βαρύς: Difference between revisions
Κόλαζε τὸν πονηρόν, ἄνπερ δυνατὸς ᾖς → Malum castiga, maxime si sis potens → Den Schurken strafe, wenn du dazu fähig bist
m (Text replacement - "</b> fig.<br" to "</b> fig.<br") Tags: Mobile edit Mobile web edit |
mNo edit summary |
||
Line 20: | Line 20: | ||
}} | }} | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=[[βαρύς]] -εῖα -ύ zwaar<br /><b class="num">1.</b> zwaar (van gewicht):; [[νέας]]... βαρυτέρας zwaardere schepen Hdt. 8.60.2; spec. ook van bewapening:; ὡπλισμένον... βαρύτερον, ὁπλίτην ἐπονομάζοντες een zwaarder bewapend iemand, die we hopliet noemen Plat. Lg. 833b; van lichaamsdelen; τὰ βλέφαρα βαρέα ἴσχουσιν hun oogleden zijn zwaar Hp. Vict. 70; subst..; περὶ τοῦ βαρυτέρου τε καὶ κουφοτέρου διακριθεῖμεν ἄν we zouden wel kunnen besluiten (over) wat lichter is en wat zwaarder Plat. Euthyph. 7c; zwaar, bezwaard, zwak, moe:; νόσῳ β. door ziekte bezwaard Soph. Tr. 235; οἱ δὲ σὺν γήρᾳ βαρεῖς anderen (zijn) oud en zwak Soph. OT 17; [[ὑπό]] τε καμάτου βαρὺν [[ὄντα]] καὶ τραυμάτων omdat hij door vermoeidheid en verwondingen verzwakt was Plut. Cor. 9.8; zwaar, hard:; χεῖρα βαρεῖαν zijn harde hand Il. 1.219; σὺν... [[σφι]] βαρεῖαι χεῖρες ἔμιχθεν hun harde handen raakten slaags (d.w.z. zij raakten hardhandig slaags) Il. 23.687; θανάτοιο βαρείας χεῖρας de zware handen van de dood Il. 21.548; zwaar, sterk van (onaangename) geur:. ὀδμὴν... βαρέαν een sterke geur Hdt. 2.94.2.<br /><b class="num">2.</b> zwaar, diep, laag, luid (van geluid):; φθόγγον... βαρύν zijn zware stem Od. 9.257; ὀξυτάτην καὶ βαρυτάτην χορδήν de hoogste en de laagste snaar Plat. Phaedr. 268e; met adv. acc.. βαρὺ στενάχων en βαρέα στενάχων diep zuchtend, diep steunend (van pijn of verdriet) Hom.; βαρὺ δ’ ἀμβόασον οὐράνι’ ἄχη schreeuw luid ons leed uit tot aan de hemel Aeschl. Pers. 572.<br /><b class="num">3.</b> overdr. zwaar, moeilijk te dragen; van pijn en verdriet; ὀδύναι pijn(en) Il. 5.417; [[πένθος]] leed Pind. O. 2.23; van het (nood)lot en allerhande onheil; [[Κλῶθες]] de schikgodinnen Od. 7.197; νόσοι ziekten Pind. P. 5.63; [[γῆρας]] ouderdom Eur. Alc. 672; [[ζημία]] βαρυτέρα een zwaardere boete Plat. Lg. 926d; van ruzie en strijd; [[ἔρις]] strijd Il. 20.55; [[χόλος]] woede Hes. Th. 615; subst. τὰ βαρέα pijnlijke of moeilijke zaken:; βαρέα σύ γ’ εἶπας je hebt zware woorden gesproken Aeschl. Suppl. 342; tegenslagen, ellende:. κύρσας βαρεῶν τούτων getroffen door dat onheil Aeschl. Eum. 932.<br /><b class="num">4.</b> overdr. van karakter en stemming zwaar, streng, hard, onverbiddelijk:. οὑπιτιμητής... τῶν ἔργων [[βαρύς]] de opzichter van dit werk is streng Aeschl. PV 77; βαρεῖαν ἐχθροῖς καὶ φίλοισιν εὐμενῆ: hard voor mijn vijanden en goed voor mijn geliefden Eur. Med. 809; δυσμενῆ... καὶ βαρύν σ’ ηὕρηκ’ [[ἐμοί]] ik heb u ondervonden als slechtgezind en hard tegen mij Soph. OT 546.<br /><b class="num">5.</b> [[βαρύς]] + inf. zwaar, moeilijk om te...:; δεινὸς... οἷνος καὶ παλαίεσθαι [[βαρύς]] wijn is machtig en moeilijk om het tegen op te nemen Eur. Cycl. 678; πρεσβύτερός... [[εἰμὶ]] καὶ βαρὺς ἀείρεσθαι ik ben te oud en moeilijk te verplaatsen Hdt. 4.150.3; onpers. [[βαρύ]] + inf. het is moeilijk om te...:. τὸ δ’ [[ὑπερκόπως]] κλύειν εὖ [[βαρύ]] een overdreven goede reputatie hebben is moeilijk Aeschl. Ag. 63; διδάσκεσθαι βαρὺ τῶι τηλικούτωι iets leren is moeilijk voor iemand zo oud als hij Aeschl. Ag. 1619.<br /><b class="num">6.</b> adv. [[βαρέως]] moeizaam, met moeite:; [[βαρέως]]... ἤκουσαν ze konden het amper aanhoren Xen. An. 2.1.9; τοῖς ὠσὶν [[βαρέως]] ἤκουσαν zij hoorden met moeite met hun oren NT Mt. 13.15; [[βαρέως]] εἶχε πρὸς τὴν ὁμιλίαν hij was moeilijk in de omgang Aristot. Pol. 1311b9; [[βαρέως]] [[φέρω]] met acc. moeilijk verdragen, zwaar opnemen; abs. ontstemd of geërgerd zijn. | |elnltext=[[βαρύς]] -εῖα -ύ zwaar<br /><b class="num">1.</b> zwaar (van gewicht):; [[νέας]]... βαρυτέρας zwaardere schepen Hdt. 8.60.2; spec. ook van bewapening:; ὡπλισμένον... βαρύτερον, ὁπλίτην ἐπονομάζοντες een zwaarder bewapend iemand, die we hopliet noemen Plat. Lg. 833b; van lichaamsdelen; τὰ βλέφαρα βαρέα ἴσχουσιν hun oogleden zijn zwaar Hp. Vict. 70; subst..; περὶ τοῦ βαρυτέρου τε καὶ κουφοτέρου διακριθεῖμεν ἄν we zouden wel kunnen besluiten (over) wat lichter is en wat zwaarder Plat. Euthyph. 7c; zwaar, bezwaard, zwak, moe:; νόσῳ β. door ziekte bezwaard Soph. Tr. 235; οἱ δὲ σὺν γήρᾳ βαρεῖς anderen (zijn) oud en zwak Soph. OT 17; [[ὑπό]] τε καμάτου βαρὺν [[ὄντα]] καὶ τραυμάτων omdat hij door vermoeidheid en verwondingen verzwakt was Plut. Cor. 9.8; zwaar, hard:; χεῖρα βαρεῖαν zijn harde hand Il. 1.219; σὺν... [[σφι]] βαρεῖαι χεῖρες ἔμιχθεν hun harde handen raakten slaags (d.w.z. zij raakten hardhandig slaags) Il. 23.687; θανάτοιο βαρείας χεῖρας de zware handen van de dood Il. 21.548; zwaar, sterk van (onaangename) geur:. ὀδμὴν... βαρέαν een sterke geur Hdt. 2.94.2.<br /><b class="num">2.</b> zwaar, diep, laag, luid (van geluid):; φθόγγον... βαρύν zijn zware stem Od. 9.257; ὀξυτάτην καὶ βαρυτάτην χορδήν de hoogste en de laagste snaar Plat. Phaedr. 268e; met adv. acc.. βαρὺ στενάχων en βαρέα στενάχων diep zuchtend, diep steunend (van pijn of verdriet) Hom.; βαρὺ δ’ ἀμβόασον οὐράνι’ ἄχη schreeuw luid ons leed uit tot aan de hemel Aeschl. Pers. 572.<br /><b class="num">3.</b> overdr. zwaar, moeilijk te dragen; van pijn en verdriet; ὀδύναι pijn(en) Il. 5.417; [[πένθος]] leed Pind. O. 2.23; van het (nood)lot en allerhande onheil; [[Κλῶθες]] de schikgodinnen Od. 7.197; νόσοι ziekten Pind. P. 5.63; [[γῆρας]] ouderdom Eur. Alc. 672; [[ζημία]] βαρυτέρα een zwaardere boete Plat. Lg. 926d; van ruzie en strijd; [[ἔρις]] strijd Il. 20.55; [[χόλος]] woede Hes. Th. 615; subst. τὰ βαρέα pijnlijke of moeilijke zaken:; βαρέα σύ γ’ εἶπας je hebt zware woorden gesproken Aeschl. Suppl. 342; tegenslagen, ellende:. κύρσας βαρεῶν τούτων getroffen door dat onheil Aeschl. Eum. 932.<br /><b class="num">4.</b> overdr. van karakter en stemming zwaar, streng, hard, onverbiddelijk:. οὑπιτιμητής... τῶν ἔργων [[βαρύς]] de opzichter van dit werk is streng Aeschl. PV 77; βαρεῖαν ἐχθροῖς καὶ φίλοισιν εὐμενῆ: hard voor mijn vijanden en goed voor mijn geliefden Eur. Med. 809; δυσμενῆ... καὶ βαρύν σ’ ηὕρηκ’ [[ἐμοί]] ik heb u ondervonden als slechtgezind en hard tegen mij Soph. OT 546.<br /><b class="num">5.</b> [[βαρύς]] + inf. zwaar, moeilijk om te...:; δεινὸς... οἷνος καὶ παλαίεσθαι [[βαρύς]] wijn is machtig en moeilijk om het tegen op te nemen Eur. Cycl. 678; πρεσβύτερός... [[εἰμὶ]] καὶ βαρὺς ἀείρεσθαι ik ben te oud en moeilijk te verplaatsen Hdt. 4.150.3; onpers. [[βαρύ]] + inf. het is moeilijk om te...:. τὸ δ’ [[ὑπερκόπως]] κλύειν εὖ [[βαρύ]] een overdreven goede reputatie hebben is moeilijk Aeschl. Ag. 63; διδάσκεσθαι βαρὺ τῶι τηλικούτωι iets leren is moeilijk voor iemand zo oud als hij Aeschl. Ag. 1619.<br /><b class="num">6.</b> adv. [[βαρέως]] = [[moeizaam]], [[met moeite]]:; [[βαρέως]]... ἤκουσαν ze konden het amper aanhoren Xen. An. 2.1.9; τοῖς ὠσὶν [[βαρέως]] ἤκουσαν zij hoorden met moeite met hun oren NT Mt. 13.15; [[βαρέως]] εἶχε πρὸς τὴν ὁμιλίαν hij was moeilijk in de omgang Aristot. Pol. 1311b9; [[βαρέως]] [[φέρω]] met acc. moeilijk verdragen, zwaar opnemen; abs. ontstemd of geërgerd zijn. | ||
}} | }} | ||
{{elru | {{elru |
Revision as of 09:47, 23 April 2023
English (LSJ)
βαρεῖα, βαρύ, poet. gen. pl. fem. βαρεῶν dub. in A.Eu.932 (anap.): Comp. βαρύτερος, Sup. βαρύτατος:—
A heavy in weight, βαρὺς ἀείρεσθαι = slow to undertake, heavy to stir, opp. κοῦφος, Hdt.4.150, cf. Pl.Tht.152d, Arist.Cael.310b25, etc.: in Hom. mostly with collat. notion of strength and force, χεῖρα βαρεῖαν Il.1.219, cf. 89; ἀκμᾷ βαρύς Pi.I.4(3).51; β. τὸ σῶμα App.Mac.14; of athletes, Philostr.Gym.31; ὀφρύς bushy, ib.48; but also, heavy with age, infirmity or suffering, νόσῳ S.Tr.235; σὺν γήρᾳ Id.OT17; ἐν γήρᾳ Id.Aj.1017; ὑπὸ γήρως Ael.VH9.1; ὑπὸ τῆς μέθης Plu.2.596a; pregnant, PGoodsp.Cair.15.15 (iv A. D.); β. βάσις heavy, slow, S.Tr.966; τυπάδι βαρείᾳ Id.Fr.844. Adv. κοῦφον βαρέως Pl.Tht.189d.
2 heavy to bear, grievous, ἄτη, ἔρις, κακότης, Il.2.111, 20.55, 10.72; Κλῶθες Od.7.197; κῆρες Il.21.548; β. κὴρ τὸ μὴ πιθέσθαι A.Ag.206 (lyr.); βαρὺ στενάχειν or βαρέα στενάχειν = sob heavily, Od.8.95,534, Il.8.334, etc.: in Trag. and Prose, burdensome, grievous, oppressive, β. ξυμφορά, τύχαι, καταλλαγαί, etc., A.Pers.1044 (lyr.), Th.332 (lyr.), 767 (lyr.), etc.; ἡδονή S.OC1204; ἀγγελία β. ἢν ἐν τοῖς βαρύτατ' ἂν ἐνέγκαιμι Pl.Cri.43c; πόλεμος D.18.241; βαρὺ κοὐχὶ δίκαιον Id.21.66; νόσος causing disgust, S.Ph.1330; αὐδά, ἠχώ, ib.208 (lyr.), E.Hipp.791; unwholesome, χωρίον X.Mem.3.6.12; πλησμονή Id.Cyn.7.4; indigestible, Ath.3.115e; β. νότος Paus.10.17.11. Adv. βαρέως φέρειν τι = take a thing ill, suffer it impatiently, Hdt.5.19; βαρέως φέρειν ἐπί τινι Plb.15.1.1 (but βαρέως φέρειν = bear with dignity, D.S.26.3); βαρέως ἔχειν, c. part, Arist. Rh.Al. 1424b5; πρός τι Id.Pol.1311b9; τοῖς λογίοις Arg.E.Heracl.: Comp. βαρυτέρως τινὶ ἐναντιωθῆναι LXX 3 Ma.3.1; βαρέως ἀκούειν = hear with disgust, X.An.2.1.9.
3 violent, ὀργή S.Ph.368; μῆνις Id.OC1328; ἀπέχθειαι Pl.Ap.23a (Sup.); θυμός Theoc.1.96.
4 weighty, grave, ἐπιστολαί 2 Ep.Cor.10.10; αἰτιώματα Act.Ap.25.7; τὰ βαρύτερα τοῦ νόμου Ev.Matt.23.23; ample, βαρυτάτην εὐδαιμονίαν τοῖς ἀρχομένοις παρέξειν Hdn.2.14.3.
II of persons, severe, stern, β. ἐπιτιμητής A. Pr.77; εὔθυνος Id.Pers.828, cf. S.OT546; Κύπρι βαρεῖα Theoc.1.100; wearisome, troublesome, E.Supp.894, Pl.Tht.210c, etc.; ξύνοικος A. Supp.415, S.Fr.753; γείτονες Plb.1.10.6.
2 overbearing, σεμνότεροι ἢ βαρύτεροι Arist.Rh.1391a27 (but σεμνὸς καὶ β. Str.14.1.42); ὑπερήφανοι καὶ β. Plu.2.279c; important, powerful, πόλις Plb.1.17.5, etc.
3 of soldiers, heavy-armed, X.Cyr.5.3.37 (s.v.l.); of the ὁπλίτης Pl.Lg.833b (Comp.); τὰ β. τῶν ὅπλων Plb.1.76.3.
4 difficult, ὅρκος γὰρ οὐδεὶς ἀνδρὶ φηλήτῃ β. S.Fr.933.
III of impressions on the senses,
1 of sound, strong, deep, bass, opp. to ὀξύς, Od.9.257, S.Ph.208, Pl.Prt.332c, Arist.EN1125a14, etc.; βαρὺ ἀμβόασον A.Pers. 572 (lyr.); φθέγγονται βαρύτατον ἀνθρώπων Hp.Aër.15; βαρύτατα ὑπακούειν, of diseases, Id.Prorrh.2.39; πενθεῖν Ael.VH12.1; especially of musical pitch, low, opp. ὀξύς, βαρυτάτη χορδή Pl.Phdr.268e; ἆχος, φωνά, Archyt. I, cf. Arist.EE1235a28, Aristox.Harm.p.3 M.; of accent, grave, ἀντὶ ὀξείας τῆς μέσης συλλαβῆς βαρεῖαν ἐφθεγξάμεθα Pl. Cra.399b; ὀξείᾳ καὶ βαρείᾳ καὶ μέσῃ φωνῇ Arist.Rh.1403b30, etc.: hence ἡ βαρεῖα (sc. προσῳδία) accentus gravis, D.T.630.1, etc.; β. τάσις D.H.Comp.11, A.D.Synt.307.13; β. τόνος D.T.674.13, cf.A.D.Pron. 36.5; β. συλλαβή unaccented, Id.Synt.100.8, al. Adv. βαρέως = with the accent thrown back, Id.Pron.51.1, Ath.2.53b: Comp. βαρύτερον, opp. ὀξύτερον (ου) opp. οὗ), Arist.SE178a3 (but, on a lower note, αὐλεῖν Id.GA 788a22).
2 of smell, strong, offensive, Hdt.6.119.
3 Adv. βαρέως = slowly, ἐπισπᾶσθαι Hero Aut.26.6. (guṛr-u- from guṝṛ-u-, Skt. gurús 'heavy', Lat. gravis (from fem. gurəwī-), Goth. kaúrus 'heavy'.)
Spanish (DGE)
(βᾰρύς) βαρεῖα, βαρύ
• Prosodia: [-ῠ-]
• Morfología: [poét. gen. plu. fem. βαρεῶν A.Eu.932]
A op. a lo ‘ligero’
I 1pesado, arrollador, fuerte de la mano y el cuerpo de héroes y luchadores χείρ Il.1.219, Hippon.145, E.Hec.1041, τὸ σῶμα App.Mac.14, ὀφρύς Philostr.Gym.31, de atletas ἀκμᾷ βαρύς Pi.I.3(4).69, οἱ παλαισταί Poll.3.149
•milit. de cuerpos de ejército pesado de los hoplitas e infantería pesada, en compar. βαρύτερος Pl.Lg.833b, sup. βαρύτατον ... τοῦ στρατεύματος X.Cyr.5.3.37 (cód.), τὰ βαρέα τῶν ὅπλων Poll.3.149
•c. valor cuantitativo abundante, nutrido ὄχλος LXX 1Ma.1.17, στρατός LXX 4Ma.4.5.
2 de cuerpos y elementos pesado de un martillo παρ' ἄκμονι τυπάδι βαρείᾳ S.Fr.844, ἐπίκρανον E.Hipp.201, de las nubes πλήρεις ὄμβρου Ar.Nu.377, de la Tierra SEG 28.775bis (Hiponio V/IV a.C.), de los elementos τὰ βαρέα τὸν κάτω τόπον ἐπισχεῖν D.L.2.8 (= Anaxag.A 1), ἐὰν (τι προσαγορεύῃς) βαρύ, κοῦφον (φανεῖται) Pl.Tht.152d, subst. λέγω δὲ τὸ βαρὺ καὶ τὸ κοῦφον Arist.Cael.310b25.
II de alimentos, sensaciones
1 pesado, indigesto πλησμονή X.Cyn.7.4, ἄρτος Ath.115e.
2 del olor o sabor fuerte del petróleo ὀδμή Hdt.6.119, (ὕδατα) σκληρὰ καὶ βαρέα Gal.17(2).159.
III op. ὀξύς
1 de voces y sonidos grave, profundo φθόγγος Od.9.257, cf. Archyt.B 1, φωνή Pl.Prt.332c, Arist.EN 1125a14, de la voz de los habitantes del Fasis φθέγγονται βαρύτατον ἀνθρώπων Hp.Aër.15
•del ronquido o bramido profundo, pesado φάρυγγος αἰθέρ' ἐξιεὶς βαρύν E.Cyc.410, βρόμος E.Hipp.1202, στόνος Call.Dian.56
•formas neutr. c. valor adverb. ref. al dolor o lamento hondamente, amargamente βαρέα στενάχοντα Il.8.334, E.El.301, βαρὺ στενάχων Il.1.364, βαρὺ δὲ στενάχοντος ἄκουσεν Od.8.95, cf. 8.534, βα[ρ] έα στενάχοντες IG 4.800 (Trezén VI/V a.C.), βαρὺ κλαίοισα Call.Lau.Pall.95, βαρὺ δ' ἔστενον Call.Cer.94, βαρὺ ἀμβόασον A.Pers.572, πενθεῖν Ael.VH 12.1.
2 mús. bajo, grave ἁρμονία Arist.EE 1235a28, ἀπὸ τῶν ὀξυτέρων ἐπὶ τὰ βαρέα ἄνεσις Anon.Bellerm.5, de los límites inferiores de la escala, en compar. βαρύτερος ὅρος Aristox.Harm.74.13, φθόγγος Anon.Bellerm.4, τύπος Aristid.Quint.7.1, ὑποφρίγιος Aristid.Quint.7.2, sup. βαρυτάτη χορδή Pl.Phdr.268e, διάτονος Aristox.Harm.33.6, χρωματικὴ λιχανός Aristox.Harm.32.7, del mov. subst. τὸ βαρύ Aristox.Harm.7.15, 42.
3 prosod. op. ὀξεῖα del acento grave ἀντὶ ὀξείας τῆς μέσης συλλαβῆς βαρεῖαν ἐφθεγξάμεθα Pl.Cra.399b, cf. Arist.Rh.1403b29, A.D.Pron.36.5, προσωδία D.T.674.1, τόνος D.T.674.13, cf. D.H.Comp.11.15, τάσις A.D.Synt.307.13
•subst. ἡ βαρεῖα = la sílaba no acentuada A.D.Synt.100.8.
B fig.
I 1de pers., en rel. c. la edad pesado, torpe ἐγὼ ... πρεσβύτερος ... καὶ β. Hdt.4.150, οἱ δὲ σὺν γήρᾳ βαρεῖς S.OT 17, ἀνὴρ ... ἐν γήρᾳ β. S.Ai.1017, β. ... ὑπὸ γήρως Ael.VH 9.1
•cf. del andar lento, tardo βάσις S.Tr.966, πούς E.HF 119, βαρὺν ἀστράγαλον· δυσκίνητον Hsch., en rel. c. situaciones o estados ὑπὸ τῆς μέθης Plu.2.596a.
2 de peso, importante, serio πόλις Plb.1.17.5
•en esp. de expresiones, escritos, etc. serio, grave, duro φάτις S.Ph.1045, αὐδά S.Ph.208, ἠχώ E.Hipp.791, ἀγγελία Pl.Cri.43c, ἐπιστολαὶ βαρεῖαι καὶ ἰσχυραί 2Ep.Cor.10.10, αἰτιώματα Act.Ap.25.7, ῥήματα SB 9616ue.31 (VI d.C.)
•neutr. subst. compar. τὰ βαρύτερα τοῦ νόμου lo más serio de la ley, Eu.Matt.23.23
•de los poderosos altivo σεμνότεροι ἢ βαρύτεροι Arist.Rh.1391a26, βασιλεῖς Plu.2.279c.
3 de mujeres embarazadas grávida, preñada τὴν μὲν Τάησιν βαρέαν οὖσαν PGoodsp.Cair.15.15 (IV d.C.)
•subst. mismo sent. αἱ δὲ βαρεῖαι Call.Cer.130.
II c. valor peyor.
1 pesado de sobrellevar, duro, grave, penoso, opresivo ἄτη Il.2.111, ἔρις Il.20.55, Hes.Op.16, Κλῶθες Od.7.197, ἀνάγκα B.17.96, τύχα A.Th.332, S.Ai.980, συμφορά A.Pers.1044, E.Alc.405, κακότης Il.10.71, sup. βαρύτατον κακόν Ar.Ra.1394, τὸ παρόν Th.1.77, ὅρκος S.Fr.933, cf. Call.Fr.75.22, χόλος Hes.Th.615, νόσος S.Ph.1330, cf. Tr.235, Hp.Prorrh.2.39, ἀρρωστία PTeb.52.11 (II a.C.), πόλεμος D.18.241, θάνατος E.Andr.453, τύμβος S.OC 402, καταλλαγαί A.Th.767, ἡδονή S.OC 1204, ξυμβολή Ar.Ach.1210, βαρέα ... φράσον A.Th.810, en uso pred. αἰσχρὸν εἰπεῖν καὶ σιωπῆσαι βαρύ Ar.Lys.713, ἐντολαί 1Ep.Io.5.3, ἧττον ἔσῃ β. τοῖς συνοῦσι Pl.Tht.210c, γείτονες Plb.1.10.6, ξύνοικος A.Supp.415, S.Fr.753, οὐ β. ἦν ὑπὲρ μισθοῦ ξυμβῆναι Philostr.VS 600, μὴ ... β. θέλε ... εἶναι AP 11.326 (Autom.)
•de los pecados φορτίον LXX Ps.37.5, cf. Eu.Matt.23.4, ἄχθος Eudoc.Cypr.2.105, compar. βαρύτερα ... ὀλιγαρχία Philostr.VS 502, cf. POxy.2110.9 (IV d.C.), sup. βαρύταται λειτουργίαι POxy.1415.21 (III d.C.), cf. BGU 159.3 (III d.C.).
2 de dioses y pers. violento, hostil, cruel, duro κῆρες Il.21.548, cf. A.A.206, de las Erinis ὅ γε μὴν κύρσας βαρεῶν τούτων A.Eu.932, de Zeus, A.Pers.828, de su poder οὑπιτιμητὴς τῶν ἔργων β. A.Pr.77, δαίμων E.Hec.722, 1087, cf. δαίμονος χηλή A.A.1660, Κύπρις Theoc.1.100, ὀργή S.Ph.368, μῆνις S.OC 1328, θυμός Theoc.1.96, ἀπέχθειαι ... χαλεπώταται καὶ βαρύταται Pl.Ap.23a, μῆτις B.17.28
•βαρὺν σ' εὕρηκ' ἐμοί S.OT 546, de Erisictón ἄναξ Call.Cer.62, δημότης τε καὶ ξένος E.Supp.894
•insalubre, malsano χωρίον X.Mem.3.6.12
•dañino λύκοι Act.Ap.20.29.
C adv. -έως
1 c. verbos φέρω y ἔχω gravosamente, duramente, dolorosamente φέρειν Hdt.5.19, cf. Ar.V.158, Th.385, Ra.26, Plb.15.1.1, LXX 2Ma.14.27
•indic. el objeto de la dificultad τὴν νόσον β. φέρει Ar.V.114, β. Αἰσχύλον φέρειν Ar.Ra.803, ὡς ἔχει β. ὑβριζόμενον Anaximen.Rh.1424b6, β. εἶχε πρὸς ὁμιλίαν Arist.Pol.1311b9, ἡ μήτηρ σου τυγχάνει β. ἔχουσα UPZ 59.28 (II a.C.), c. verb. indic. dolor, esfuerzo, etc. μὴ ... β. ἄλγει λίαν no te duelas tanto Ar.Nu.716, ἀρρωστοῦντος μου β. por encontrarme gravemente enfermo, PTeb.798.6 (II a.C.), β. δουλεύετε trabajáis duramente, SB 6263.20 (rom.), compar. βαρυτέρως ἐναντιωθῆναι LXX 3Ma.3.1.
2 pesadamente, lentamente κοῦφον βαρέως ... γίγνεσθαι Pl.Tht.189d, λείας βαρέως ἐπιστωμένης Hero Aut.26.6.
3 ref. al acento con baritonesis ‘ἀμυγδάλην’ τὸν καρπὸν β. Ath.53b, Αἰολεῖς β. A.D.Pron.51.1.
German (Pape)
[Seite 435] εῖα, ύ, 1) schwer von Gewicht, lastend, καὶ γεώδης Plat. Phaed. 81 a. Gegensatz κοῦφος Phil. 14 d u. öfter; von Schwerbewaffneten, βαρύτερος ὁπλίτης Legg. VIII, 833 b; τὸ βαρύτατον τοῦ στρατεύματος Xen. Cyr. 5, 3, 37, die θωρακοφόροι; τὰ βαρέα τῶν ὅπλων, = ὁπλῖται, Pol. 1, 76 u. öfter; βαρεῖα δύναμις Plut. Marc. 6; τὰ ἐν βαρέσιν ὅπλοις D. Sic. 19, 19. Aber ἀνὴρ βαρύς Nic. Al. 401 ein starker Mann; s. nachher χεῖρες. – 2) vom Tone u. von der Stimme, stark, heftig, tief, φθόγγον Od. 9, 257; oft bei Plat. u. Folgenden; Gegensatz ὀξύς Conv. 187 b; Phil. 26 b; βαρυτάτη χορδή, die tiefste Saite, Phaedr. 268 d. Vgl. βαρὺ βρύχημα λέοντος Archi. 27 (App. 94); αὐλὸς ἐνυαλίου Tymn. 1 (VI, 151); βαρὺ μυκᾶν u. βαρὺς ἀκοῆς ψόφος, von den Pauken, Diosc. 11 (VI, 220). Bei den Gramm. βαρεῖα, sc. προσῳδία, accentus gravis; so schon Plat. συλλαβή Crat. 399 b. – 3) schwer von etwas belastet, σὺν γήρᾳ Soph. O. R. 637; ἐν γήρᾳ Ai. 996; ὑπὸ γήρως Ael. V. H. 9, 1; vgl. Theocr. 24, 100; νόσῳ Soph. Tr. 234; βάσις 962; so bes. Sp., ὑπὸ μέθης Plut.; ἐκ τοῖν σκελοῖν Luc. Tim. 26. Von Speisen, schwer zu verdauen, Ath. III, 116 e; vgl. Xen. Cyn. 7, 4. Übertr. – 4) wie χεὶρ βαρεῖα, Il. 1, 219, zunächst die starke, kräftige Hand ist, so οὔ τις σοὶ βαρείας χεῖρας ἐποίσει 1, 89 schwer, feindselig; so oft im üblen Sinne, lästig, beschwerlich, ἄτη 2, 111; ἔρις 20, 55; κακότης 10, 71; ὀδύναι 5, 417; θανάτοιο βαρείας κῆρας Iliad. 21, 548; κλῶθες, Parzen, Od. 7, 197; vgl. βαρὺ στενάχειν Odyss. 8, 95, βαρέα στενάχειν 10, 76. So Pind. πένθος Ol. 2, 75; δουλία P. 1. 75; νεῖκος N. 6, 52; νόσος P. 5, 63; Soph. Phil. 1314; Tragg. τύχαι, Aesch. Spt. 314; συμφορά Pers. 1001; Soph. Tr. 743; χολὴ δαίμονος Aesch. Ag. 1660; Ζηνὸς κότος 342; μῆνις Soph. O. C. 1330; ὀργή Phil. 368; θυμός Theocr. 1, 96; φάτις Soph. Phil. 1034 u. sonst; sp. D., z. B. ἡλίου θάλπος Diosc. 12 (VI, 290); νόημα Damaget. 5 (VII, 9). Prosa, ὀδμή Her. 6, 119; ζημία, ἔχθραι Plat. Legg. XI, 926 d 935 a; βαρὺς εἶναι τοῖς συνοῦσι, beschwerlich, Theaet. 210 c; Folgde; βαρὺ τὸ χωρίον Xen. Mem. 3, 6, 12; πόλεμος Dem. 18, 241; πρόσταγμα Pol. 1, 31. Dah. βαρέως φέρειν, moleste ferre. συμφοράς Plat. Menex. 248 c; βαρύτατα φέρειν Crit. 43 c, sich gekränkt fühlen; Sp.; βαρέως ἀκούειν. ungern hören, Xen. An. 2, 1, 9; βαρέως ἔχω πρός τι, etwas ist mir unangenehm, Arist. pol. 5, 8, 11. Seltener – 5) bes. Sp., viel vermögend, einflußreich, mächtig, βαρεῖς καὶ φοβεροὶ γείτονες Pol. 1, 10; δύναμις πολυτελὴς καὶ β. 2, 23; χείρ, πόλις u. ä., D. Sic.
French (Bailly abrégé)
εῖα, ύ;
I. pesant, lourd : τὸ βαρύτατον τοῦ στρατεύματος XÉN corps de troupes pesamment armées ; fig. lourd, pénible à supporter, intolérable (douleur, malheur, etc.) ; en parl. de pers. qui est à charge, insupportable ; p. ext. ou anal.
1 fort, puissant, redoutable : χεὶρ βαρεῖα IL main lourde, càd forte, puissante ; βαρεῖα ὀδμή HDT odeur forte ou désagréable;
2 en parl. du son grave ; t. de gramm. ἡ βαρεῖα (προσῳδία) ou τὸ βαρύ l'accent grave ; adv. • βαρὺ ou • βαρέα στενάχειν IL, OD pousser des gémissements profonds litt. graves ; fig. en parl. de pers. grave, digne, imposant;
II. rendu lourd, alourdi, appesanti : ὑπὸ γήρως ÉL par la vieillesse, νόσῳ SOPH par la maladie ; abs. βαρεῖα βάσις SOPH marche pénible;
Cp. βαρύτερος, Sp. βαρύτατος.
Étymologie: cf. lat. gravis.
Dutch (Woordenboekgrieks.nl)
βαρύς -εῖα -ύ zwaar
1. zwaar (van gewicht):; νέας... βαρυτέρας zwaardere schepen Hdt. 8.60.2; spec. ook van bewapening:; ὡπλισμένον... βαρύτερον, ὁπλίτην ἐπονομάζοντες een zwaarder bewapend iemand, die we hopliet noemen Plat. Lg. 833b; van lichaamsdelen; τὰ βλέφαρα βαρέα ἴσχουσιν hun oogleden zijn zwaar Hp. Vict. 70; subst..; περὶ τοῦ βαρυτέρου τε καὶ κουφοτέρου διακριθεῖμεν ἄν we zouden wel kunnen besluiten (over) wat lichter is en wat zwaarder Plat. Euthyph. 7c; zwaar, bezwaard, zwak, moe:; νόσῳ β. door ziekte bezwaard Soph. Tr. 235; οἱ δὲ σὺν γήρᾳ βαρεῖς anderen (zijn) oud en zwak Soph. OT 17; ὑπό τε καμάτου βαρὺν ὄντα καὶ τραυμάτων omdat hij door vermoeidheid en verwondingen verzwakt was Plut. Cor. 9.8; zwaar, hard:; χεῖρα βαρεῖαν zijn harde hand Il. 1.219; σὺν... σφι βαρεῖαι χεῖρες ἔμιχθεν hun harde handen raakten slaags (d.w.z. zij raakten hardhandig slaags) Il. 23.687; θανάτοιο βαρείας χεῖρας de zware handen van de dood Il. 21.548; zwaar, sterk van (onaangename) geur:. ὀδμὴν... βαρέαν een sterke geur Hdt. 2.94.2.
2. zwaar, diep, laag, luid (van geluid):; φθόγγον... βαρύν zijn zware stem Od. 9.257; ὀξυτάτην καὶ βαρυτάτην χορδήν de hoogste en de laagste snaar Plat. Phaedr. 268e; met adv. acc.. βαρὺ στενάχων en βαρέα στενάχων diep zuchtend, diep steunend (van pijn of verdriet) Hom.; βαρὺ δ’ ἀμβόασον οὐράνι’ ἄχη schreeuw luid ons leed uit tot aan de hemel Aeschl. Pers. 572.
3. overdr. zwaar, moeilijk te dragen; van pijn en verdriet; ὀδύναι pijn(en) Il. 5.417; πένθος leed Pind. O. 2.23; van het (nood)lot en allerhande onheil; Κλῶθες de schikgodinnen Od. 7.197; νόσοι ziekten Pind. P. 5.63; γῆρας ouderdom Eur. Alc. 672; ζημία βαρυτέρα een zwaardere boete Plat. Lg. 926d; van ruzie en strijd; ἔρις strijd Il. 20.55; χόλος woede Hes. Th. 615; subst. τὰ βαρέα pijnlijke of moeilijke zaken:; βαρέα σύ γ’ εἶπας je hebt zware woorden gesproken Aeschl. Suppl. 342; tegenslagen, ellende:. κύρσας βαρεῶν τούτων getroffen door dat onheil Aeschl. Eum. 932.
4. overdr. van karakter en stemming zwaar, streng, hard, onverbiddelijk:. οὑπιτιμητής... τῶν ἔργων βαρύς de opzichter van dit werk is streng Aeschl. PV 77; βαρεῖαν ἐχθροῖς καὶ φίλοισιν εὐμενῆ: hard voor mijn vijanden en goed voor mijn geliefden Eur. Med. 809; δυσμενῆ... καὶ βαρύν σ’ ηὕρηκ’ ἐμοί ik heb u ondervonden als slechtgezind en hard tegen mij Soph. OT 546.
5. βαρύς + inf. zwaar, moeilijk om te...:; δεινὸς... οἷνος καὶ παλαίεσθαι βαρύς wijn is machtig en moeilijk om het tegen op te nemen Eur. Cycl. 678; πρεσβύτερός... εἰμὶ καὶ βαρὺς ἀείρεσθαι ik ben te oud en moeilijk te verplaatsen Hdt. 4.150.3; onpers. βαρύ + inf. het is moeilijk om te...:. τὸ δ’ ὑπερκόπως κλύειν εὖ βαρύ een overdreven goede reputatie hebben is moeilijk Aeschl. Ag. 63; διδάσκεσθαι βαρὺ τῶι τηλικούτωι iets leren is moeilijk voor iemand zo oud als hij Aeschl. Ag. 1619.
6. adv. βαρέως = moeizaam, met moeite:; βαρέως... ἤκουσαν ze konden het amper aanhoren Xen. An. 2.1.9; τοῖς ὠσὶν βαρέως ἤκουσαν zij hoorden met moeite met hun oren NT Mt. 13.15; βαρέως εἶχε πρὸς τὴν ὁμιλίαν hij was moeilijk in de omgang Aristot. Pol. 1311b9; βαρέως φέρω met acc. moeilijk verdragen, zwaar opnemen; abs. ontstemd of geërgerd zijn.
Russian (Dvoretsky)
βᾰρύς: βᾰρεῖα, βαρύ
1 тяжелый, тяжеловесный Her., Plat., Arst., Plut.;
2 тяжеловооруженный (δύναμις Plut.): τὸ βαρύτατον τοῦ στρατεύματος Xen., τὰ βαρέα τῶν ὅπλων Polyb. и τὰ ἐν βάρεσιν ὅπλοις Diod. тяжеловооруженные войска;
3 отяжелевший, ослабевший (σὺν и ἐν γήρᾳ, νόσῳ Soph.; ὑπὸ τῆς μέθης Plut.): πολλοῖσι β. ἐνιαυτοῖς Theocr. удрученный старостью; β. ἐκ τοῖν σκελοῖν Luc. с трудом передвигающий ноги;
4 сильный, мощный, грозный (χείρ Hom.; δύναμις Polyb. - ср. 1; πόλις Diod.);
5 тяжелый, тяжкий, тягостный, тж. жестокий (ὀδύναι Hom.; πένθος, νόσος Pind.; τύχαι Aesch.; μῆνις Soph.; πόλεμος Dem.);
6 невыносимый, несносный (τοῖς συνοῦσι Plat.; ἡλίου θάλπος Anth.; φρόνημα Plut.);
7 трудный, затруднительный (τινι Soph.);
8 опасный (χωρίον Xen.);
9 разгневанный, гневный (βαρὺν θυμὸν ἔχειν Theocr.);
10 тяжелый или резкий (ὀδμή Her. и ὀσμή Arst.);
11 низкий, глубокий, глухо звучащий (φθόγγος Hom.; χορδή Plat.); но тж. сильный, мощный (φωνή Arst.; βρύχημα λέοντος Anth.);
12 угрюмый, мрачный (βαρύτερος τὸ ἦθος ὤν Plut.);
13 степенный, серьезный, важный (σεμνὸς ἢ β. Arst.);
14 суровый, строгий (εὔθυνος Aesch.);
15 грам. тяжелый (προσῳδία): β. συλλαβή Plat. слог, произносимый с понижением тона (accentus gravis).
Frisk Etymological English
Grammatical information: adj.
Meaning: heavy, of tone deep (Il.).
Compounds: βαρύ-γδουπος (Pi.) etc.
Derivatives: βαρύτης, -ητος f. (Att.). Denom.1. βαρύνω weigh down, oppress (Il.); 2. βαρύθω be weighed down (Il.); 3. βαρέω s. below. - βάρος n. heavy weight, (simplex Hdt.; in comp. (χαλκο-, οἰνο-βαρής Il.). - The ptc. βεβαρηώς (οἴνῳ βεβαρηότες, -ότα γ 139, τ 122) cf. οἰνοβαρής (Α 225; metr. lengthened οἰνοβαρείων ι 374, κ 555), from which οἰνοβαρέω (Thgn.); from there (?) βεβαρημένος (Pl.); βόρημαι (Sapph. Supp. 25, 17) with Aeol. vocalism; βαρέω (Hp. Morb.),.
Origin: IE [Indo-European] [476] *gʷerh₂-u- heavy.
Etymology: Identival with Skt. gurú-, Av. gouru-, Goth. kaúrus heavy. Lat. gravis from *graus < *gʷreh₂us. Full grade in Skt. comparative gárīyān. Cf. βριαρός, βρίθω.
Middle Liddell
poet. gen. pl. fem. βαρεῶν for βαρειῶν]
I. heavy in weight, opp. to κοῦφος, Hdt., etc.: in Hom. mostly with a notion of strength and force, χεῖρα βαρεῖαν Il., etc.: also, heavy with age or suffering, γήραι, νόσωι Soph.
2. heavy to bear, grievous, Hom.; βαρὺ or βαρέα στενάχειν to sob heavily, Hom.:—in attic, burdensome, grievous, oppressive:— adv., βαρέως φέρειν τι to take a thing ill, Lat. graviter ferre, Hdt., etc.; βαρέως ἀκούειν to hear with disgust, Xen.
3. violent, Theocr., Plat., etc.
4. weighty, impressive, NTest.
II. of persons, severe, stern, Aesch., Soph.:—also, wearisome, oppressive, Eur., Dem.: in good sense, grave, dignified, Arist.
2. of soldiers, heavy-armed, Xen.
III. of impressions on the senses,
1. of sound, strong, deep, bass, Od., Aesch., Soph.
2. of smell, strong, offensive, Hdt., Soph.
English (Autenrieth)
εῖα, ύ: heavy, oftener figurative than literal; σχέθε χεῖρα βαρεῖαν, stayed his ‘heavy hand,’ suggesting power, Il. 1.219; βαρείᾶς χεῖρας ἐποίσει, ‘violent’ hands, Il. 1.89; of ‘grievous’ pains, Il. 5.417; ‘dread’ fates, Il. 21.548; ‘low,’ ‘gruff’ voice, Od. 9.257, etc.; adv., βαρύ and βαρέα στενάχειν, sigh ‘deeply.’
English (Slater)
βᾰρῠς
1 heavy
a of sound, deep, heavy “ὀστέων στεναγμὸν βαρύν” fr. 168. 5.
b met., heavy, grievous πένθος δὲ πίτνει βαρὺ (O. 2.23) Ἑλλάδ' ἐξέλκων βαρείας δουλίας (P. 1.75) “ματρὸς βαρείᾳ σὺν πάθᾳ” (P. 3.42) βαρειᾶν νόσων (P. 5.63) βαρὺ δέ σφιν νεῖκος Ἀχιλεὺς ἔμπεσε (N. 6.50) ἔστι δὲ καὶ κόρος ἀνθρώπων βαρὺς ἀντιάσαι (N. 10.20) ἀλλ' ὀνοτὸς μὲν ἰδέσθαι, συμπεσεῖν δ ἀκμᾷ βαρύς sc. Melissos, a pankratist (I. 4.51)
English (Abbott-Smith)
βαρύς, -εῖα, ύ, [in LXX chiefly for כָּבֵד;]
heavy: Mt 23:4. Metaph., burdensome: ἐντολή, I Jo 5:3; severe (perhaps impressive): ἐπιστολή, II Co 10:10; weighty: τὰ βαρύτερα τ. νόμου, Mt 23:23; αἰτιώματα, Ac 25:7; violent, cruel (EV, grievous): λύκος, Ac 20:29.†
English (Strong)
from the same as βάρος; weighty, i.e. (fig) burdensome, grave: grievous, heavy, weightier.
English (Thayer)
βαρεῖα, βαρύ, heavy;
1. properly, i. e. heavy in weight: φορτίον, ἐλαφρόν).
2. metaphorically,
a. burdensome: ἐντολή, the keeping of which is grievous, severe, stern: ἐπιστολή, imposing, impressive, cf. Wetstein at the passage).
c. weighty, i. e. of great moment: τά βαρύτερα τοῦ νόμου the weightier precepts of the law, αἰτιάματα (better αἰτιώματα (which see)), violent, cruel, unsparing (A. V. grievous): λύκοι, Homer, Iliad 1:89; Xenophon, Ages. 11,12).
Greek Monolingual
-ιά, -ύ και βαριός, -ιά, -ό (AM βαρύς, -εῖα, -ύ)
Ι. 1. αυτός που έχει βάρος
2. δυνατός, ισχυρός («βαρύ χέρι», «χεῖρα βαρεῖαν»)
3. δυσβάστακτος, επαχθής («βαρύ χρέος», «βαρεῖα ξυμφορά»)
4. (για οσμή) δυνατός, δυσάρεστος («βαριά μυρωδιά», «οδμήν βαρέαν»)
5. αλαζονικός, υπερήφανος
6. δύσκολος, που απαιτεί κόπο και θυσίες («βαριά η καλογερική», «όρκος γάρ ουδείς ανδρί φηλήτη βαρύς»)
7. δεινός, κρίσιμος, επικίνδυνος («βαριά αρρώστια», «Κύπρις βαρεία)
8. (για φαγητό) δύσπεπτος
9. δυσκίνητος, βραδυκίνητος
10. (για ήχο) βαθύς, χαμηλός
μσν.- νεοελλ.
1. προσβλητικός
2. υπερβολικός
3. (για τον ύπνο) βαθύς
4. θλιμμένος, πικραμένος («βαριά καρδιά»)
5. (για τον πόλεμο) σφοδρός
6. (για τον έρωτα) πανίσχυρος, ακατανίκητος
7. πλούσιος, βαθύπλουτος («βαρύς νοικοκύρης»)
νεοελλ.
1. φρ. «έχω βαρύ το κεφάλι μου» — νιώθω βάρος στο κεφάλι, έχω πόνο
2. αυτός που προκαλεί βαθιά εντύπωση («βαριά κατάρα»)
3. πυκνός, όχι ελαφρός ή αραιός («βαρύς καφές», «βαρύ λάδι»)
4. (για το έδαφος) σκληρός, που δύσκολα οργώνεται ή καλλιεργείται («βαρύ αμπέλι», «... χωράφι» κ.λπ.)
5. σοβαρός, λιγόλογος
6. δυσαρεστημένος («μου κάνει τον βαρύ»)
7. ο βαρυκέφαλος, ο δύσνους
8. ανθυγιεινός, νοσηρός («βαρύ κλίμα», «βαρύς αέρας»)
9. μακροχρόνιος («βαρύ ταξίδι»)
10. πολύτιμος («βαρύ πράμα», «...ύφασμα», «... αμπέλι»)
11. (για ενδύματα) επίσημος
12. ξεχωριστός, διακεκριμένος («βαρύς γιατρός», «βαριά νοικοκυρά»)
II. 1. το θηλ. ως ουσ. βαρεία, η (AM βαρεῖα)
μσν.- νεοελλ.
σημείο τονισμού που μπαίνει στη λήγουσα όταν δεν ακολουθεί στίξη
αρχ.
(ενν. προσῳδία) χαρακτηρισμός της προφοράς των συλλαβών που δεν τονίζονται
2. ως ουσ. ο βαριός, η βαριά, το βαριό (Μ βαρέα, η)
η σφύρα του σιδηρουργού ή του λατόμου.
[ΕΤΥΜΟΛ. Το επίθ. βαρύς ταυτίζεται τόσο μορφολογικά όσο και σημασιολογικά με το αρχ. ινδ. guru-, αβ. gouru-, γοτθ. kaurus και ανάγεται στην ινδοευρ, ρίζα gwer-»βαρύς», της οποίας αποτελεί τη συνεσταλμένη βαθμίδα, όπως ακριβώς και το βάρος. Μ' αυτά συνδέεται και το λατ. gravis «βαρύς» με θέμα σε -i και όχι τελείως σαφή βαθμίδα ρίζας].
Greek Monotonic
βᾰρύς: -εῖα, -ύ, ποιητ. γεν. πληθ. θηλ. βαρεῶν (αντί -ειῶν), σε Αισχύλ.· συγκρ. βαρύτερος, υπερθ. βαρύτατος·
I. 1. βαρύς ως προς τη σωματική μάζα, αντίθ. προς το κοῦφος, σε Ηρόδ. κ.λπ.· σε Όμηρ. περισσότερο με την έννοια της δύναμης και της ισχύος· χεῖρα βαρεῖαν, σε Ομήρ. Ιλ., κ.λπ.· επίσης, βαρύς από την ηλικία ή τις δυστυχίες· γήρᾳ, νόσῳ, σε Σοφ.
2. οδυνηρός, αβάσταχτος, σε Όμηρ.· βαρὺ ή βαρέα στενάχειν, στενάζω βαριά, με λυγμούς, στον ίδ.· στους Αττ. πεζογράφους, φορτικός, επαχθής, καταπιεστικός· επίρρ., βαρέως φέρειν τι, δύσκολα υποφέρω κάτι, σε Ηρόδ.
3. βίαιος, σε Θεόκρ., Πλάτ. κ.λπ.
4. αυτός που έχει εξαιρετική σημασία, εντυπωσιακός και αξιοπρόσεκτος, σε Καινή Διαθήκη
II. 1. λέγεται για πρόσωπα, δριμύς, αυστηρός, σε Αισχύλ., Σοφ.· επίσης, κοπιαστικός, καταθλιπτικός, σε Ευρ., Δημ.
2. με θετική σημασία, σοβαρός, αξιοπρεπής, σε Αριστ.
3. χρησιμοποιείται για στρατιώτες, ο βαριά οπλισμένος, σε Ξεν.
III. λέγεται για εντυπώσεις των αισθητηρίων οργάνων,
1. λέγεται για ήχο, δυνατός, βαθύς, μπάσος, σε Ομήρ. Οδ., Αισχύλ., Σοφ.
2. λέγεται για οσμή, δυνατή, αποκρουστική, σε Ηρόδ., Σοφ.
Greek (Liddell-Scott)
βᾰρύς: εῖα, ύ: ποιητ. γεν. πληθ. θηλ. βαρεῶν (ἀντὶ -ειῶν) Αἰσχ. Εὐμ. 932· συγκρ. βαρύτερος, ὑπερθ. βαρύτατος. (Πρβλ. τὰς ποιητ. λέξεις βρῖ, βριαρός, βρίθω, βριθύς, βρίζειν, καὶ Λατ. brutus· Σανσκρ. gurus, gar îyas, = Λατ. gravis, gravior· Γοτθ. Kaurs (βαρύς)· ἴδε ἐν ἄρθρ. Β. β). Βαρύς, μέγα ἔχων βάρος, ἀντιθ. τῷ κοῦφος Ἡρόδ. 4. 150, Πλάτ. Θεαιτ. 152D, κ. ἀλλ.· παρ’ Ὁμήρῳ κατὰ τὸ πλεῖστον μετὰ τῆς παρακολουθούσης ἐννοίας ἰσχύος καὶ δυνάμεως, χεῖρα βαρεῖαν Ἰλ. Α. 219, κτλ.· οὕτως, ἀκμᾷ βαρὺς Πίνδ. Ι. 4(3). 86· ―ἀλλ’ ὡσαύτως, βαρὺς ἐκ τῆς ἡλικίας, ἀδυναμίας ἢ τῶν παθημάτων, γήρᾳ, νόσῳ Σοφ. Ο. Τ. 17, Τρ. 235· ἐν γήρᾳ ὁ αὐτ. Αἴ. 1017· ―β. βάσις, βῆμα βραδύ, βαρύ, ὁ αὐτ. Τρ. 966· τυπάδι βαρείᾳ ὁ αὐτ. Ἀποσπ. 724. 2) βαρὺς ἵνα φέρῃ τις αὐτόν, θλιβερός, ὀδυνηρός, ἄτη, ἔρις, κακότης Ἰλ. Β. 111, κτλ.· Κῆρες, Κατακλῶθες Α. 97, Ὀδ. Η. 197· ὡσαύτως, βαρὺ ἢ βαρέα στενάχειν, στενάζω βαρέως, δυνατά, Θ. 95, 534, Ἰλ. Θ. 334, κτλ.·―ἐντεῦθεν, παρὰ Τραγ. καὶ Ἀττ. πεζοῖς, φορτικός, ἐπαχθής, βαρύς, καταπιεστικός, βαρὺ..φίλοις Αἰσχύλ. Ἀγ. 441· β. ξυμφορά, τύχαι, καταλαγαί, κτλ., ὁ αὐτ. Πέρσ. 1044, Θήβ. 332, 767, κτλ.· ἡδονὴ Σοφ. Ο.Κ. 1204· ἀγγελία Πλάτ. Κρίτ. 43D· βαρὺ καὶ οὐχὶ δίκαιον Δημ.535, κτλ.· ἐπὶ πληγῆς, θλιβερά, ἀηδίαν παρέχουσα, Σοφ. Φ. 1330· ἐπὶ τόπου, καταθλιπτικός, ἐπιβλαβής, οὐχὶ ὑγιεινός, Ξεν. Ἀπομν. 3. 6, 12· ἐπὶ τροφῆς, δύσπεπτος, ὁ αὐτ. Κυν. 7, 4· οὕτω, β. νότος Παυσ. 10.17,11·― βαρέως φέρειν τι, δυσκόλως ὑποφέρω τι, δὲν ὑποφέρω τι μεθ’ ὑπομονῆς, Λατ. graviter ferre, Ἡρόδ. 5. 19, κτλ.· β. ἔχειν, μ. μετοχ., Ἀριστ. Ρητ. πρὸς Ἀλ. 3, 18· πρός τι ὁ αὐτ. Πολ. 5. 10· βαρέως ἀκούειν, μετ’ ἀηδίας ἀκούω, Ξεν. Ἀν. 2. 1, 9. 3) σφοδρός, θυμὸς Θεόκρ. 1. 96· ἐπιθυμία Πλάτ., κτλ. 4)ἔχων βαρύτητα, παρέχων ἐντύπωσιν, αἱ ἐπιστολαὶ Ἐπιστ. πρὸς Κορινθ. Β΄, ι΄, 10· εὐδαιμονία Ἡρῳδιαν. 2. 14, 7. ΙΙ. ἐπὶ προσώπων, αὐστηρός, τραχύς, β. ἐπιτιμητὴς Αἰσχύλ. Πρ. 77· εὔθυνος ὁ αὐτ. Πέρσ. 828, πρβλ. Σοφ. Ο. Τ. 546·―ὡσαύτως, κοπιαστικός, ἐνοχλητικός, καταθλιπτικός, ὁ αὐτ. Ἀποσπ. 926, Εὐρ. Ἱκέτ. 894, Πλάτ. Θεαίτ. 201C, Δημ. 307. 15. 2)ἐπὶ καλῆς σημασίας, βαρύς, ἀξιοπρεπής, ἠπιωτέρα ἔκφρασις τῆς διὰ τοῦ σεμνός, Ἀριστ. Ρητ. 2. 17, 4· σημαντικός, ἰσχυρός, Πολύβ. 1. 17, 5, κτλ. 3) ἐπὶ στρατιωτῶν, βαρέως ὡπλισμένος, Ξεν. Κύρ. 5. 3, 37· τὰ β. τῶν ὅπλων, οἱ ὁπλῖται, Πολύβ. 1. 76, 3. 4) δύσκολος, ὅρκος γὰρ οὐδεὶς ἀνδρὶ φηλήτῃ β. Σοφ. Ἀποσπ. 672. ΙΙΙ. ἐπὶ ἐντυπώσεων διὰ τῶν αἰσθητηρίων, 1) ἐπὶ ἤχου, ἰσχυρός, βαθύς, βαρύς, ἀντίθ. τῷ ὀξὺς Ὀδ. Ι. 257, Αἰσχύλ. Πέρσ. 572, Σοφ. Φ. 208· φθέγγεσθαι βαρύτατον Ἱππ.π. Ἀερ. 290·―ἐπὶ τόνου, βαρύς, ἀντὶ ὀξείας τῆς μέσης συλλαβῆς βαρεῖαν ἐφθεγξάμεθα Πλάτ. Κρατ. 399Α· ὀξείᾳ καὶ βαρείᾳ καὶ μέσῃ φωνῇ Ἀριστ. Ρητ. 3. 1, 4, κτλ.·―ἐντεῦθεν, ἡ βαρεῖα (ἐνν. Προσῳδία) ὡς παρ’ ἡμῖν ἡ βαρεῖα (accentus gravis), Γραμμ. 2)ἐπὶ ὀσμῆς, ἰσχυρός, ἀποκρουστικός, Ἡρόδ. 6. 119, Ἀριστ. Ζ. Ἱ. 10. 1, 17, κ. ἀλλ.
Frisk Etymology German
βαρύς: {barús}
Meaning: ‘schwer(wiegend)’, vom Ton tief (seit Il.).
Derivative: Abstraktbildung βαρύτης, -ητος f. Schwere, Wucht; Tiefe (att. hell.). Denominative Verba: 1. βαρύνω beschweren, drücken, belästigen, Med. beschwert werden (seit Il.) mit βάρυνσις Beschwerung (Artem., Plot.; zum Typus s. Holt Les noms d'action en -σις 136 m. A. 1) und βαρυντικός beschwerend (Arist.); 2. βαρύθω von der Schwere niedergedrückt sein (ep. vereinzelt seit Il.), nach μινύθω, φθινύθω usw. (Chantraine Gramm. hom. 1, 327); 3. βαρέω s. unten. — Eine Umbildung von βαρύς nach βριαρός ist, falls richtig überliefert, βαρύαρον· ἰσχυρόν, στερέμνιον H. — Neben βαρύς steht βάρος n. Schwere, Last, als Simplex erst Hdt. und A., als Hinterglied (χαλκο-, οἰνοβαρής) schon Il.; es wurde nach Muster von anderen Wortpaaren (vgl. Porzig Satzinhalte 246f.) zu βαρύς neugebildet oder wenigstens im Vokalismus (für *βέρος, *δέρος, vgl. unten) danach umgeformt. Davon βαρύλλιον Instrument um das Gewicht von Flüssigkeiten zu messen (Hero), wie ἔπος: ἐπύλλιον usw. (Leumann Glotta 32, 214ff. m. Lit.). — Das epische Partizip βεβαρηώς (οἴνῳ βεβαρηότες, -ότα γ 139, τ 122) geht von οἰνοβαρής (Α 225; daneben mit metrischer Verlängerung am Versende οἰνοβαρείων ι 374, κ 555) aus, wovon auch οἰνοβαρέω (Thgn.); daraus das mediale βεβαρημένος (Pl. usw.) und das athematische primäre βόρημαι (Sapph. Supp. 25, 17), endlich auch βαρέω (Hp. Morb., spät), vgl. K. Meister HK 175, Schwyzer 724; davon βάρησις (Iamb., Inschr. Thrakien). — Über ngr. βαρέω, auch schlagen, Hatzidakis Glotta 22, 132.
Etymology: βαρύς ist mit aind. gurú-, aw. gouru-, got. kaúrus schwer formal und semantisch identisch; nahe kommt, mit regelmäßigem Übergang in i-Stamm aber mit nicht ganz klarem Vokalismus, lat. gravis. Die Hochstufe liegt u. a. vor im aind. Komparativ gárīyān (gegenüber der Sekundärbildung βαρύτερος), die Schwundstufe u. a. in lett. grũts schwer = osk.-lat. brūtus ib.; vgl. noch βριαρός, βρίθω (s. βρί). Näheres z. B. bei Pokorny 476f.; s. auch Fraenkel KZ 69, 77f. (über baltische Verwandte).
Page 1,221-222
Chinese
原文音譯:barÚj 巴呂士
詞類次數:形容詞(6)
原文字根:重 相當於: (כָּבֵד) (כָּבֵד)
字義溯源:煩重的,沉重的,重大的,累人的,兇暴的,更重要的,難的;源自(βάρος)*=重量)
出現次數:總共(6);太(2);徒(2);林後(1);約壹(1)
譯字彙編:
1) 沉重(1) 林後10:10;
2) 難(1) 約壹5:3;
3) 重大的(1) 徒25:7;
4) 兇暴的(1) 徒20:29;
5) 更重要的事(1) 太23:23;
6) 重(1) 太23:4
English (Woodhouse)
annoying, disgusting, dismal, distressing, dreary, dull, grave, grievous, harsh, heavy, inflexible, irksome, lamentable, odious, offensive, oppressive, painful, severe, stern, troublesome, unpleasant, vexatious, wearisome, wearing
Mantoulidis Etymological
(=φορτικός, δυνατός, θλιβερός). Ἀπό ρίζα βαρσυγγενική μέ τή βρι- (βριαρός, βρίθω, βριθύς).
Παράγωγα: βαρύνω, βάρυνσις, βαρυντικός.