. γεν., γ. τῶν δικαστέων, τῶν γεραιτέρων, καθίσταμαι εἷς ἐξ αὐτῶν, Ἡρόδ. 5. 25, Ξεν. Κύρ. 1. 2, 15, πρβλ. Ἀριστοφ. Νεφ. 107, κτλ.·― πίπτω εἰς τὸ μερίδιόν τινος, ἀνήκω εἴς τινα, ἡ νίκη γίγνεταί τινος Ξεν. Ἑλλ. 4. 3, 20·― εἶμαι ἢ γίγνομαι κύριός τινος, Λατ. compos esse, sui juris esse, ἑαυτοῦ γ. Σοφ. Ο. Κ. 660, Πλάτ. Φαίδρ. 250Α, κτλ.· ὑμῶν αὐτῶν γενέσθαι Δημ. 42. 11· (ὡσαύτως, ἐντὸς ἑαυτοῦ γ. Ἡρόδ. 1. 119· ἐν ἑαυτῷ γ. Ξεν. Ἀν. 1. 5, 17)· οὕτως. ἐλπίδος γίγνεσθαι Πλούτ. Φωκ. 23·― ἐπὶ πραγμάτων ἔχω τιμὴν… τόσον πωλοῦμαι, τόσον ἀξίζω, αἱ τριχίδες εἰ γενοίαθ᾿ ἑκατὸν τοὐβολοῦ Ἀριστοφ. Ἱππ. 662, πρβλ. Ξεν. Οἰκ. 20, 33. β) μετὰ προθέσ., γ. ἀπὸ ἢ ἐκ δείπνου, ἔχω τελειώσει τὸ δεῖπνόν μου, Ἡρόδ. 2. 78, κτλ. (ἴδε ἐν λ. ἀπὸ ΙΙ, ἐκ ΙΙ. 2)· γ. ἀπό τινος, χωρίζομαι ἀπό τινος…, Ξεν. Ἀπομν. 1. 2, 25·― γ. εἴς τι, μεταβάλλομαι εἴς τι, τὸ κακὸν γ. εἰς ἀγαθὸν Θέογν. 164· γ. εἰς τόπον, ἔρχομαι εἰς θέσιν ἢ πλησίον…, Ἡρόδ. 5. 38· (παρ᾿ Ὁμ. καὶ ἄνευ προθ., ἐμὲ χρεὼ γ. Ὀδ. Δ. 634)· οὕτω, γ. τι εἴς τινα, ἔρχεται, συμβαίνει εἴς τινα, καταλαμβάνει τινά, Ἰσαῖ. 41. 39·― γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι, ἀπομακρύνεσθαι τῆς ὄψεως, τῆς ὁράσεώς τινος, Ἡρόδ. 5. 24· ἐξ ἀνθρώπων γ. ἐξαφανίζομαι ἐκ μέσου τῶν…, Παυσ. 4. 26, 6·―

French (Bailly abrégé)

f. γενήσομαι, ao.2 ἐγενόμην, pf. γέγονα et γεγένημαι;
A. devenir, p. opp. à être (εἶναι);
B. p. suite
I. naître : ἔκ τινος, de qqn ; au pf. être né ; abs. νέον γεγαώς OD nouveau-né ; γεγονέναι καλῶς ISOCR ou εὖ HDT être de bonne naissance ; ὑπὲρ τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονώς XÉN qui a dépassé l’âge du service militaire ; ἔτεα τρία καὶ δέκα γεγονώς HDT âge de treize ans ; ἀμφὶ τὰ ἑκκαίδεκα ἔτη γενόμενος XÉN âgé d’environ seize ans ; pléonast. γ. ἀπὸ γενεᾶς XÉN avoir tel âge en comptant depuis la naissance;
II. en parl. de choses se produire, avoir lieu :
1 en parl. de phénomènes physiques πνεῦμα γίγνεται THC il s’élève du vent ; ὡςἡμέρα ἐγένετο THC lorsque le jour parut ; ἅμα ἕῳ γιγνομένῃ THC au point du jour;
2 en parl. du temps ὡς τρίτη ἡμέρη ἐγένετο HDT lorsque le troisième jour fut arrivé;
3 en parl. d’événements γίγνεται πόλεμος, μάχη, etc. ATT une guerre, un combat a lieu ; ἡ νόσος ἤρξατο γίγνεσθαι THC le mal commença de se manifester ; τὰ Ὀλύμπια γίγνεται XÉN on célèbre les fêtes d’Olympie ; τὰ ἱερὰ καλὰ ἐγίγνετο XÉN le sacrifice s’accomplissait favorable ; en génér. ὅσσα γίνεται (ion.) ἐπὶ χθονί OD tout ce qui arrive sur terre ; τὸ γενόμενον THC ou τὰ γενόμενα XÉN ce qui s’est passé, l’événement, les faits, la réalité ; τὰ γεγενημένα XÉN les événements accomplis, le passé ; τὸ γενησόμενον THC ce qui arrivera, l’avenir ; avec un rég. : γίγνεταί τι ὑπό τινος, ἔκ τινος ou ἀπό τινος, qch arrive du fait de qqn ; οὐκ ἂν ἐμοί γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο OD non, je n’oserais espérer qu’une pareille chose arrive ; ἡδομένοισιν ἡμῖν οἱ λόγοι γεγόνασι HDT nous avons eu plaisir à entendre ces paroles ; γένοιτό μοι λαβεῖν XÉN puisse-t-il m’arriver de prendre !;
4 en parl. d’un résultat ὁ γεγονὼς ἀριθμός PLAT le nombre qui en résulte ; καρποὶ οἱ ἐξ ἀγελῶν γιγνόμενοι XÉN le produit qu’on retire des troupeaux ; οἱ γιγνόμενοι δασμοί XÉN le produit des impôts;
III. devenir (par suite d’un changement) :
1 πρὶν δηΐοισι χάρμα γενέσθαι IL avant que (les fuyards) ne deviennent la risée (de l’ennemi) ; αἴ κέν τι φόως Δαναοῖσι γένηαι IL si tu pouvais devenir la joie càd le salut des Grecs ; ἐκ πλουσίου πένης γεγονώς XÉN devenu pauvre de riche qu’il était ; πάντα γιγνόμενος OD prenant toutes les formes litt. devenant tout, en parl. de Protée ; παντοῖος γινόμενος (ion.) avec μή et l’inf. HDT s’efforçant par tous les moyens d’empêcher que ; οὐκ ἔχοντες ὅ τι γένωνται THC ne sachant que devenir ; rar. avec le pron. au masc. οὐδ’ ἔχω τίς ἂν γενοίμαν dor. ESCHL et je ne sais que devenir ; εὖ, καλῶς, κακῶς μοι γίγνεται, cela va bien, mal pour moi ; avec un nom κωλυτὴς γίγνομαί τινος THC je mets obstacle à qch ; avec un part. μὴ προδοὺς ἡμᾶς γένῃ SOPH ne va pas nous trahir;
2 avec un rég. au gén. partitif ou collectif : γ. τῶν βασιληΐων δικαστέων HDT devenir l’un des juges royaux, γεραιτέρων γ. XÉN entrer dans la classe des vieillards ; γ. αὐτοῦ SOPH devenir son maître ; ἡ νίκη γίγνεταί τινος XÉN la victoire se déclare pour qqn ; ὁ σῖτος ἐγένετο ἐκκαίδεκα δραχμῶν DÉM le blé vint au prix de 16 drachmes ; avec une prép. : γίγνεσθαι ἀπὸ ou ἐκ δείπνου HDT quitter le souper, avoir soupé ; γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι HDT disparaître de la vue de qqn ; γ. ἐν πολέμῳ THC s’engager ou être engagé dans une guerre ; ἐν καιρῷ γ. XÉN être opportun ; γ. ἐπ’ ἐλπίδος PLUT concevoir une espérance ; καθ’ ἓν γ. THC se réunir ou se concerter pour une action commune ; γ. μετά τινος XÉN ou σύν τινι XÉN être du côté ou du parti de qqn, γίγνεσθαι ἐπὶ τόπῳ XÉN ou πρὸς τόπῳ PLAT se trouver dans un lieu ou près d’un lieu ; γίγνεσθαι ὑπό τινι, être sous la dépendance ou sous la protection de qqn.
Étymologie: pour *γι-γένομαι, de la R. Γεν, naître ; cf. γένος.

English (Autenrieth)

(root γα), aor. iter. γενέσκετο, perf. γέγονε, 3 pl. γεγάᾶσι, inf. γεγάμεν, part. acc. sing. γεγαῶτα, pl. -ῶτας, plup. γεγόνει: become, (of men) be born; the word admits of great variety in paraphrase, but never departs from its meaning of come into being; ἄνθεα γίγνεται, ‘grow’; κλαγγὴ γένετο, ‘arose,’ ‘was heard’; ποθὴ Δαναοἶσι γένετο, ‘filled,’ ‘they felt’; νῶι νόστον ἔδωκε νηυσὶ γενέσθαι, i. e. the accomplishment of it, Od. 4.173 ; οὐκ ἂν ἔμοιγε | ἐλπομένῳ τὸ γένοιτο, I may hope, but this will nothappen,’ Od. 3.228 ; πάντα γιγνόμενος, Proteus, ‘turning intoevery shape, Od. 4.417 ; ἐπὶ νηυσὶ γενέσθαι, ‘getupon the ships, and thus often implying motion, e. g. πρὸ ὁδοῦ γένοντο, ‘progressed,’ Il. 4.382; never of course the same as εἶναι, but the perf. is sometimes a strong equivalent of the verb of existence, τοῖς οἳ νῦν γεγάᾶσι, wholivenow, Od. 24.84, Od. 13.160, etc.

Spanish (DGE)

• Alolema(s): jón. y koiné γίνομαι (pero inscr. át. γίγν- durante los ss. V/IV IG 22.2492.25 (IV a.C.); cret. γίννομαι ICr.4.184.9, 232.2 (ambas Gortina II a.C.); tes. γίνυμαι IG 9(2).517.22 (Larisa III a.C.); beoc. γίνιουμαι IG 7.3303.6 (Queronea II a.C.)

• Morfología: [pres. imperat. 2a sg. γίνευ Herod.10.2, beoc. subj. 3a sg. γίνυτη IG 7.1737.5 (Tespias III a.C.), opt. 2a sg. γίνοιο Men.145.18Au.; impf. iter. 3asg. γινέσκετο Hes.Fr.33a.15; fut. pas. 3a sg. γενηθήσεται Pl.Prm.141e; aor. ind. rad. tem. ἐγενόμην, jón. 2a sg. γένευ Il.5.897, iter. γενέσκετο Od.11.208, opt. 3a plu. γενοίατο Ar.Eq.662, atem. ἔγεντο Hes.Th.705, Sapph.42.1, Ibyc.167.10S., Pi.P.3.87, Parm.B 8.20, IG 4.492.4 (Micenas VI a.C.), Theoc.14.27, sin aum. γέντο Hes.Th.199, Emp.B 98.5, Call.Iou.50, sigm. ἐγεινάμην, 2a sg. ἐγείναο Call.Lau.Pall.105, lesb. 3a sg. γέννατο Alc.42.13, 308.3, ἐγενάμην PSI 1241.8 (II d.C.), POxy.1062.11 (II d.C.), jón. imperat. 2a sg. γενεῦ Archil.217, panf. subj. 3a plu. graf. γένοδαι IPamph.3.20 (IV a.C.), opt. du. graf. γενύσθην Hsch., part. γενάμενος Vit.Aesop.G 9, PLit.Lond.256.4 (II d.C.), IGCh.47.2 (Nesos VI d.C.), v. pas. ἐγενήθην, tes. subj. 3a sg. γένειθει BCH 59.1935.38.31 (Larisa II d.C.), inf. γενηθῆναι Epich.204, arcad. γενέσται SEG 11.1168a.1 (Arcadia V a.C.); ép. perf. ind. 2a plu. γεγάατε Batr.(a) 143, 3a plu. γεγάασι Il.4.325, γεγάκασιν Emp.B 23.10, etol. γεγόνατι IG 92(1).171.6 (Delfos III a.C.), γέγοναν Apoc.21.6, inf. γεγάκειν Pi.O.6.49, γεγάμεν Pi.O.9.110, part. γεγαώς, -υῖα, -ός en Hom., contr. γεγώς S.Ai.472, Men.Comp.2.41, Mon.350, fem. γεγῶσα E.Med.406, γεγονῶσα IM 38.12 (IV a.C.), át. γεγονεῖα IG 22.903.10, 954.19 (ambas II a.C.), lesb. γεγ[ο] νουίσα IG 12.Suppl.5.8 (Mitilene I d.C.), cret. γεγονοῦσα ICr.2.3.44.5 (Megala Corafia III d.C.), v. med. ind. γεγενέανται Philetas en Eust.1885.51; plusperf. jón. 3a sg. ἐγεγόνεε Hdt.2.2, sin aum. γεγόνει Il.13.355, v. med. ἐγεγένητο Th.7.18, 3a plu. γεγένηντο App.Hann.61
A intr.
I 1nacer esp. en aor. y perf.:
a) c. gen. de origen, c. o sin prep. nacer de, ser hijo de ἐκ ... Διοκλῆος ... παῖδε γενέσθην Il.5.548, cf. 897, Thgn.300, Hdt.8.22, S.Ai.472, E.IA 406, Isoc.5.136, σέθεν ... ἐξ αἵματος A.Th.142, ἔκ τ' ἐρίδων ἔκ τε στοναχῶν Emp.B 124.2, ἐσθλοῦ πατρὸς Ἡλίου τ' ἄπο E.Med.406, Pi.O.6.49, cf. E.Hec.380, ἐξ ἑταίρας Ath.576c, ἐκ σπέρματος Δαυειδ Ep.Rom.1.3, cf. LXX 1Es.4.16, PPetr.3.2.20 (III a.C.), I.AI 2.216, PFlor.382.38 (III d.C.), Δαρείου καὶ Παρυσάτιδος γίγνονται παῖδες δύο X.An.1.1.1, cf. Philostr.VA 2.31;
b) c. dat. pos. τῷ δὲ Ιωσεφ ἐγένοντο υἱοὶ δύο LXX Ge.41.50, βουλόμενος ἐκ ταύτης αὐτῷ παῖδας γενέσθαι queriendo tener hijos de ella Parth.1.4;
c) c. adv. τοῖς καλῶς γεγονόσιν los que son de noble cuna Isoc.7.37, γέγονας κακῶς eres de baja extracción Ar.Eq.218;
d) c. varias prep. οἱ ὑπὸ τοῦ ἀγενήτου ... γεγονότες los nacidos por obra del increado e.d. por obra de Dios Athenag.Leg.23.2, c. ἐν y dat. indicando el lugar del nacimiento γέντο ... ἐνὶ Κύπρῳ Hes.Th.199, o el tiempo ἐν τῇ ἕκτῃ ἡμέρᾳ ... τὸν ἄνθρωπον γεγονέναι Iren.Lugd.Haer.1.14.6;
e) c. dif. constr. para indicar etapas de la edad νέον γεγαώς recién nacido, Od.4.112, 19.400, cf. IG 42.121.6 (Epidauro IV a.C.), op. θανεῖν Hes.Op.175, ἀρχὴν τὸ γενέσθαι ... συμφορᾶς el nacer es comienzo de desgracia Plu.2.115b, πρὶν Ἀβρααμ γενέσθαι ἐγὼ εἰμί Eu.Io.8.58, αἰτία τοῦ γενέσθαι Clem.Al.Strom.5.12.81, cf. LXX Sap.7.3, Si.44.9, Arr.Epict.2.17.8, Origenes Io.2.16, οἱ ὑπὲρ τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονότες los que han pasado la edad del servicio militar X.Cyr.1.2.4
c. numerales παῖς ... ἔτεα τρία καὶ δέκα ... γεγονώς un niño de trece años de edad Hdt.1.119, γεγονὼς ... πλειόνων ἐτῶν ἢ πεντήκοντα de edad superior a los cincuenta años Pl.Lg.951c, ὅτε ἐγένετο ἐτῶν δώδεκα Eu.Luc.2.42, cf. PLit.Lond.256.4 (II d.C.), tb. c. ordinales τέταρτον καὶ ὀγδοηκοστὸν ἔτος γεγονώς de ochenta y cuatro años de edad Luc.Macr.22.
2 de plantas nacer, brotar, surgir ὅσα φύλλα καὶ ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ Od.9.51, ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος σῖτος X.Mem.3.6.13, cf. PHib.90.11 (III a.C.), Eu.Matt.21.19, 1Ep.Cor.15.37.
3 de cosas y abstr. crearse, producirse σφιν ἄχος κατὰ θυμὸν ἐγίγνετο se produjo dolor en su corazón, Il.13.86, cf. Od.11.208, τόσσος δοῦπος ἔγεντο θεῶν ἔριδι ξυνιόντων Hes.Th.705, ταῖσι ... ψῦχρος μὲν ἔγεντο θῦμος Sapph.42.1, cf. Hdt.9.46, Th.7.18, ἐβούλετο ... γενέσθαι τοῦτο τὸ ψήφισμα X.Cyr.2.2.21, ἐνταῦθ' ἐγίνονθ' οἱ ὅρκοι D.19.158, cf. IG 22.954.19 (II a.C.), καὶ ἐγένετο λόγος Κυρίου πρὸς Ιερεμιαν LXX Ie.14.1, γενηθήτω φῶς. καὶ ἐγένετο φῶς LXX Ge.1.3
a partir de los elementos producirse, generarse οὐδέ ποτ' ἐκ μὴ ἐόντος ἐφήσει πίστιος ἰσχὺς γίγνεσθαί τι παρ' αὐτό Parm.B 8.13, cf. 17.11, ἐκ τῶν αἷμα τε γέντο καὶ ἄλλης εἴδεα σαρκός de ellos (los elementos) surgieron la sangre y las formas de diferente carne Emp.B 98.5, ἐξ ὕδατός τε γῆ καὶ λίθος γίνεσθαι Meliss.B 8.3, τῶν δὲ τὰ μὲν γίνεται, τὰ δὲ ἀπολείπει Diog.Apoll.B 7, τὰν ὀνάλαν, κίς κε γινύειτει ἐν τάνε, δόμεν abónese el gasto que se genere en éstas (estelas) IG 9(2).517.22 (Larisa III a.C.).
4 de números y cantidades resultar, ser en total θαυμάζω ... τῶν ψήφων τὸν γεγονότα ἀριθμόν me admiro del número resultante o total de votos Pl.Ap.36a, ἑκατὸν εἴκοσι στατήρων γίγνονται τρισχίλιαι τριακόσιαι ἑξήκοντα ciento veinte estateras suman tres mil trescientas sesenta (dracmas), D.34.24, en cuentas γίνεται total, suma en total, PGrenf.22.12 (II a.C.), PLips.84.2.11 (IV d.C.)
en mat., del resultado de una multiplicación ὁ ἐξ αὐτῶν γενόμενος (ἀριθμός) el número resultante de ellos, el producto resultante Euc.7.24
de ahí γιγνόμενος correspondiente, usual, normal οὐ δικαίαν οὐδὲ γιγνομένην χάριν ἀξιώσουσι κομίζεσθαι παρ' ὑμῶν exigirán recibir de vosotros un reconocimiento que no es justo ni usual D.38.25, ἐν ταῖς γιγνομέναις ἡμέραις ἀφικνεῖται llega en el número normal de días X.Cyr.5.4.51
en cont. econ. τὸ ἀπὸ τῶν αἰχμαλώτων ἀργύριον γενόμενον el dinero resultante del rescate de los prisioneros X.An.5.3.4, ἀπέπεμπε τοὺς γιγνομένους δασμούς mandó el producto de los impuestos X.An.1.1.8, τοὺς τόκους τοὺς γιγνομένους ἀποδώσειν devolver los intereses producidos Isoc.17.37, τῶν γιννομένων πάντων ἐν τᾷ χώρᾳ δεκάταν la décima parte de todo lo que se produzca en el territorio, ICr.4.184.9 (Gortina II a.C.), τὸ γινιούμενον el dinero debido, IG 7.3303.6 (Queronea II a.C.)
c. dat. τὸ γινόμενον τοῖ πλήθι τᾶς ζαμίαυ el producto de la multa para el pueblo, IG 5(2).6.20 (Tegea IV a.C.), τὸ γινόμενον ἡμῖν ἔλαιον UPZ 19.32 (II a.C.), τὸ μὲν γιννόμενον τᾷ πόλι ICr.4.232.2 (Gortina II a.C.), ἀπέχω παρὰ σοῦ τὸ γινόμενόν μοι ἀρχικυνηγῷ recibo de tu parte el dinero a mí debido como montero mayor, Ostr.1530 (II a.C.)
τὰ γεινόμενα ἀναλώματα los gastos debidos, e.e. pagaderos, BGU 1973.3 (III a.C.), cf. 1964.2
τὰ γινόμενα las costas de un juicio PHib.92.20, 111.34 (ambos III a.C.).
5 de fenómenos naturales producirse, sobrevenir τὸ πνεῦμα ... εἰώθει γίγνεσθαι ἐπὶ τὴν ἕω el viento suele levantarse al amanecer Th.2.84, cf. I.AI 9.36, γίνεται λαῖλαψ μεγάλη ἀνέμου Eu.Marc.4.37, νεφέλη Eu.Luc.9.34, ὁ κατακλυσμός LXX Si.40.10, ἐγένετο σκότος γνόφος θύελλα LXX Ex.10.22, σεισμοί Marm.Par.B.24, cf. LXX Ib.40.23, Act.Ap.16.26, Eu.Luc.6.48, βροντή X.An.3.1.11, Eu.Io.12.29, cf. Apoc.8.5, 11.19, γαλήνη Eu.Matt.8.26, cf. Eu.Marc.4.39, Eu.Luc.8.24, ὡς ἥ τε ἡμέρα ἐγένετο cuando amaneció Th.7.81, ἕως ἂν φῶς γένηται Pl.Prt.311a, cf. Th.4.32, X.HG 2.4.6, γενομένης ἑσπέρας al caer la tarde LXX 4Ma.3.8, cf. Act.Ap.27.27
en perf. ser el resultado ἀπὸ πάθους γεγενῆσθαι ser el resultado de una afección Arist.Cat.9b11
de períodos de tiempo transcurrir διέτης χρόνος ἐγεγόνεε Hdt.2.2, cf. D.S.20.109, πρὶν ἓξ μῆνας γεγονέναι Pl.Prt.320a.
6 de hechos, acontecimientos tener lugar, suceder, resultar, sobrevenir
a) μάχη Pl.Chrm.153b, ἡ νόσος Th.2.47, ἀφορία IG 22.903.10 (II a.C.), λιμός LXX Ge.12.10, στάσις Eu.Luc.23.19, ἐπείκ[α] ἁ πέροδος (τᾶς ἱαρᾶς γᾶς) γίνηται IG 22.1126.16 (Egina IV a.C.), τὰ Ὀλύμπια γίγνεται se celebran las Olimpiadas X.HG 7.4.28, ὃ μήτε γένοιτο οὔτε λέγειν ἄξιον ¡lo que ojalá no suceda, ni se tenga que hablar de ello! D.10.27;
b) c. ὑπό y gen. como agente suceder por obra o intervención de ταῦτα ... ὑφ' ὑμῶν γενόμενα X.An.7.1.30, cf. Hdt.3.48, τὰ ὑπὸ τοῦ Ἰησοῦ παράδοξα γεγενημένα Origenes Cels.1.46;
c) c. dat. de pers. y part. οὐκ ἂν ἐμοί γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτ' yo no esperaría que sucediese esto, Od.3.228, o sólo c. dat. μοῦνον δ' ἀνδρὶ γένοιτο τύχη el hombre sólo puede esperar tener suerte Thgn.130, τί γίνεται τῷ ἀνθρώπῳ ἐν παντὶ μόχθῳ αὐτοῦ; qué saca el hombre de todos sus afanes LXX Ec.2.22, οὐ γάρ σφι ἐγίνετο τὰ σφάγια χρηστά pues las víctimas no se les presentaron favorables Hdt.9.61, οὐδ' ἐνταῦθα τὰ διαβατήρια αὐτοῖς ἐγένετο ni siquiera entonces los presagios para pasar la frontera se les manifestaron (favorables), Th.5.55;
d) part. neutr. subst. sg. y plu. lo acontecido, los hechos τὸ γιγνόμενον Pl.Tht.161b, τὰ γενόμενα X.Cyr.3.1.9, τὰ γεγονότα Is.6.15, Phld.Cont.5.3, pero τὰ γεγονότα las cosas ya pasadas Pl.R.392d, Hippol.Haer.1.7.1 (= Anaximen.A 7.1), τὰ γεγενημένα el pasado X.An.6.2.14, τὸ γενησόμενον el futuro Th.1.138;
e) c. adv. γενέσθαι κακῶς resultar mal Hdt.1.8, ἂν δὲ εὖ γένηταί τι X.An.1.7.5;
f) c. inf. u otras complet. suceder que γίνεται εὖ ῥεῖν ἔργ' ἀνδρῶν Thgn.639, ἐὰν γένηται εὑρεῖν αὐτό Eu.Matt.18.13, ἐγένετο αὐτὸν ἐγγίζειν Act.Ap.9.3, cf. Eu.Luc.6.12, 9.18, 37, PSarap.96.10 (II d.C.), BGU 970.15 (II d.C.), tb. c. dat. σοὶ δὲ γίνοιτο εὐημερεῖν UPZ 24.29 (II a.C.), ἐάν ποτέ σοι γένηται ἔξω στραφῆναι Epict.Ench.23
c. otras complet. ἐν καιρῷ γ., εἰ suceder oportunamente que X.HG 4.3.2
c. ὥστε e inf. οὐδ' ἂν γενέσθαι ὥστε ... εἶναι X.HG 5.3.10
c. ὡς, ὅτε e ind., LXX Ge.39.19, Eu.Matt.7.28, incluso c. elipsis de la conj., frec. en el AT καὶ ἐγένετο ... ἠνέῳξεν Νωε y sucedió que abrió Noé LXX Ge.8.6;
g) usos abs. formulares: en el AT la forma γένοιτο así sea como trad. del hebreo amén gener. repetido, LXX De.27.16, Ps.40.14, 88.53, Is.25.1
γέγονεν ha sucedido, Apoc.16.17
frec. en mat. γεγονέτω sea, e.d. supóngase que sucede en hipótesis, Euc.6.23.
II 1llegar a ser
a) c. pred. nominal tornarse, convertirse en, hacerse δηΐοισι δὲ χάρμα γενέσθαι y convertirse en objeto de alegría para los enemigos, Il.6.82, cf. Archil.217, πάντα ... γιγνόμενος convirtiéndose en todo e.d. adoptando toda clase de formas, Od.4.417, ἄλλοτε δ' αὖ γινέσκετο ... μύρμηξ Hes.Fr.33a.15, ψυχῇσιν θάνατος ὕδωρ γενέσθαι para las almas es muerte tornarse agua Heraclit.B 36, τό τε θερμὸν ψυχρὸν γίνεσθαι Meliss.B 8.3, ἀνδρὸς ... σπουδὴ γίνεται οὐδεμία Thgn.170, Φρυγῶν ὃς ἄριστος ἐγένατ' CEG 87.1 (Atenas V a.C.), σωτὴρ γενοῦ μοι A.Ch.2, Men.145.18Au., οὐδ' ἔχω τίς ἂν γενοίμαν y no sé qué sería de mi A.Pr.905, τί γένωμαι; ¿qué va a ser de mí? A.Th.297, cf. Th.2.52, Theoc.15.51, ἐκ πλουσίου πένητα γενέσθαι X.An.7.7.28, cf. Men.Comp.2.41, καλὸς κἀγαθὸς γενόμενος Plu.2.21e, θνῇσκε καὶ τέφρη γίνευ muere y conviértete en ceniza Herod.10.2, ὁ Λόγος σὰρξ ἐγένετο Eu.Io.1.14, ἐγένετο γάρ μου φίλος pues se ha hecho amigo mío, PTeb.315.21 (II d.C.), cf. Call.Iou.50, Vit.Aesop.G 9, κωλυτὴς γίγνεσθαι τῆς διαβάσεως oponerse al paso Th.3.23
παντοῖον γίνεσθαι o γενέσθαι c. μή e inf. esforzarse por todos los medios en impedir que Hdt.3.124, c. part. pred. παντοῖος γιγνόμενος δεόμενος pidiendo por todos los medios e.d. con insistencia Hdt.7.10γ, μὴ προδοὺς ἡμᾶς γένῃ no nos traiciones S.Ai.588, cf. Pl.Sph.217c;
b) c. εἰς y ac. οἷς τὸ κακὸν δοκέον γίγνεται εἰς ἀγαθόν para quienes se convierte en un bien lo que parecía ser un mal Thgn.162, ἐς Λακεδαίμονα ... ἀπόστολον γίνεσθαι convertirse en mensajero para ir a Lacedemonia Hdt.5.38, εἰς ἄλλο τι γιγνόμενον Pl.Ti.57a, τὰ παιδία αὐτῶν ἐγενήθησαν εἰς βρῶσιν αὐταῖς LXX La.4.10, ἐς πῦον γίνεται Gal.16.71, ἐγένοντο εἰς οὐδέν se quedaron en nada, e.e. no llegaron a ningún resultado, Act.Ap.5.36, ἐγενήθη δέ μοι εἰς γυναῖκα llegó a ser mi esposa LXX Ge.20.12.
2 c. gen., dat. o constr. prep. convertirse en parte de, llegar a ser (uno) de
a) c. gen. partit. γενόμενον τῶν βασιληίων δικαστέων Hdt.5.25, cf. Ar.Nu.107, X.Cyr.1.2.15;
b) c. gen. pos. ὅταν αὑτοῦ γένηται cuando llegue a ser dueño de sí mismo S.OC 660, cf. D.4.7;
c) c. gen. de precio llegar a costar, alcanzar un precio αἱ τριχίδες εἰ γενοίαθ' ἑκατὸν τοὐβολοῦ si las sardinas se pusieran a un óbolo el ciento Ar.Eq.662, πολλοῦ ἀργυρίου γίγνεσθαι X.Oec.20.23.
3 abs. llegar a ser
a) en sent. fil. llegar a existir op. εἶναι: εἰ γὰρ ἔγεντ', οὐκ ἔστ(ι), οὐδ' εἴ ποτε μέλλει ἔσεσθαι Parm.B 8.20, τοὐναντίον γίγνεσθαί τε καὶ εἶναι Pl.Phd.102e, τὸ ἔσται καὶ τὸ γενήσεται καὶ τὸ γενηθήσεται οὐ τοῦ ἔπειτα τοῦ μέλλοντος; -ναί Pl.Prm.141e, cf. Arist.Top.137a23, Ph.263b26, ἀναγκαῖον εἶναι πάντα τὰ γιγνόμενα διά τινα αἰτίαν γίγνεσθαι es forzoso que todo lo que llega a adoptar la existencia, llegue a ser por alguna causa Pl.Phlb.26e, cf. 27a
en perf. τὸ γεγονός lo que ha llegado a ser, lo que en un momento dado adoptó la existencia op. τὸ ἀίδιον Pl.Tim.29a, presuponiendo un agente τὰ γεγονότα las cosas creadas Iren.Lugd.Haer.4.38.1, Hippol.Haer.9.9.4;
b) en perf. llegar a ser, hacerse realidad, estar hecho τὰ ἱμάτια ἐὰν ἦν γεγονότα cuando los vestidos estén terminados, POxy.3853.5 (III d.C.), οὖτοι οἱ λόγοι ... γέγοναν esas palabras se cumplieron, Apoc.21.6.
III usos casi gramaticalizados o copulativos
1 llegar a ser, ser
a) en perf. c. pred. οἵ τινες ἐν βατράχοισιν ἀριστῆες γεγάατε Batr.(a) 143, cf. Il.4.325, ὅσσα γε δῆλα γεγάκασιν ἄσπετα Emp.B 23.10, τόνδ' ἀνέρα δαιμονίᾳ γεγάμεν εὔχειρα Pi.O.9.110, ἄρχων γεγονώς Plu.2.195d, λέγοντες φιλόσοφον γεγονέναι καὶ εἶναι ἀρχαιότατον diciendo que había sido filósofo y que era el más antiguo D.L.1.5, cf. ICr.2.3.44.5 (Megala Corafia III d.C.), θνητὸς γεγώς, ἄνθρωπε, μὴ φρόνει μέγα Men.Mon.350, τοῦτον ἄνδρα γεγονότα ἀποδοκιμάσετε a ese que ya es un hombre adulto lo vais a rechazar D.C.36.28.2
c. gen. partit. βουλῆς γ. ser miembro del Senado D.C.36.28.2, o pos. ἐπεὶ δ' ἡ μὲν νίκη Ἀγησιλάου ἐγεγένητο y ya que la victoria fue de Agesilao X.HG 4.3.20;
b) en part. aor. haber sido y no ser ya, haber dejado de ser ὁ γενόμενος στρατηγός el que fue estratego, POxy.38.11 (I d.C.), cf. BGU 586.3 (IV d.C.), ὁ γενόμενος ἡμῶν ἀδελφός el que fue nuestro hermano, e.e. nuestro difunto hermano, POxy.1032.29 (II d.C.), τοῦ πρὸ ἐμοῦ γενομένου ἐπιμελητοῦ BGU 362.3.20 (III d.C.), ὁ τότε γενόμενος ἀμφοδογραμματεύς el que en aquel tiempo era el secretario de distrito, POxy.1119.6 (III d.C.), ἡ γενομένη γυνή la ex esposa, PFay.27.6 (II d.C.), BGU 1069.14 (III d.C.), ὁ γενόμενος καὶ ἀποπεπλεγμένος μου ἀνήρ BGU 118.2.11 (II d.C.).
2 llegar a estar, estar
a) c. un sentido casi local c. dif. prep. ἔπειτε δὲ ἐγένετο ἐν Χίῳ pero una vez llegado a Quíos Hdt.5.33, ὁ ἡγεμὼν ἐγένατο ἐν τῇ πόλει τῇ ις el prefecto se presentó en la ciudad el 16, PSI 1241.10 (II d.C.), γίνεσθαι ἐπὶ ποταμῷ llegar al río Hdt.1.189, ἰκέτας ἔγεντο se presentó como suplicante, IG 4.492, ἐγενάμην εἰς τὴν πόλιν τῇ ιζ llegué a la ciudad el 17, PSI 1241.8 (II d.C.), ἀφ' ἧς ἐγανάμην (l. -γενό-) εἰς οἶκον desde que llegué a casa, PMich.209.7 (II/III d.C.), γενέσθαι κατὰ τὴν πόλιν presentarse en la ciudad Wilcken Chr.11.15 (II a.C.), ὁδὸς ... διὰ γηλόφων ... γιγνομένη un camino que discurre entre colinas X.An.3.4.24, χἀμῖν τοῦτο δι' ὠτὸς ἔγεντο el asunto llegó a nuestros oídos Theoc.14.27
sólo c. ac. de pers. ir a ver, ir a visitar a, PFlor.185*.1 (III d.C.), PFay.128.2 (III d.C.)
fig. πρὸς τῇ καρδίᾳ γενέσθαι llegar al corazón Pl.Phd.118a;
b) c. indicación de la situación o estado: c. ἐν y dat. πρὶν ἐν αὐτῷ (πολέμῳ) γενέσθαι antes de estar metidos en ella (la guerra) Th.1.78, γενέσθαι ποτὲ ἐν δυνάμει haber estado alguna vez en el poder E.Ep.4.21
Κύρου ... ἐν πείρᾳ γενέσθαι llegar a conocer bien a Ciro X.An.1.9.1, ἐν ὀργῇ γεγονέναι estar encolerizado Plu.Flam.16
ἐν ἑαυτῷ γενέσθαι llegar a estar dentro de sí mismo ἐν σαυτῷ γενοῦ vuelve en tí S.Ph.950, cf. X.An.1.5.17
c. otras prep. y gen. δι' ἔχθρας οὐδετέρῳ γενήσομαι no entraré en discusión con ninguno de los dos Ar.Ra.1412, ἐπὶ συμφορᾶς ... γεγονότες los que sufren infortunio D.21.58, ἐπ' ἐλπίδος ... γενέσθαι concebir esperanzas Plu.Sol.14, ὑπὸ ταῖς μηχαναῖς γενέσθαι ponerse bajo la protección de las máquinas de guerra X.Cyr.7.1.34, c. ἀπό y gen. en sent. temporal ἀπὸ δείπνου γενέσθαι haber acabado de comer, estar de sobremesa Hdt.2.78
tb. perf. γεγονέναι κατὰ τοὺς νόμους estar al margen de la ley, IG 92(1).171.6 (Delfos III a.C.), παρὰ τοῦτο γεγονέναι depender de esto D.18.232
c. adv. ἐμποδῶν γενέσθαι estar en el paso, ser un obstáculo E.Hec.372, σώματος δίχα γενέσθαι separarse del cuerpo X.Cyr.8.7.20, ἡδέως γίγνεσθαι encontrarse, estar a gusto Plu.2.127b;
c) c. prep. y pers. κατὰ ξυστάσεις γιγνόμενοι distribuidos en grupos Th.2.21, καθ' ἓν γενέσθαι reunirse para realizar una empresa común Th.3.10, cf. X.Cyr.7.1.14, γεγονέναι καθ' αὑτοὺς estar solos D.10.52, ἐπὶ τῷ βασιλεῖ γ. caer, estar en poder del rey X.An.3.1.13, ἐφ' ἡμῶν αὐτῶν γενέσθαι quedarnos nosotros solos Aeschin.2.36, γίνεσθαι πρός y gen. de pers. ponerse de parte de Hdt.8.22, πρὸς αὑτῷ γενέσθαι encontrarse consigo mismo Plu.2.151c
c. σύν y dat. de pers. llegar a estar, estar, ponerse de parte de X.Ages.2.13
γενέσθαι ὑπό y dat. de pers. llegar a estar bajo el dominio de Hdt.7.11
c. ἐκ, ἀπό y gen. llegar a estar lejos o fuera de μοι γενέσθαι ἐξ ὀφθαλμῶν desaparecer de mi vista Hdt.5.24, γενέσθαι ἐξ ἀνθρώπων morir Paus.4.26.6, πολὺν χρόνον ἀπό Σωκράτους γεγονέναι estar mucho tiempo separado de Sócrates X.Mem.1.2.25;
d) indicando una implicación en acciones c. dif. prep. llegar a estar, estar en, incluso ponerse a, dedicarse, encargarse γενέσθαι παρ' ἀμφοτέροις τοῖς πράγμασι asistir a los acontecimientos en ambos lados Th.5.26, γ. πρὸς τὸ ἰᾶσθαι dedicarse a curar Pl.R.604d, γ. πρὸς παρασκευήν estar entregado a los preparativos Plb.1.22.2, πρὸς ... τοῖς ἔργοις γ. encargarse de las labores, PTeb.785.14 (II a.C.), περὶ ταῦτα μά[λιστα] ... γίνεσθαι Phld.Mus.4.19.36, γενοῦ ἐπὶ τὴν αὐτοψίαν encárgate de la verificación, PStras.259.6 (II d.C.), γενοῦ ... διὰ τὰ σπέρματα ve para la siembra, ve y ocúpate de la siembra, SB 10567.27 (III d.C.).
3 ser para
a) c. dat. pos. llegar a tener αἰὼν δ' ἀσφαλὴς οὐκ ἔγεντ' ... παρὰ Πηλεῖ mas una vida sin riesgo no se dio en Peleo Pi.P.3.87, τῷ δικαίῳ παρὰ θεῶν ... μισθοὶ καὶ δῶρα γίγνεται regalos y premios recibe el justo de parte de los dioses Pl.R.614a, οὕστε ... γένειθει τᾶ πόλι ἁ δόσις BCH 59.1935.38.31 (Larisa II d.C.), ἐγένοντο ... θυγατέρες Σαλπααδ τοῖς ἀνεψιοῖς αὐτῶν LXX Nu.36.11;
b) c. εἰς y pers. o personif. corresponder legalmente τῆς προικὸς ... γιγνομένης εἰς αὐτόν Is.3.36, cf. And.Myst.117, ἐάν τις εἰσφορὰ ὑπὲρ τοῦ χωρίου γίγνηται εἰς τὴν πόλιν si le corresponde a la ciudad algún tipo de contribución territorial, IG 22.2492.25 (IV a.C.).
B tr. en aor. sigm., fact. hacer nacer, engendrar ἐγείναο παῖδ' ἀΐδηλον Il.5.880, cf. S.Ai.1172, OT 1020, Trag.Adesp.178, Call.Lau.Pall.105, fig. de Layo ἐγείνατο ... μόρον αὑτῷ A.Th.751
c. suj. de la madre dar a luz θεὰ δέ σε γείνατο μήτηρ Il.1.280, cf. 6.26, Od.6.25, Alc.42.13, 308.3, 327.2, Trag.Adesp.178, Call.Ap.104, μήτηρ ἥ μ' ἐγείνατο A.Eu.736, cf. Fr.175, γείνατο παῖδ' ἀμεμφῆ A.Supp.581, cf. Callianax en Gal.17(2).145
abs., part. subst. οἱ γεινάμενοι los progenitores Hdt.1.120, X.Ap.20, Plu.2.193a, Plot.3.1.5, 8.4, ὁ γεινάμενος el padre Ph.2.171, ἡ γειναμένη la madre Hdt.4.10, 6.52, E.Tr.825
αἱ γεινάμεναι las mujeres fecundas Arist.HA 582b15
fig. de la patria, E.Ph.996.

• Etimología: Forma red. de la r. *genH1- ‘nacer’ en grado ø/ø, cf. lat. gignō que c. grado P/ø da lugar a γένος, ai. jánas ‘familia’, etc., y c. grado ø/P a γνήσιος.

English (Abbott-Smith)

γίγνομαι, v.s. γίνομαι.

Greek Monolingual

βλ. γίνομαι.

Greek Monotonic

γίγνομαι: Ιων. και στα μεταγεν. ελλ. γί-νομαι[ῑ], μέλ. γενήσομαι, αόρ. βʹ ἐγενόμην, Ιων. βʹ ενικ. γένευ, γʹ ενικ. γενέσκετο, συγκεκ. ἔγεντο, παρακ. γέγονα, υπερσ. ἐγεγόνειν, Ιων. ἐγεγόνεα· για τους Επικ. τύπους γέγαα, γεγάᾱσι κ.λπ., βλ. γέγᾰα· εκτός αυτών, έχουμε κάποιους Παθ. τύπους, αόρ. αʹ ἐγενήθην, παρακ. γεγένημαι, γʹ ενικ. υπερσ. ἐγεγένητο ή γεγένητο (το γί-γνομαι είναι ο συγκεκ. τύπος από το γι-γένομαι, √ΓΕΝ· πρβλ. αόρ. βʹ γενέσθαι, γένος κ.λπ.· όμοια στα Λατ. gi-gno αντί gi-geno).Η ριζική σημασία είναι,
I. έρχομαι σε κατάσταση ύπαρξης, έρχομαι στη ζωή, Λατ. gigni·
1. λέγεται για πρόσωπα, γεννιέμαι· νέον γεγαώς, νεογέννητος, σε Ομήρ. Οδ.· γεγονέναι ἔκ τινος, σε Ηρόδ.· σπανιότερα ἀπό τινος, στον ίδ.· τινός, σε Ευρ.· με αριθμητικά, ἔτεα τρία καὶ δέκα γεγονώς, Λατ. natus annos tredecim, σε Ηρόδ. κ.λπ.
2. λέγεται για πράγματα, παράγομαι, σε Πλάτ., Ξεν. κ.λπ.· για ποσά, αθροίσματα, ὁ γεγονὼς ἀριθμός, το όλο αποτέλεσμα ή ποσό, σε Πλάτ.
3. λέγεται για περιστατικά, λαμβάνω χώρα, πραγματοποιούμαι, συμβαίνω, τελούμαι, και στους παρελθοντικούς χρόνους, έχω τελεσθεί, έχω συμβεί, σε Όμηρ. κ.λπ.· ὃ μὴ γένοιτο, Λατ. quod dii prohibeant, σε Δημ.· με δοτ. και μτχ., γίγνεταί τί μοι βουλομένῳ, ἀσμένῳ, είμαι χαρούμενος με την ύπαρξή του, σε Θουκ. κ.λπ.· λέγεται για θυσίες, οιωνούς κ.λπ., είμαι ευνοϊκός, αίσιος, ευμενής, στον ίδ., σε Ξεν.· στη μτχ. ουδ., τὸ γενόμενον, το συμβάν, το περιστατικό, σε Θουκ.· τὰ γενόμενα, αυτά που έχουν συμβεί, τα γεγονότα, σε Ξεν.· τὰ γεγενημένα, τα προηγούμενα περιστατικά, το παρελθόν, στον ίδ.· τὸ γενησόμενον, το μέλλον, σε Θουκ.· χρησιμοποιείται για τον χρόνο, ὡς τρίτη ἡμέρη ἐγένετο, όταν έφτασε η τρίτη μέρα, σε Ηρόδ.
II. 1. ακολουθ. από κατηγορ., εισέρχομαι σε μια συγκεκριμένη κατάσταση, μετατρέπομαι, καταντώ, γίνομαι, Λατ. fieri, και (στους παρελθοντικούς χρόνους) είμαι τέτοιος ή τέτοιου είδους, σε Όμηρ. κ.λπ.· πάντα γιγνόμενος, αυτός που στρέφεται προς κάθε κατεύθυνση, σε Ομήρ. Οδ.· ομοίως, παντοῖος γιγνόμενος, σε Ηρόδ.· τί γένωμαι; τι να γίνω; δηλ. ποια θα είναι η τύχη μου; σε Αισχύλ.· οὐκ ἔχοντες ὅ,τι γένωνται, σε Θουκ.
2. με επίρρ., κακῶς ἐγένετό μοι, (κάτι) μου πήγε στραβά, σε Ηρόδ.· εὖ, καλῶς γίγνεται, εξελίσσεται καλά, έχει καλώς κ.λπ., σε Ξεν.
3. ακολουθ. από τις πλάγιες πτώσεις ουσ., α) με γεν., γίγνομαι τῶν δικαστέων, γίνομαι μέλος του δικαστηρίου, ένας από τους δικαστές, σε Ηρόδ. κ.λπ.· αποδίδομαι σε κάποιον, ανήκω σε κάποιον, ἡ νίκη γίγνεταί τινος, σε Ξεν.· είμαι ή γίνομαι κύριος κάποιου, ἑαυτοῦ γίγνομαι, σε Σοφ. κ.λπ.· γίγνομαι ἐντὸς ἑωϋτοῦ, σε Ηρόδ.· λέγεται για πράγματα, στοιχίζω, δηλ. κοστίζω, αξίζω, πωλούμαι τόσο, με γεν. της αξίας, αἱ τριχίδες εἰ γενοίαθ' ἑκατὸν τοὐβολοῦ, σε Αριστοφ. β) με πρόθ., γίγνομαι ἀπὸ ή ἐκ δείπνου, έχω τελειώσει το δείπνο μου, σε Ηρόδ.· γίγνομαι εἰς τόπον, βρίσκομαι σε... ή πλησίον..., στον ίδ.· γίγνομαι ἐξὀφθαλμῶν τινι, εξαφανίζομαι, απομακρύνομαι από την όραση, το οπτικό πεδίο κάποιου, στον ίδ.· γίγνομαι ἐν τόπῳ, βρίσκομαι σε ένα μέρος, στον ίδ.· ομοίως, γίγνομαι ἐνποιήσει, ασχολούμαι με την ποίηση, στον ίδ. κ.λπ.· δι'ἔχθρας, δι' ἔριδος γίγνομαί τινι, γίνομαι εχθρός με κάποιον, σε Αριστοφ. κ.λπ.· γίγνομαι ἐπί τινι, υποτάσσομαι στην εξουσία κάποιου ή στις δυνάμεις του, σε Ξεν.· γίγνομαι μετάτινος, συμπαραστέκομαι, είμαι στο πλευρό κάποιου, πάω με το μέρος του, στον ίδ.· γίγνομαι παρά τινα, έρχομαι ή πάω σε κάποιον, σε Ηρόδ.· γίγνομαι πρὸς τόπῳ, βρίσκομαι σε ή κοντά σε..., σε Πλάτ.· γίγνομαι πρόςτινι, ασχολούμαι με..., σε Δημ.· γίγνομαι πρός τι, σε Πλάτ.· γίγνομαι πρὸ ὁδοῦ, κατευθύνομαι, πηγαίνω μπροστά, σε Ομήρ. Ιλ.

Russian (Dvoretsky)

γίγνομαι: дор.-ион. и поздн. γίνομαι (γῑ), эп. тж. γείνομαι (см.) (impf. ἐγιγνόμην, fut. γενήσομαι, aor. 2 ἐγενόμην - дор. ἐγενόμαν, pf. γέγονα - эп. тж. γέγαα, part. γεγαώς - стяж. γεγώς; pass.: pf. γεγένημαι, ppf. (ἐ)γεγενητο)
1) рождаться (θανεῖνγενέσθαι Hes.; γ. καὶ ἀπόλλυσθαι Plat.): τὰ γενόμενα или γιγνόμενα (sc. τέκνα) Arst. дети; γεγονέναι ἔκ τινος Hom., Eur., Arst., ἀπό τινος Her., Xen., Plat., редко τινος Eur. происходить от кого-л.; νέον γεγαώς Hom. новорожденный; γεγονέναι εὖ Her. или καλῶς Isocr. быть знатного происхождения; οἱ ἐξ ἡμῶν γεγονότες Isocr. наши дети;
2) (о растениях) рождаться, вырастать, расти (φύλλα καὶ ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ Xen.; τὰ γιγνόμενα ἐν ἀγρῷ Xen. и κατὰ τὰς χώρας Arst.);
3) происходить, совершаться: γ. ἔκ τινος Her., ἀπό τινος Xen., ὑπό τινος Thuc., Xen. и παρά τινος Plat. случаться из-за кого(чего)-л., вследствие чего-л. или благодаря кому(чему)-л.; ἢ γεγονότα ἢ ὄντα ἢ μέλλοντα Plat. прошлое, настоящее или будущее; οὐκ ἂν ἔμοιγε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο Hom. не смею надеяться, чтобы это случилось; ἀγορὴ γένετο Hom. происходило собрание; χρῆν Κανδαύλῃ γενέσθαι κακώς Her. Кандавлу пришлось плохо; πιστὰ ἠξίου γενέσθαι Xen. он потребовал гарантий; ἐγίγνονθ᾽ οἱ ὅρκοι Dem. были даны клятвы; τὰ ἱερὰ καλὰ ἐγίγνετο Xen. жертвоприношение сложилось благоприятно; τὰ γεγενημένα или τὰ γενόμενα Xen., Dem.; происшедшее, прошлые события; τὰ γενησόμενα Dem. предстоящие события, последствия; ἀρρωδέομεν μὴ ὑμῖν οὐκ ἡδέες γένωνται οἱ λόγοι Her. мы опасались, не будут ли вам неприятны эти слова; ἐγένετο ὥστε ἀμφοτέρους ἔξω Σπάρτης εἶναι Xen. случилось так, что оба уехали из Спарты; λαβεῖν μοι γένοιτο αὐτόν! Xen. ах, если бы мне удалось поймать его!;
4) становиться, делаться: πάντα γιγνόμενος (Πρωτεύς) Hom. Протей, превращающийся во все (что угодно); ἐκ πλουσίου πένητα γενέσθαι Xen. стать из богача бедняком; εἴ τις κωλυτὴς γίγνοιτο τῆς διαβάσεως Thuc. если бы кто-л. вздумал помешать переходу; τί γένωμαι; Aesch. что со мной будет?; οὐκ ἔχοντες ὅ τι γένωνται Thuc. не зная, как им быть; γενέσθαι τῶν δικαστέων Her. состоять судьей (досл. в числе судей); τούτων γενοῦ μοι Arph. стань таким, как они; καθ᾽ ἕν γ. Thuc. объединяться, соединяться; ἐπὶ τῆς γνώμης τινὸς γ. Dem. присоединяться к чьему-л. мнению; πρὸς τῇ γῇ γ. Dem. причаливать к берегу; ἑαυτοῦ γ. Plat., Dem.; становиться независимым, но γ. αὑτοῦ Soph., ἐντὸς ἑαυτοῦ Her. и εν ἑαυτῷ Xen. овладевать собой, приходить в себя; ὁ σῖτος ἐγένετο ἑκκαίδεκα δραχμῶν Dem. цена на хлеб дошла до 11 драхм; ἐν πολέμῳ γενέσθαι Thuc. вступить в войну; δι᾽ ἔχθρας γενέσθαι τινί Arph. поссориться с кем-л.; παντοῖος ἐγίνετο μὴ … Her. он прилагал все усилия к тому, чтобы не …; ἆρ᾽ ἀν ἐν καιρῷ γένοιτο; Xen. не было ли бы кстати?; ἐπ᾽ ἐλπίδος μεγάλης γενέσθαι Plut. возыметь большую надежду, воспрянуть духом; γενέσθαι σύν τινι или μετά τινος Xen. быть на чьей-л. стороне или в союзе с кем-л.; κατὰ σφᾶς αὐτοὺς γ. Dem. обособляться, отделяться; ἐπὶ τῷ ἄκρῳ γενέσθαι Xen. достигнуть вершины; τοῦ πάσχειν κακῶς ἔξω γενέσθαι Dem. находиться вне опасности; ἀπὸ или ἐκ δείπνου γενέσθαι Her. кончить обед; ἐξ ὀφθαλμῶν τινι γενέσθαι Her. покинуть кого-л. (досл. уйти с чьих-л. глаз); γενόμενος ἀπὸ τούτων Plut. покончив с этим; πρὸς αὑτῷ γενόμενος βραχὺν χρόνον Plut. немного поразмыслив;
5) филос. становиться, изменяться (ἔστι μὲν οὐδέν, ἀεὶ δε γίγνεται Plat.; γίγνεται πάντα ἐξ ἐναντίων ἢ εἰς ἐναντία Arst.);
6) приходить, наступать (ἅμα ἕῳ γιγνομένῃ Thuc.; ὡς τρίτη ἡμέρη ἐγένετο Her.);
7) (в историч. врем.) достигнуть (того или иного) возраста: ἔτεα τρία καὶ δέκα γεγονώς Hom. (или γενόμενος Xen.) достигший 13 лет от роду; ὀγδοηκοστὸν ἔτος γεγονώς Luc. в возрасте 80 лет; ὑπὲρ τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονώς Xen. перешедший возраст военнообязанного;
8) возникать, появляться: ἡ νόσος ἤρξατο γ. Thuc. началась эпидемия; ἀνάπυστα γίνεται τρόπῳ τοιῷδε Her. вот как дело обнаружилось; τὸ τοὺς πολεμήσοντας γεγενῆσθαι Dem. появление людей, намеренных воевать;
9) получаться, оказываться (τὸ ἀπὸ τινος γενόμενον ἀργύριον Xen.): ὁ τῶν ψήφων γεγονὼς ἀριθμός Plat. оказавшееся (после подсчета) число голосов; οἱ καρποὶ οἱ γιγνόμενοι ἐξ ἀγελῶν Xen. доходы от скотоводства; τὰ ἑαυτοῖς γενόμενα Dem. их доходы;
10) (в историч. врем.) миновать, пройти: πρὶν ἓξ μῆνας γεγονέναι Plat. не прошло и шести месяцев; ἐγένετο ἡμέραι ὀκτώ NT прошло 8 дней.

Frisk Etymological English

Grammatical information: v.
Meaning: be born, become, arise (Il.).
Other forms: Ion. etc. γίνομαι (with assimilation and lengthening, Schwyzer 215), Thess. Boeot. γίνυμαι (innovation, Schwyzer 698), Cret. γίννομαι, aor. γενέσθαι, perf. γέγονα, γέγαμεν, γεγαώς, Med. (new) γεγένημαι, fut. γενήσομαι; recent Att. etc. γενηθῆναι and γενηθήσομαι; transitive s-aorist γείνασθαι (ep. etc., < *γεν-σ-; s. Schwyzer 756 and Wackernagel Unt. 175), alo γεινόμεθα, -μενος (either for γί(γ)νομαι, Schwyzer 715, or for γεν- with metrical lengthening); athemat. root aorist ἔγεντο (Hes.; analog. innovation, s. Schwyzer 678f. m. Lit.)
Compounds: -γνη-τος, e.g. κασί-γνη-τος brother (q.v.) and -γν-ος in νεο-γν-ός newborn (h. Hom.), with ιο- in ὁμό-γν-ιος of the same origin
Derivatives: γένος (γενικός, -γενής) and γόνος, γονή (γονεύς parent). γενεά, Ion. lineage (Il.; s. Chantr. Form. 91). γενέ-θλη (Il.) and γένε-θλον (A.) id. with γενέθλιος and γενεθλιακός, γενεθλίδιος, γενεθλίωμα, γενεθλιάζω. γενε-τή birth (Hom.); hypocor. Γενετυλλίς name of Aphrodite as protectress of birth (Ar.;). γένε-σις birth, origin (Il.). γέν-να(s. v.). - γενέ-τωρ (Ion. Dor.) and γενε-τήρ (Arist.) begetter; on the diff. s. Benveniste Noms d'agent 46; fem. γενέτειρα (Pi.) ; γενέ-της (Ion.); with γενέσια n. pl. Parentalia (Hdt.). - γνήσιος of real birth (Il.) from γνητός. ἴγνητες s.vv. (γνωτός, -τή to γιγνώσκω).
Origin: IE [Indo-European] [373] *ǵenh₁-, ǵonh₁-, ǵnh₁- beget
Etymology: Old verb: redupl. pres. γίγνομαι = Lat. act. gignō beget; thematic aorist ἐγένετο = Skt. them. impf. ájanata (pres. jánate, -ti = lat. genit); perf. γέγονα = Skt. jajā́na. Nouns γένος (Skt. jánas-, Lat. genus) and γόνος (Skt. jána-); γενέτωρ, γενετήρ (IE *ǵenh₁-) = Lat. genitor, Skt. jánitar- and janitár-, γενέτειρα = Skt. jánitrī, Lat. genitrī-x; γένεσις but with zero grade Skt. jātí- birth, family, Lat. nāti-ō, OE (ge)cynd ; -γνητος (*ǵnh₁-tos); -γν-ος in compounds (with loss of the laryngeal) = e. g. Lat. prīvi-gn-us born separately = stepchild, νεο-γν-ός: Goth. niu-kla-hs as a child (< *-kna- < IE. *-ǵnh₁-o- dissimilated), also in NPhr. ουεγνω (*sue-ǵnh₁-o-); -γν-ιος in ὁμόγν-ιος = Gaul. Abe-gnia. - Many forms from different languages, s. Pok. 373ff.

Dutch (Woordenboekgrieks.nl)

γίγνομαι, Ion., Aeol. en koine γίνομαι, imperf. ἐγιγνόμην / ἐγινόμην, poët. γιγνόμην; aor. ἐγενόμην, Dor. (ἐ)γενόμαν, Ion. iter. 3 sing. γενέσκετο, ep. Ion. 2 sing. γένεο en γένευ, athem. ep. en poët. 3 sing. ἔγεντο en γέντο, Ion. imperat. γενεῦ; θη - aor. ἐγενήθην (geen pass. bet.); perf. γέγονα, ep. 2 plur. γεγάατε, 3 plur. γεγόνασι, ep. γεγάασι, later γέγοναν, inf. γεγονέναι, ep. γεγάμεν, Dor. γεγάκειν, ptc. γεγονώς -υῖα -ός, ep. γεγαώς -αυῖα (-αῶτες -αυῖαι), poët. γεγώς -ῶσα (-ῶτες, dual. -ῶτε), plqperf. 3 sing. ἐγεγόνει, Ion. -όνεε; perf. ook γεγένημαι, ptc. γεγενημένος, plqperf. med. (ἐ)γεγένητο; fut. γενήσομαι, θη - fut. 3 sing. γενηθήσεται
1. gebruikt als zelfstandig werkwoord, ontstaan
2. geboren worden, van pers. ; perf. geboren zijn, kind zijn van:; νέον γεγαώς pas geboren Od. 4.144; πατρὸς ἐκ ταὐτοῦ γεγώς kind van dezelfde vader Eur. IA 406; κάλλιόν τι γεγόνασι zij zijn van veel betere komaf Hdt. 1.146.1; γεγονυῖαν εὖ een hooggeboren vrouw Hdt. 3.69.2; γέγονας κακῶς jij bent van lage komaf Aristoph. Eq. 218; met ἐκ + gen., ἀπό + gen.:; ἐκ... Διοκλῆος διδυμάονε παῖδε γενέσθην Diocles had tweelingzonen gekregen (uit D. waren... voortgekomen) Il. 5.548; ook met alleen gen.:; ἐσθλῶν γενέσθαι een edele afkomst hebben Eur. Hec. 380; uitbr. van leeftijd:; ἔτεα τρία καὶ δέκα … γεγονώς dertien jaar oud Hdt. 1.119.2; τοῖς ὑπὲρ τὰ στρατεύσιμα ἔτη γεγονόσι degenen die de leeftijd voor militaire dienst gepasseerd zijn Xen. Cyr. 1.2.4; zelden met rangtelw. : τέταρτον καὶ ὀγδοηκοστὸν ἔτος γεγονώς op zijn vierentachtigste Luc. 60.22.
3. in wording zijn, worden, ontstaan (abs. tegenover εἶναι 'zijn, bestaan') :. εἰ γὰρ ἔγεντ ’, οὐκ ἔστ ’, οὐδ ’ εἴ ποτε μέλλει ἔσεσθαι want als het werd, is het niet, zelfs niet als het ooit zal zijn Parm. B 8.20; τῇ μὲν γίγνονται... ταύτῃ δ ’ αἰὲν ἔασιν ἀκίνητοι in dit opzicht zijn zij in wording... in dat opzicht zijn zij eeuwig onbeweeglijk Emped. B 17.11; τοὐναντίον γίγνεσθαι τε καὶ εἶναι worden en zijn zijn tegengesteld Plat. Phaed. 102e.
4. ontstaan, groeien, resulteren: van planten e.d.:; ὅσσά τε... ἄνθεα γίγνεται ὥρῃ in zo groten getale als er bloemen opkomen in de lente Il. 2.468; ὁ ἐκ τῆς χώρας γιγνόμενος σῖτος het voedsel dat van het land komt Xen. Mem. 3.6.13; van zaken en abstracta:; τὰ ἀπὸ τύχης γιγνόμενα ἀγαθά goede dingen die toevallig ontstaan Aristot. Rh. 1390b14; van natuurverschijnselen:; ὡς δὲ τρίτη ἡμέρη … ἐγένετο toen de derde dag was aangebroken Hdt. 1.113.2; ἅμα δὲ ἕῳ γιγνομένῃ bij het aanbreken van de dag Thuc. 4.32.2; ὡς ἡ... ἡμέρα ἐγένετο toen het dag werd Thuc. 7.81.1; van hoeveelheden :. ψήφων τὸν γεγονότα ἀριθμόν het uiteindelijke aantal stemmen Plat. Ap. 36a; τοὺς γιγνομένους δασμούς de binnenkomende belasting Xen. An. 1.1.8; ἐν ταῖς γιγνομέναις ἡμέραις ἀφικνεῖται hij arriveert in de tijd die er voor staat Xen. Cyr. 5.4.51; τὸ ἀπὸ τῶν αἰχμαλώτων ἀργύριον γενόμενον de opbrengst van de verkoop van de krijgsgevangenen Xen. An. 5.3.4.
5. zich voordoen, plaatsvinden, gebeuren:; ἀλλὰ τά γ ’ οὐκ ἐγένοντο maar die dingen gebeurden niet Il. 3.176; ἴδμεν δ ’ ὅσσα γένηται ἐπὶ χθονί wij weten alles wat er op aarde gebeurt Od. 12.191; ἡ νόσος πρῶτον ἤρξατο γενέσθαι de ziekte begon zich voor het eerst te manifesteren Thuc. 2.47.3; τὰ Ὀλύμπια γίγνεται de Olympische Spelen vinden plaats Xen. Hell. 7.4.28; ἐγίγνονθ ’ οἱ ὅρκοι de eden werden afgelegd Dem. 19.158; van tijd ; ὡς... διέτης χρόνος ἐγεγόνεε toen er twee jaren waren verstreken Hdt. 2.2.3; ἕως ἂν δή τινες χρόνοι γένωνται totdat er een bepaalde periode verstreken is Plat. Phaed. 108c; vaak ptc. n. subst.:; τὸ γιγνόμενον wat er gebeurt Plat. Tht. 161b; τὸ γενόμενον of τὰ γενόμενα de gebeurtenis(sen), feit(en); τὸ γενησόμενον de toekomst Thuc. 1.138.3; διήγησις … ἢ γεγονότων ἢ ὄντων ἢ μελλόντων een vertelling van gebeurtenissen uit verleden, heden of toekomst Plat. Resp. 392d; τὰ γεγενημένα het verleden Xen. An. 6.2.14; vaste uidr.:; ὃ μήτε γένοιτο wat niet moge gebeuren (d.w.z. wat god verhoede) Dem. 10.27; met ἐκ + gen. of ὑπό + gen. door toedoen van:; τὰ γενόμενα ἐξ ἀνθρώπων wat door toedoen van mensen gebeurd is Hdt. proem.; τὰ ὑπ ’ αὐτοῦ γιγνόμενα de resultaten daarvan Plat. Tht. 200e; met dat. en ptc.:; οὐκ ἂν ἐμοί γε ἐλπομένῳ τὰ γένοιτο hoewel ik het wel hoop, zal dat vast niet gebeuren Od. 3.228; ἡδομένοισι ἡμῖν οἱ λόγοι γεγόνασι uw woorden zijn tot ons genoegen Hdt. 9.46.3; met dat. en inf.:; λαβεῖν μοι γένοιτο αὐτόν moge het mij lukken hem te pakken Xen. Cyr. 6.3.11; met ὥστε en inf.. : οὐδ ’ ἂν γενέσθαι ὥστε... τοὺς βασιλέας ἔξω Σπάρτης εἶναι en dat het niet kon gebeuren dat de koningen buiten Sparta waren Xen. Hell. 5.3.10.
6. gebruikt als koppelwerkwoord, met pred. bep. worden
7. met nom. worden (in een bepaalde toestand komen), bij verleden tijden zijn:; αἴ κέν τι φόως Δαναοῖσι γένηαι om te zien of je de redding voor de Trojanen wordt Il. 8.282; πάντα... γιγνόμενος alle gedaanten aannemend Od. 4.417; παντοίη ἐγίνετο zij deed al het mogelijke Hdt. 3.124.2; εἴ τις... κωλυτὴς γίγνοιτο τῆς διαβάσεως voor het geval iemand een obstakel voor de oversteek zou worden Thuc. 3.23.2; met pron. (vaak interrog.) ; τί γένωμαι; wat moet er van mij worden? Aeschl. Sept. 297; οὐδ ’ ἔχω τίς ἂν γενοίμαν ik weet niet wat er van mij zal worden Aeschl. PV 905; met pred. ptc..; ἱκνοῦμαι μὴ προδοὺς ἡμᾶς γένῃ ik smeek je ons niet in de steek te laten (geen verrader te worden) Sph. Ai. 588; μή … ἀπαρνηθεὶς γένῃ weiger toch niet (word niet weigerachtig) Plat. Soph. 217c; later met adj. ter omschrijving van pass.:; ἁπαλὸς γ. zacht worden NT Mt. 24.32; ἀπειθὴς γ. ongehoorzaam worden NT Act. Ap. 26.19; resultatief met subst. of adj. blijken te zijn :. κακὸν Τρώεσσι γένοντο zij bleken een ramp voor de Trojanen Il. 5.63; οὐδὲν γλύκιον ἧς πατρίδος γίγνεται niets blijkt heerlijker te zijn dan het eigen vaderland Od. 9.35; θαυμάσιον... καὶ ἄλογον γίγνεται het blijkt een wonderlijke en rare conclusie te zijn Plat. Grg. 496a; ὀλίγοι γὰρ γίγνονται πρὸς πολλούς zij blijken met weinigen tegenover velen te zijn Aristot. Pol. 1304b5.
8. met gen. één van de... worden, deel gaan uitmaken van:; γενόμενον τῶν βασιληίων δικαστέων toen hij een van de koninklijke rechters geworden was Hdt. 5.25.1; τῶν γεραιτέρων γίγνονται zij gaan deel uitmaken van de senioren Xen. Cyr. 1.2.15; (eigendom) zijn van :. ἡ νίκη Ἀγησιλάου ἐγεγένητο de overwinning was van Agesilaus Xen. Hell. 4.3.20; ἐκπλήττονται καὶ οὐκέθ ’ αὑτῶν γίγνονται zij raken buiten zichzelf en staan niet meer onder controle van zichzelf (d.w.z. zijn zichzelf niet meer meester) Plat. Phaedr. 250a.
9. met dat. ten deel vallen:; Πηλείωνι δ ’ ἄχος γένετο verdriet overmande de zoon van Peleus Il. 1.188; τῷ δικαίῳ παρὰ θεῶν... μισθοὶ καὶ δῶρα γίγνεται de rechtvaardige krijgt van de goden loon en geschenken Plat. Resp. 614a; zie ook onder 2e.
10. met prep. (in een bepaalde toestand) komen of (ge)raken, (terecht) komen:; ἀπὸ δείπνου γ. van tafel komen Hdt. 2.78; δι ’ ἔχθρας γ. τινι met iemand in onmin geraken Aristoph. Ran. 1412; εἰς οὐδὲν γ. vernietigd worden NT Act. Ap. 5.36; ἐκ θυσίης γ. van het offer komen Hdt. 1.50.2; γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι uit iemands zicht verdwijnen Hdt. 5.24.3; ἐν ἑαυτῷ γ. tot zichzelf komen, zich beheersen Xen. An. 1.5.17 = ἐντὸς ἑωυτοῦ γ. Hdt. 1.119.6; ἐν πολέμῳ γ. in een oorlog belanden Thuc. 1.78.1; ἐν καιρῷ γ. van pas komen Xen. Hell. 4.3.2; ἐπ ’ ἐλπίδος γ. hoop krijgen Plut. Sol. 14.4; ἐπὶ ποταμῷ γ. bij een rivier aankomen Hdt. 1.189.1; ἐπί τινι γ. in iemands macht komen Xen. An. 3.1.13; κατά τινα γ. in de buurt van iem. komen Xen. Cyr. 7.1.14; καθ ’ ἓν γ. zich verenigen Thuc. 3.10.5; καθ ’ αὑτοὺς γ. op zichzelf komen te staan Dem. 10.52; ἢν μετὰ τοῦ θείου γένωμαι indien ik met de godheid verenigd word Xen. Cyr. 8.7.27; παρ ’ ἀμφοτέροις τοῖς πράγμασι γ. bij de gebeurtenissen aan beide zijden aanwezig zijn Thuc. 5.26; παρά τι γ. afhangen van iets Dem. 18.232; περὶ τὸ συμβουλευειν γ. bezig zijn met advies geven Isocr. 3.12; πρὸ ὁδοῦ γ. op weg gaan Il. 4.382; πρὸς ἡμέων γίνεσθε kiest onze kant Hdt. 8.22; πρὸς τῇ καρδίᾳ γ. bij het hart komen Plat. Phaed. 118a; πρὸς ἡμέραν ἐγίγνετο het liep tegen de ochtend Xen. Hell. 2.4.6; γ. ὑπό τινι in iemands macht komen Hdt. 7.11.3; ἕως ὑπὸ ταῖς μηχαναῖς ἐγένοντο totdat ze onder de dekking van de gevechtstorens kwamen Xen. Cyr. 7.1.34; in NT vaak καὶ ἐγένετο of ἐγένετο δέ en onafh. hoofdzin :. ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐξῆλθεν δόγμα en het gebeurde in die dagen dat er een bevel uitging NT Luc. 2.1.
11. met adv. (op een bepaalde manier) zijn, (in een bepaalde toestand) komen:; σὺ δ ’ ἡμῖν μηδὲν ἐμποδὼν γένῃ jij moet ons niet in de weg staan Eur. Hec. 372; εἰ ἐκποδὼν γένοιντο als ze uit de weg geruimd zouden zijn Xen. Hell. 6.5.38; ἐπειδὰν τοῦ … σώματος δίχα γένηται wanneer zij (de ziel) zich van het lichaam scheidt Xen. Cyr. 8.7.20; γίγνεται τὸ στράτευμα τρίχα het leger raakte in drie delen gesplitst Xen. An. 6.2.16; met εὖ of κακῶς (vgl. 2c) goed/slecht gaan:; ἂν δὲ εὖ γένηταί τι als het goed verloopt Xen. An. 1.7.5; onpers. met dat. : εὖ σοι γένοιτο het ga u goed Eur. Alc. 627; χρῆν γὰρ Κανδαύλῃ γενέσθαι κακῶς het moest Kandaules slecht vergaan Hdt. 1.8.2.

Middle Liddell

[γί-γνομαι is syncopated from γι-γένομαι, the Root being !γεν; cf. aor. 2 γενέσθαι, γένος, etc.; so Lat. gi-gno for gi-geno.]
I. Radical sense, to come into being, Lat. gigni:
1. of persons, to be born, νέον γεγαώς new born, Od.; γεγονέναι ἔκ τινος Hdt.; more rarely ἀπό τινος Hdt.; τινος Eur.:—with Numerals, ἔτεα τρία καὶ δέκα γεγονώς, Lat. natus annos tredecim, Hdt., etc.
2. of things, to be produced, Plat., Xen., etc.:—of sums, ὁ γεγονὼς ἀριθμός the result or amount, Plat.
3. of events, to take place, come to pass, come on, happen, and in past tenses to be, Hom., etc.:— ὃ μὴ γένοιτο, Lat. quod dii prohibeant, Dem.:—c. dat. et part., γίγνεταί τί μοι βουλομένωι, ἀσμένωι I am glad at its being so, Thuc., etc.:—of sacrifices, omens, etc., to be favourable, Thuc., Xen.:—in neut. part., τὸ γενόμενον the event, the fact, Thuc.; τὰ γενόμενα the facts, Xen.; τὰ γεγενημένα former events, the past, Xen.; τὸ γενησόμενον the future, Thuc.:—of Time, ὡς τρίτη ἡμέρη ἐγένετο arrived, Hdt.
II. followed by a Predicate, to come into a certain state, to become, Lat. fieri, and (in past tenses), to be so and so, Hom., etc.; πάντα γιγνόμενος turning every way, Od.; so, παντοῖος γ. Hdt.; τί γένωμαι; what am I to become? i. e. what is to become of me? Aesch.; οὐκ ἔχοντες ὅ τι γένωνται Thuc.
2. with Adverbs, κακῶς ἐγένετό μοι it went ill with me, Hdt.; εὖ, καλῶς, γίγνεται it goes well, etc., Xen.
3. followed by oblique cases of Nouns,
a. c. gen., γ. τῶν δικαστέων to become one of the jurymen, Hdt., etc.:— to fall to the share of, belong to, ἡ νίκη γίγνεταί τινος Xen.:— to be master of, ἑαυτοῦ γ. Soph., etc.; γ. ἐντὸς ἑωϋτοῦ Hdt.:—of things, to be at, i. e. to cost, so much, c. gen. pretii, Ar.
b. with Preps., γ. ἀπὸ, or ἐκ δείπνου to be done supper, Hdt.; γ. εἰς τόπον to be at . . , Hdt.:—. γ. ἐξ ὀφθαλμῶν τινι to be out of sight, Hdt.; γ. ἐν τόπωι to be in a place, Hdt.; also, γ. ἐν ποιήσει to be engaged in poetry, Hdt., etc.; γ. δι' ἔχθρας, δι' ἔριδος γ. τινι to be at enmity with, Ar., etc.:— γ. ἐπί τινι to fall into or be in one's power, Xen.:— γ. μετά τινος to be on his side, Xen.:— γ. παρά τινα to come to one, Hdt.:— γ. πρὸς τόπωι to be at or near . . , Plat.: γ. πρός τινι to be engaged in . . , Dem.; πρός τι Plat.:— γ. πρὸ ὁδοῦ to be forward on the way, Il.