πρός: Difference between revisions
Ἐπηγγείλατο εἰς ἐπανόρθωσιν τῆς πόλεως διὰ τὸ εἶναι ευσεβεστάτη καὶ κηδεμονικὴ. → She pledged herself to the reconstruction of the city because of her being most pious and dutiful.
(nl) |
(2b) |
||
Line 31: | Line 31: | ||
{{elnl | {{elnl | ||
|elnltext=πρός, Dor. en ep. ποτί [~ πρό?, πρόσω?] adv. er bij, ook nog, bovendien:. τάδε λέγω, δράσω τε πρός ik zeg het volgende en ik zal er ook nog naar handelen Eur. Or. 622; καὶ κατακτενῶ γε πρός ja, en ik zal u ook nog doden Eur. Phoen. 610; πρὸς δέ bovendien Il. 5.307; πρὸς δὲ καί en bovendien ook Hdt. 1.164.3; καὶ πρός en bovendien Aeschl. Ch. 301. in composita naar, tegen, bijv. προσάγω, προσβάλλω, προσέρχομαι, προσπίπτω. bij, aan de kant van, op de hand van, bijv. προσγίγνομαι, πρόσειμι. bovendien, ook nog, erbij, bijv. προσδίδωμι, προστίθημι. prep. met gen., dat. of acc. met gen. van de kant van, aan de kant van van plaats waarvandaan van de kant van, komend van:; ἵκετ ’ ἐμὸν δῶ ἠὲ πρὸς ἠοίων ἦ ἑσπερίων ἀνθρώπων hij bereikte mijn huis komend van de mensen in het oosten of westen Od. 8.29; overdr. van herkomst, oorsprong, oorzaak van de kant van, van:; οἵ τε θέμιστας πρὸς Διὸς εἰρύαται (rechters) die de wetten afkomstig van Zeus beschermen Il. 1.239; τιμὴν πρὸς Ζηνὸς ἔχοντες een erepositie hebben die van Zeus is ontvangen Od. 11.302; εἰ γὰρ τύχοιεν ὧν φρονοῦσι πρὸς θεῶν mogen zij van de goden verkrijgen waar zij op zinnen! Aeschl. Sept. 550; ταῦτα πρὸς Κυαξάρεω παθόντες die narigheid door toedoen van Kuaxares ondervonden hebbend Hdt. 1.73.5; τέθνηκεν... πρὸς τίνος ποτ ’ αἰτίας; als gevolg van welke oorzaak is zij dan wel gestorven? Soph. OT 1236; spec. met agens bij pass. verba door:; πρὸς τοῦ διδαχθείς; door wie onderwezen? Soph. OT 357; ἀτιμάζεσθαι πρὸς Πεισιστράτου respectloos behandeld worden door Pisistratus Hdt. 1.61.2; bij adj. met pass. bet.. τιμήεσσα πρὸς πόσιος geëerd door haar echtgenoot Od. 18.162; ἔρημος πρὸς φίλων verlaten door mijn dierbaren Soph. Ant. 919; γένος δὲ ἐξ Ἁλικαρνησσοῦ τὰ πρὸς πατρός wat haar familie betreft stamde zij van vaderskant uit Halicarnassus Hdt. 7.99.2; τοὺς πρὸς αἵματος bloedverwanten Soph. Ai. 1305; πρὸς ἀνδρῶν in mannelijke lijn Plat. Tht. 173d. van plaats waar aan de kant van:; πρὸς ἁλός aan de kant van de zee Il. 10.428; αὐτὸς δὲ ποτὶ πτόλιος πέτετ ’ αἰεί zelf rende hij steeds aan de kant van de stad Il. 22.198; νήσοισι πρὸς Ἤλιδος de eilanden aan de kant van Elis Od. 21.347; ook als eindpunt van beweging; ἀποστάντες ἀπ ’ ἐκείνου καὶ γενόμενοι πρὸς σέο van hem afgevallen en aan uw kant gekomen Hdt. 1.124.3; overdr..; πιστεύσαντες τῷ θεῷ πρὸς ἡμῶν ἔσεσθαι in het vertrouwen dat god aan onze kant zal staan Thuc. 4.92.7; in het voordeel van:. ἐλπίσας πρὸς ἑωυτοῦ τὸν χρησμὸν εἶναι in de verwachting dat de orakeluitspraak in zijn eigen voordeel was Hdt. 1.75.2; πρὸς σοῦ γάρ, οὐδ ’ ἐμοῦ, φράσω ik zal namelijk in uw voordeel, niet in het mijne, spreken Soph. OT 1434; πρὸς τῶν ἐχόντων... τὸν νόμον τίθης u stelt de wet in ten gunste van de bezittende klasse Eur. Alc. 57. behorend bij, kenmerkend voor:; ἦ κάρτα πρὸς γυναικὸς αἴρεσθαι κέαρ het is zeer typerend voor een vrouw om zich op te winden Aeschl. Ag. 592; οὐ πρὸς τῆς ὑμετέρας δόξης niet overeenkomstig uw reputatie Thuc. 3.59.1; οὐκ ἦν πρὸς τοῦ Κύρου τρόπου het was niet kenmerkend voor Cyrus’ manier van doen Xen. An. 1.2.11; πρὸς τρόπου op passende wijze Plat. Resp. 470c; uitbr.. πρὸς γὰρ Διός εἰσιν ἅπαντες ξεῖνοί τε πτωχοί τε alle vreemdelingen en bedelaars staan onder bescherming van Zeus Od. 6.207. ten overstaan van, bij smeekbeden of eden:; οὐδ ’ ἐπιορκήσω πρὸς δαίμονος en ik zal geen meineed plegen ten overstaan van de godheid Il. 19.188; δρῷμεν δ ’ ἂν ἄδικον οὐδὲν... πρὸς θεῶν τῶν ὁρκίων wij zullen geen onrecht doen in de ogen van de goden die de eden beschermen Thuc. 1.71.5; uitbr. in naam van, bij:. σε γουνάζομαι... πρός τ ’ ἀλόχου καὶ πατρός ik smeek u bij uw echtgenote en uw vader Od. 11.67; πρὸς θεῶν πατρῴων in naam van de goden van onze vaderen Soph. Ant. 839; ὦ πρὸς Διός in naam van Zeus! Plat. Ap. 26e. met dat. bij van plaats waar bij, in de nabijheid van, tegen... aan; als eindpunt van een beweging; ποτὶ δὲ σκῆπτρον βάλε γαίῃ hij smeet zijn scepter tegen de grond Il. 1.245; τὴν δὲ προτὶ οἷ εἷλε hij trok haar tegen zich aan Il. 21.507; τὸ μὲν εὖ κατέθηκε ποτὶ γαίῃ hij legde hem (de boog) zorgvuldig op de grond neer Il. 4.112; zonder beweging; οὐδέ τί μιν παῖδες ποτὶ γούνασι παππάζουσιν en evenmin zeggen zijn kinderen bij zijn knieën (staand) pappa tegen hem Il. 5.408; ἕδραν ἔχουσα πρὸς δόμοις Ἐρεχθέως een zetel hebbend bij de woning van Erechtheus Aeschl. Eum. 855; τὸ πρὸς ποσὶν σκοπεῖν wat bij je voeten ligt in het oog houden (d.w.z. het onmiddellijke belang) Soph. OT 130; van pers. in aanwezigheid van, ten overstaan van:. πρὸς τοῖς κριταῖς ἐν τῷ θεάτρῳ ten overstaan van de jury in het theater Dem. 21.18. overdr. nauw betrokken bij:. πρὸς τῷ εἰρημένῳ λόγῳ ἦν hij was nog helemaal (met zijn hoofd) bij het voorafgaande betoog Plat. Phaed. 84c; ὅλος πρὸς τῷ λήμματι helemaal gericht op winstbejag Dem. 19.127; πρὸς τοῖς ἰδίοις σχολάζειν zich met privé-zaken bezighouden Aristot. Pol. 1308b36. overdr. bij, bovenop, behalve, naast:; ἄασάν μ ’ ἕταροί τε κακοὶ πρὸς τοῖσί τε ὕπνος mijn slechte makkers hebben mij misleid en naast hen ook de slaap Od. 10.68; πρός τ ’ αἴσχεσιν ἄλγεα πάσχει naast vernedering ondergaat hij ook nog pijnen Hes. Op. 211; spec. met pron. demonstr. n. daarnaast, bovendien:. πρὸς τούτοισι daarnaast Aeschl. Pers. 237 = πρὸς τούτῳ Hdt. 1.31.2; πρὸς τοῖς ἄλλοις naast de overige dingen Thuc. 2.61.3. met acc. naar, tegen, tot van plaats waarheen naar, op... toe:; εἶμ ’ αὐτὴ πρὸς Ὄλυμπον ἀγάννιφον zelf ga ik naar de dikbesneeuwde Olympus Il. 1.420; τέτραπτο πρὸς ἰθύ οἱ hij stond recht naar hem toe gekeerd Il. 14.403; tegen, tot:; κλαίεσκε πρὸς οὐρανόν hij jammerde tot de hemel Il. 8.364; τοιαῦτα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον dergelijke woorden spraken zij tegen elkaar Il. 5.274; κεῖται πρὸς ζόφον het is naar het Westen toe gelegen Od. 9.26; πρὸς πρᾶγμ ’ ὁρᾶν de situatie onder ogen zien Aeschl. Suppl. 725; overdr. met pron. pers..; ᾄδω πρὸς ἐμαυτήν ik zing bij mij zelf Aristoph. Eccl. 931; πρὸς ἐμαυτὸν ἐλογιζόμην ik overwoog bij mij zelf Plat. Ap. 21d; tegen... aan:. δόρυ δὲ πρὸς τεῖχος ἐρείσας na mijn speer tegen de muur gezet te hebben Il. 22.112; Ἀμφινόμου πρὸς γοῦνα καθέζετο hij zette zich neer bij de knieën van Amphinomus Od. 18.395. van tijd tegen:; πρὸς ἑσπέραν tegen de avond Xen. Hell. 4.3.22; πρὸς ἡμέραν tegen het aanbreken van de dag Xen. An. 4.5.21; πρὸς τὸ παρόν voor het moment Luc. 11.28; van pers.. πρὸς εὐάνθεμον φυάν toen hij de bloei van zijn fysieke kracht naderde Pind. O. 1.67. overdr. van relaties tussen personen of zaken in relatie tot van personen tegenover, jegens, in relatie tot:; πρὸς ἀλλήλους ἔχθραι τε καὶ στέργηθρα gevoelens van vijandigheid en genegenheid jegens elkaar Aeschl. PV 491; κατὰ τὴν ὁμολογίην τὴν πρὸς Μεγακλέα γενομένην volgens de overeenkomst met Megacles Hdt. 1.61.1; ἐμοὶ οὐδὲν πρὸς τοὺς τοιούτους ἐστί met dergelijke lieden heb ik niets te maken Isocr. 4.12; vijandig tegen:. πρὸς Τρῶας μάχεαι u vecht tegen de Trojanen Il. 17.471; ἄφρων δ᾿ ὅς κ᾿ ἐθέλῃ πρὸς κρείσσονας ἀντιφερίζειν dwaas is hij die zich met sterkeren probeert te meten Hes. Op. 210; ταῦτά τε οὖν πάντα πρὸς τὸν Πιττακὸν εἴρηται al die opmerkingen zijn gericht tegen Pittakos Plat. Prot. 345c; τὴν πρὸς ὑμᾶς ἀπέχθειαν de vijandschap jegens u Dem. 6.3. van zaken met betrekking tot, ten aanzien van: vaak met pron. demonstr. n. bij ww. van zeggen; εἶπαν πρὸς ταῦτα οἱ μάγοι (in reactie) daarop zeiden de magi Hdt. 1.120.5; τὰ πρὸς τὸν πόλεμον de oorlogsvoering Thuc. 2.17.4; τοῦτο ἰσχυρὸν οἴεταί τι πρὸς τὸ πρᾶγμ᾿ ἔχειν hij denkt dat dat\n een krachtig argument is in de kwestie Men. Epitr. 347; naar aanleiding van, gelet op, wegens:; πρὸς... τοῦτο τὸ κήρυγμα naar aanleiding van die proclamatie Hdt. 3.52.2; πρὸς τὰ παρόντα χαλεπαίνοντας verbitterd vanwege de situatie Thuc. 2.59.3; πρὸς τὰς τοῦ Πεδαρίτου ἐπιστολὰς ὑπώπτευον αὐτόν wegens de brieven van Pedaritos wantrouwden zij hem Thuc. 8.39.2; van doel voor, tot:; ὡς πρὸς τί χρείας; met welke bedoeling? Soph. OT 1174; ἦ καὶ... πρὸς καιρὸν πονῶ; heeft het zin dat ik me inspan? Soph. Ai. 38; τὰ πρὸς τὴν ὑγιείην προσδέχεσθαι accepteren wat voor de gezondheid dient Hp. Ars 7; met adj.. πρὸς ὃ ἂν ἕκαστον χρήσιμον ᾖ waarvoor elk ding geschikt is Plat. Grg. 474d, πρὸς μὲν τροφὴν ἱκανὴ βοηθός een toereikend hulpmiddel voor de voeding Plat. Prot. 322b. van personen en zaken in vergelijking met:; κοῖός τις δοκέοι ἀνὴρ εἶναι πρὸς τὸν πατέρα wat voor een man hij (Cambyses) volgens hen was in vergelijking met zijn vader Hdt. 3.34.4; πρὸς πάντας τοὺς ἄλλους παρεχόμενοι νέας ὀγδώκοντα καὶ ἑκατὸν μοῦνοι alle anderen overtreffend leverden zij in hun eentje 180 schepen Hdt. 8.44.1; ἓν πρὸς ἓν συμβάλλειν één op één vergelijken Hdt. 4.50.1; πρὸς τὸ ἐκείνου μέγεθος in vergelijking met diens omvang Plat. Phaed. 102c; ἡδονὰς πρὸς ἡδονὰς καταλλάττεσθαι genoegens inruilen tegen genoegens Plat. Phaed. 69a; bij waarde en hoeveelheid in verhouding tot:; πρὸς ἀριθμόν getalsmatig Plat. Tim. 36b; τρία γὰρ πρὸς δύ᾿ ἐστίν de verhouding is namelijk drie staat tot twee Aristot. Rh. 1409a4; in overeenstemming met:. πρὸς τὰς τύχας overeenkomstig het lot Eur. Hipp. 701; πρὸς Λίβυν λακεῖν κάλαμον zingen bij de Libische fluit Eur. Alc. 346. in vaste uitdr., vaak adv.: πρὸς βίαν met geweld Aeschl. PV 208; πρὸς βίαν ἐμοῦ tegen mijn wil Soph. OC 657; πρὸς ἡδονήν naar genoegen Thuc. 2.65.8; πίνειν πρὸς ἡδονήν naar hartelust drinken Plat. Smp. 176e; πρὸς τὰ μέγιστα in de hoogste mate Hdt. 8.20.2; πρὸς ὀργήν driftig Soph. El. 369; πρὸς χάριν tot je genoegen Soph. OT 1152; πρὸς χάριν βορᾶς om lekker van te vreten Soph. Ant. 30; μὴ πρὸς ἰσχύος χάριν niet voor het genoegen van geweld Eur. Med. 538. | |elnltext=πρός, Dor. en ep. ποτί [~ πρό?, πρόσω?] adv. er bij, ook nog, bovendien:. τάδε λέγω, δράσω τε πρός ik zeg het volgende en ik zal er ook nog naar handelen Eur. Or. 622; καὶ κατακτενῶ γε πρός ja, en ik zal u ook nog doden Eur. Phoen. 610; πρὸς δέ bovendien Il. 5.307; πρὸς δὲ καί en bovendien ook Hdt. 1.164.3; καὶ πρός en bovendien Aeschl. Ch. 301. in composita naar, tegen, bijv. προσάγω, προσβάλλω, προσέρχομαι, προσπίπτω. bij, aan de kant van, op de hand van, bijv. προσγίγνομαι, πρόσειμι. bovendien, ook nog, erbij, bijv. προσδίδωμι, προστίθημι. prep. met gen., dat. of acc. met gen. van de kant van, aan de kant van van plaats waarvandaan van de kant van, komend van:; ἵκετ ’ ἐμὸν δῶ ἠὲ πρὸς ἠοίων ἦ ἑσπερίων ἀνθρώπων hij bereikte mijn huis komend van de mensen in het oosten of westen Od. 8.29; overdr. van herkomst, oorsprong, oorzaak van de kant van, van:; οἵ τε θέμιστας πρὸς Διὸς εἰρύαται (rechters) die de wetten afkomstig van Zeus beschermen Il. 1.239; τιμὴν πρὸς Ζηνὸς ἔχοντες een erepositie hebben die van Zeus is ontvangen Od. 11.302; εἰ γὰρ τύχοιεν ὧν φρονοῦσι πρὸς θεῶν mogen zij van de goden verkrijgen waar zij op zinnen! Aeschl. Sept. 550; ταῦτα πρὸς Κυαξάρεω παθόντες die narigheid door toedoen van Kuaxares ondervonden hebbend Hdt. 1.73.5; τέθνηκεν... πρὸς τίνος ποτ ’ αἰτίας; als gevolg van welke oorzaak is zij dan wel gestorven? Soph. OT 1236; spec. met agens bij pass. verba door:; πρὸς τοῦ διδαχθείς; door wie onderwezen? Soph. OT 357; ἀτιμάζεσθαι πρὸς Πεισιστράτου respectloos behandeld worden door Pisistratus Hdt. 1.61.2; bij adj. met pass. bet.. τιμήεσσα πρὸς πόσιος geëerd door haar echtgenoot Od. 18.162; ἔρημος πρὸς φίλων verlaten door mijn dierbaren Soph. Ant. 919; γένος δὲ ἐξ Ἁλικαρνησσοῦ τὰ πρὸς πατρός wat haar familie betreft stamde zij van vaderskant uit Halicarnassus Hdt. 7.99.2; τοὺς πρὸς αἵματος bloedverwanten Soph. Ai. 1305; πρὸς ἀνδρῶν in mannelijke lijn Plat. Tht. 173d. van plaats waar aan de kant van:; πρὸς ἁλός aan de kant van de zee Il. 10.428; αὐτὸς δὲ ποτὶ πτόλιος πέτετ ’ αἰεί zelf rende hij steeds aan de kant van de stad Il. 22.198; νήσοισι πρὸς Ἤλιδος de eilanden aan de kant van Elis Od. 21.347; ook als eindpunt van beweging; ἀποστάντες ἀπ ’ ἐκείνου καὶ γενόμενοι πρὸς σέο van hem afgevallen en aan uw kant gekomen Hdt. 1.124.3; overdr..; πιστεύσαντες τῷ θεῷ πρὸς ἡμῶν ἔσεσθαι in het vertrouwen dat god aan onze kant zal staan Thuc. 4.92.7; in het voordeel van:. ἐλπίσας πρὸς ἑωυτοῦ τὸν χρησμὸν εἶναι in de verwachting dat de orakeluitspraak in zijn eigen voordeel was Hdt. 1.75.2; πρὸς σοῦ γάρ, οὐδ ’ ἐμοῦ, φράσω ik zal namelijk in uw voordeel, niet in het mijne, spreken Soph. OT 1434; πρὸς τῶν ἐχόντων... τὸν νόμον τίθης u stelt de wet in ten gunste van de bezittende klasse Eur. Alc. 57. behorend bij, kenmerkend voor:; ἦ κάρτα πρὸς γυναικὸς αἴρεσθαι κέαρ het is zeer typerend voor een vrouw om zich op te winden Aeschl. Ag. 592; οὐ πρὸς τῆς ὑμετέρας δόξης niet overeenkomstig uw reputatie Thuc. 3.59.1; οὐκ ἦν πρὸς τοῦ Κύρου τρόπου het was niet kenmerkend voor Cyrus’ manier van doen Xen. An. 1.2.11; πρὸς τρόπου op passende wijze Plat. Resp. 470c; uitbr.. πρὸς γὰρ Διός εἰσιν ἅπαντες ξεῖνοί τε πτωχοί τε alle vreemdelingen en bedelaars staan onder bescherming van Zeus Od. 6.207. ten overstaan van, bij smeekbeden of eden:; οὐδ ’ ἐπιορκήσω πρὸς δαίμονος en ik zal geen meineed plegen ten overstaan van de godheid Il. 19.188; δρῷμεν δ ’ ἂν ἄδικον οὐδὲν... πρὸς θεῶν τῶν ὁρκίων wij zullen geen onrecht doen in de ogen van de goden die de eden beschermen Thuc. 1.71.5; uitbr. in naam van, bij:. σε γουνάζομαι... πρός τ ’ ἀλόχου καὶ πατρός ik smeek u bij uw echtgenote en uw vader Od. 11.67; πρὸς θεῶν πατρῴων in naam van de goden van onze vaderen Soph. Ant. 839; ὦ πρὸς Διός in naam van Zeus! Plat. Ap. 26e. met dat. bij van plaats waar bij, in de nabijheid van, tegen... aan; als eindpunt van een beweging; ποτὶ δὲ σκῆπτρον βάλε γαίῃ hij smeet zijn scepter tegen de grond Il. 1.245; τὴν δὲ προτὶ οἷ εἷλε hij trok haar tegen zich aan Il. 21.507; τὸ μὲν εὖ κατέθηκε ποτὶ γαίῃ hij legde hem (de boog) zorgvuldig op de grond neer Il. 4.112; zonder beweging; οὐδέ τί μιν παῖδες ποτὶ γούνασι παππάζουσιν en evenmin zeggen zijn kinderen bij zijn knieën (staand) pappa tegen hem Il. 5.408; ἕδραν ἔχουσα πρὸς δόμοις Ἐρεχθέως een zetel hebbend bij de woning van Erechtheus Aeschl. Eum. 855; τὸ πρὸς ποσὶν σκοπεῖν wat bij je voeten ligt in het oog houden (d.w.z. het onmiddellijke belang) Soph. OT 130; van pers. in aanwezigheid van, ten overstaan van:. πρὸς τοῖς κριταῖς ἐν τῷ θεάτρῳ ten overstaan van de jury in het theater Dem. 21.18. overdr. nauw betrokken bij:. πρὸς τῷ εἰρημένῳ λόγῳ ἦν hij was nog helemaal (met zijn hoofd) bij het voorafgaande betoog Plat. Phaed. 84c; ὅλος πρὸς τῷ λήμματι helemaal gericht op winstbejag Dem. 19.127; πρὸς τοῖς ἰδίοις σχολάζειν zich met privé-zaken bezighouden Aristot. Pol. 1308b36. overdr. bij, bovenop, behalve, naast:; ἄασάν μ ’ ἕταροί τε κακοὶ πρὸς τοῖσί τε ὕπνος mijn slechte makkers hebben mij misleid en naast hen ook de slaap Od. 10.68; πρός τ ’ αἴσχεσιν ἄλγεα πάσχει naast vernedering ondergaat hij ook nog pijnen Hes. Op. 211; spec. met pron. demonstr. n. daarnaast, bovendien:. πρὸς τούτοισι daarnaast Aeschl. Pers. 237 = πρὸς τούτῳ Hdt. 1.31.2; πρὸς τοῖς ἄλλοις naast de overige dingen Thuc. 2.61.3. met acc. naar, tegen, tot van plaats waarheen naar, op... toe:; εἶμ ’ αὐτὴ πρὸς Ὄλυμπον ἀγάννιφον zelf ga ik naar de dikbesneeuwde Olympus Il. 1.420; τέτραπτο πρὸς ἰθύ οἱ hij stond recht naar hem toe gekeerd Il. 14.403; tegen, tot:; κλαίεσκε πρὸς οὐρανόν hij jammerde tot de hemel Il. 8.364; τοιαῦτα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον dergelijke woorden spraken zij tegen elkaar Il. 5.274; κεῖται πρὸς ζόφον het is naar het Westen toe gelegen Od. 9.26; πρὸς πρᾶγμ ’ ὁρᾶν de situatie onder ogen zien Aeschl. Suppl. 725; overdr. met pron. pers..; ᾄδω πρὸς ἐμαυτήν ik zing bij mij zelf Aristoph. Eccl. 931; πρὸς ἐμαυτὸν ἐλογιζόμην ik overwoog bij mij zelf Plat. Ap. 21d; tegen... aan:. δόρυ δὲ πρὸς τεῖχος ἐρείσας na mijn speer tegen de muur gezet te hebben Il. 22.112; Ἀμφινόμου πρὸς γοῦνα καθέζετο hij zette zich neer bij de knieën van Amphinomus Od. 18.395. van tijd tegen:; πρὸς ἑσπέραν tegen de avond Xen. Hell. 4.3.22; πρὸς ἡμέραν tegen het aanbreken van de dag Xen. An. 4.5.21; πρὸς τὸ παρόν voor het moment Luc. 11.28; van pers.. πρὸς εὐάνθεμον φυάν toen hij de bloei van zijn fysieke kracht naderde Pind. O. 1.67. overdr. van relaties tussen personen of zaken in relatie tot van personen tegenover, jegens, in relatie tot:; πρὸς ἀλλήλους ἔχθραι τε καὶ στέργηθρα gevoelens van vijandigheid en genegenheid jegens elkaar Aeschl. PV 491; κατὰ τὴν ὁμολογίην τὴν πρὸς Μεγακλέα γενομένην volgens de overeenkomst met Megacles Hdt. 1.61.1; ἐμοὶ οὐδὲν πρὸς τοὺς τοιούτους ἐστί met dergelijke lieden heb ik niets te maken Isocr. 4.12; vijandig tegen:. πρὸς Τρῶας μάχεαι u vecht tegen de Trojanen Il. 17.471; ἄφρων δ᾿ ὅς κ᾿ ἐθέλῃ πρὸς κρείσσονας ἀντιφερίζειν dwaas is hij die zich met sterkeren probeert te meten Hes. Op. 210; ταῦτά τε οὖν πάντα πρὸς τὸν Πιττακὸν εἴρηται al die opmerkingen zijn gericht tegen Pittakos Plat. Prot. 345c; τὴν πρὸς ὑμᾶς ἀπέχθειαν de vijandschap jegens u Dem. 6.3. van zaken met betrekking tot, ten aanzien van: vaak met pron. demonstr. n. bij ww. van zeggen; εἶπαν πρὸς ταῦτα οἱ μάγοι (in reactie) daarop zeiden de magi Hdt. 1.120.5; τὰ πρὸς τὸν πόλεμον de oorlogsvoering Thuc. 2.17.4; τοῦτο ἰσχυρὸν οἴεταί τι πρὸς τὸ πρᾶγμ᾿ ἔχειν hij denkt dat dat\n een krachtig argument is in de kwestie Men. Epitr. 347; naar aanleiding van, gelet op, wegens:; πρὸς... τοῦτο τὸ κήρυγμα naar aanleiding van die proclamatie Hdt. 3.52.2; πρὸς τὰ παρόντα χαλεπαίνοντας verbitterd vanwege de situatie Thuc. 2.59.3; πρὸς τὰς τοῦ Πεδαρίτου ἐπιστολὰς ὑπώπτευον αὐτόν wegens de brieven van Pedaritos wantrouwden zij hem Thuc. 8.39.2; van doel voor, tot:; ὡς πρὸς τί χρείας; met welke bedoeling? Soph. OT 1174; ἦ καὶ... πρὸς καιρὸν πονῶ; heeft het zin dat ik me inspan? Soph. Ai. 38; τὰ πρὸς τὴν ὑγιείην προσδέχεσθαι accepteren wat voor de gezondheid dient Hp. Ars 7; met adj.. πρὸς ὃ ἂν ἕκαστον χρήσιμον ᾖ waarvoor elk ding geschikt is Plat. Grg. 474d, πρὸς μὲν τροφὴν ἱκανὴ βοηθός een toereikend hulpmiddel voor de voeding Plat. Prot. 322b. van personen en zaken in vergelijking met:; κοῖός τις δοκέοι ἀνὴρ εἶναι πρὸς τὸν πατέρα wat voor een man hij (Cambyses) volgens hen was in vergelijking met zijn vader Hdt. 3.34.4; πρὸς πάντας τοὺς ἄλλους παρεχόμενοι νέας ὀγδώκοντα καὶ ἑκατὸν μοῦνοι alle anderen overtreffend leverden zij in hun eentje 180 schepen Hdt. 8.44.1; ἓν πρὸς ἓν συμβάλλειν één op één vergelijken Hdt. 4.50.1; πρὸς τὸ ἐκείνου μέγεθος in vergelijking met diens omvang Plat. Phaed. 102c; ἡδονὰς πρὸς ἡδονὰς καταλλάττεσθαι genoegens inruilen tegen genoegens Plat. Phaed. 69a; bij waarde en hoeveelheid in verhouding tot:; πρὸς ἀριθμόν getalsmatig Plat. Tim. 36b; τρία γὰρ πρὸς δύ᾿ ἐστίν de verhouding is namelijk drie staat tot twee Aristot. Rh. 1409a4; in overeenstemming met:. πρὸς τὰς τύχας overeenkomstig het lot Eur. Hipp. 701; πρὸς Λίβυν λακεῖν κάλαμον zingen bij de Libische fluit Eur. Alc. 346. in vaste uitdr., vaak adv.: πρὸς βίαν met geweld Aeschl. PV 208; πρὸς βίαν ἐμοῦ tegen mijn wil Soph. OC 657; πρὸς ἡδονήν naar genoegen Thuc. 2.65.8; πίνειν πρὸς ἡδονήν naar hartelust drinken Plat. Smp. 176e; πρὸς τὰ μέγιστα in de hoogste mate Hdt. 8.20.2; πρὸς ὀργήν driftig Soph. El. 369; πρὸς χάριν tot je genoegen Soph. OT 1152; πρὸς χάριν βορᾶς om lekker van te vreten Soph. Ant. 30; μὴ πρὸς ἰσχύος χάριν niet voor het genoegen van geweld Eur. Med. 538. | ||
}} | |||
{{etym | |||
|etymtx=Grammatical information: Adv. a. prep. w. gen. (abl.), dat. (loc.), acc.<br />Meaning: <b class="b2">furthermore, thereto; from, by, at, to, towards, in face of</b>(ep. IA., Aeol.).<br />Other forms: ep. also <b class="b3">πρότι</b>, <b class="b3">προτί</b>, with metathesis <b class="b3">πορτί</b> (Cret.), with <b class="b3">ε-</b>vowel <b class="b3">περτ</b>' (Pamph.), <b class="b3">πρές</b> (Aeol. acc. to gramm.; s. also <b class="b3">πρέσ-βυς</b>).<br />Origin: IE [Indo-European] [815] <b class="b2">*proti</b> [[against]]<br />Etymology: Identical with <b class="b3">πρότι</b> (and <b class="b3">*πρέτι</b>) is Skt. <b class="b2">práti</b> [[to]], [[against]]; also a.o. Lat. <b class="b2">preti-um</b> [[price]], [[worth]], prop. <b class="b2">opposite equivalent</b>, OCS [[protivъ]] [[against]]: IE <b class="b2">*próti</b>, <b class="b2">préti</b>. From there can, first in antevocalic position (<b class="b3">πρότ</b>ι̯), through assibilation the usual <b class="b3">πρός</b> (and <b class="b3">πρές</b>) have arisen; final -(<b class="b3">ο)ς</b> is found also in <b class="b3">πάρος</b> and <b class="b3">πός</b>. An old [[pres]] Pisani Sprache 7, 103 finds in Messap. [[prespolis]] (meaning unknown; after P. <b class="b2">lord of the house, (house)priest</b>). Beside <b class="b3">προτί</b>, <b class="b3">πρός</b> stand <b class="b3">ποτί</b>, <b class="b3">πός</b>; s. vv. Further connection with <b class="b3">πρό</b> is possible; cf. on [[πρόσω]]. -- Schwyzer 400 f., Schw.-Debrunner 508 ff. with extensive treatment and rich lit.; W.-Hofmann s. [[pretium]], WP. 2, 38, Pok. 815f. | |||
}} | }} |
Revision as of 06:34, 3 January 2019
German (Pape)
[Seite 742] dor. u. poet. ποτί u. προτί (nur in wenigen Zusammensetzungen wird ι elidirt, s. oben ποτί), kretische Form durch Buchstabenumstellung war πορτί, Greg. Cor. p. 238; – zu, adverb., ohne Casus, noch dazu, oben drein, außerdem; am häufigsten πρὸς δέ, Hom. oft, wie θλάσσε δέ οἱ κοτύλην, πρὸς δ' ἄμφω ῥῆξε τένοντε, Il. 5, 307; ἅπερ τελεῖται, πρὸς δ' ἃ βούλομαι λέγω, Aesch. Prom. 931; Her. 1, 71. 2, 119. 3, 135. 5, 20 u. sonst (auch in attischer Prosa nicht selten); πρὸς γάρ, 3, 91; καὶ πρὸς πιέζει χρημάτων ἀχηνία, Aesch. Ch. 299; ὄλωλα καὶ πρός γ' ἐξελαύνομαι χθονός, Eur. Med. 704, vgl. Or. 621 Hel. 962; καὶ πρὸς οὐκ αἰτοῦμαι οὐδέν, Ar. Equ. 576; κἄγωγε πρός, Ran. 416, vgl. Plut. 1001; καὶ πρός, Her. 6, 125 u. oft bei den Attikern; πρὸς δὲ καί, Thuc. 3, 58, Xen. Hell. 6, 7, 3 Cyr. 6, 4, 8, πρὸς δ' ἔτι, Her. 3, 74; Xen. An. 3, 2, 2; πρὸς δὲ καί, Plat. Prot. 321 d; καὶ πρός γε, Rep. I, 328 a. Soph. 234 a; καὶ ἐλεεινόν γε πρός, Gorg. 469 b; vgl, noch Pors. Eur. Phoen. 629, Reisig comm. crit. Soph. O. C. 809 p. 308. Vgl. auch προσέτι.
Greek (Liddell-Scott)
πρός: πρόθ., μετὰ γεν., δοτ. καὶ αἰτ., ― ἐν ταῖς πτώσεσι δὲ ταύταις ἡ ἀρχικὴ σημασία καθ’ ἃ ἀνήκει εἰς ἑκάστην εἶναι: κίνησις ἀπὸ τόπου, στάσις ἐν τόπῳ, κίνησις εἰς τόπον: ἐκτὸς τῆς πρὸς ὁ Ὅμηρ. ποιεῖται χρῆσιν καὶ τῶν τύπων προτί, ποτί, συνήθως μετ’ αἰτ., λίαν σπανίως μετὰ δοτ., καὶ ἑκάστου μόνον ἅπαξ μετὰ γεν., Ἰλ. Λ. 831, Χ. 198· τὸ ποτὶ εἶναι ὡσαύτως ὁ κανονικὸς Δωρ. τύπος, ἀλλ’ ὁ τύπος, προτὶ εἶναι ἀμφίβολος ἐν τῇ Δωρικῇ, ἴδε τὰς λ. (Ὁ ἀρχικὸς τύπος φαίνεται ὅτι ἦτο προτί, πρβλ. Σανσκρ. prati (contra, versus), Σλαυ. proti καὶ πρὸς τὸ ποτί, πρβλ. τὸ Zd. paiti. ― προτί, πρὸς φαίνεται ὅτι προῆλθον κατ’ ἔκτασιν ἐκ τοῦ πρό, πρβλ. πρόσω, πρόσθεν). Α. ΜΕΤΑ ΓΕΝΙΚΗΣ ἡ πρὸς σημαίνει τὸ μέρος ἐξ οὗ ἔρχεταί τι: Ι. ἐπὶ τόπου, ἔκ τινος τόπου, ἐκ..., ἀπό..., ἵκετο ἠὲ πρὸς ἠοίων ἢ ἑσπερίων ἀνθρώπων Ὀδ. Θ. 29, πρβλ. Ἰλ. Κ. 428· τὸν πρὸς Σάρδεων ἤλεκτρον Σοφ. Ἀντ. 1037. 2) εἰς δήλωσιν τῆς σχετικῆς θέσεως ἀντικειμένων ἢ τόπων, νήσοισι πρὸς Ἤλιδος, ἐγγὺς Ἤλιδος, πρὸς τὸ μέρος τῆς Ἤλιδος. Ὀδ. Φ. 347· πρὸς ἁλός, πρὸς Θύμβρης, Ἰλ. Κ. 428, 430· εἶναι πρὸς θαλάσσης Ἡρόδ. 2. 154· πρὸς τοῦ Ἑλλησπόντου ἱδρῦσθαι ὁ αὐτ. 8. 120· ἐστρατοπεδεύοντο πρὸς Ὀλύνθου Θουκ. 1. 62, κτλ.· συχν. μετὰ λέξεων δηλουσῶν τὰ σημεῖα τοῦ ὁρίζοντος, δύω θύραι εἰσίν, αἱ μὲν πρὸς βορέαο, αἱ δ’ αὖ πρὸς νότου, ἡ μία βλέπουσα πρὸς βορρᾶν, ἡ δὲ ἄλλη πρὸς νότον, Ὀδ. Ν. 110· οὕτω, οἰκέουσι πρὸς νότου ἀνέμου Ἡρόδ. 3. 101· πρὸς ἄρκτου τε καὶ βορέω ἀνέμου κατοικημένοι αὐτόθι 102· πρὸς μεσαμβρίης αὐτόθι 107· προσέτι, χωρίον πρὸς τοῦ Τμώλου τετραμμένον (εἰ καὶ ἐν τοιαύταις φράσεσιν ἡ αἰτ. εἶναι συνηθεστέρα) ὁ αὐτ. 1. 84· οὕτω, πρὸς Πλαταιῶν Θουκ. 3. 21· πρὸς Νεμέας ὁ αὐτ. 5. 59. Τὴν αὐτὴν ἔννοιαν ἐκφέρει ἡ πρὸς μετ’ αἰτ. (Γ. 1. 3)· ἐνίοτε δὲ εὑρίσκομεν τὰς συντάξεις ἀμφοτέρας ἡνωμένας, πρὸς ἠῶ τε καὶ τοῦ Τανάϊδος Ἡρόδ. 4. 122· τὸν μὲν πρὸς βορέω ἑστεῶτα, τὸν δὲ πρὸς νότον ὁ αὐτ. 2. 121, πρβλ. 4. 17. 3) ἐπὶ ἐχθρικῆς σημασίας, πρὸς τὸ μέρος, ἐναντίον, φυλακαὶ πρὸς Αἰθιόπων, πρὸς Ἀραβίων ὁ αὐτ. 3. 30. 4) ἐνώπιον, Λατ. coram, ὡς ἡ πρὸς μετὰ δοτ., μάρτυροι ἔστων πρός τε θεῶν μακάρων πρός τε θνητῶν ἀνθρώπων Ἰλ. Α. 339, πρβλ. Π. 85., Χ. 514· ― ὅθεν = ἐνώπιόν τινος, ἄδικον οὐδὲν οὔτε πρὸς θεῶν οὔτε πρὸς ἀνθρώπων Θουκ. 1. 71, πρβλ. Ξεν. Ἀν. 1. 6, 6, κτλ.· ὅσιος πρὸς θεῶν Νόμ. παρ’ Ἀνδοκ. 13. 14· ὁ γὰρ καιρὸς πρὸς ἀνθρώπων βραχὺ μέτρον ἔχει Πινδ. Π. 4. 508. 5) ἐπὶ ἱκετείας, διαμαρτυρίας, ὅρκου, κτλ., ἐνώπιον, καὶ ἐντεῦθεν ἐν ὀνόματι..., Λατ. per, γουνάζομαί σε... πρός τ’ ἀλόχου καὶ πατρὸς Ὀδ. Λ. 67· ἐπιορκῶ πρὸς δαίμονος, ψευδῶς ὁρκίζομαι ἐν ὀνόματι..., Ἰλ. Τ. 188· καὶ οὕτω παρ’ Ἀττ., πρὸς θεῶν πατρῴων Σοφ. Ἀντ. 838· πρὸς θεῶν, πρὸς τῶν θεῶν, κτλ.· ἱκετεύω, ἀντιβολῶ πρὸς παίδων, πρὸς γυναικῶν, κτλ., Δημ. 842. 7, κτλ.· ― ἐν τοιαύταις φράσεσι τὸ ῥῆμα συχνάκις παραλείπεται, πρὸς Διός, πρὸς θεῶν ἢ τῶν θεῶν, Τραγ., κτλ., ἀλλὰ δὲν εἶναι σύνηθες μετ’ ἄλλων λέξεων, πρὸς τῆς Ἀθηνᾶς Δείναρχ. 95 ἐν τέλ.· πρὸς Χαρίτων Λουκ. πῶς δεῖ Ἱστ. Συγγρ. 14· μὴ πρὸς γενείου Σοφ. Ἠλ. 1208· μὴ πρὸς ξενίας τᾶς σᾶς ὁ αὐτ. ἐν Ο. Κ. 515· ― ἐνίοτε ἐπὶ ἐρωτήσεων, πρὸς θεῶν, τίς οὕτως εὐήθης ἐστίν; Δημ. 13. 16· ἆρ’ οὖν, ὦ πρὸς Διός, …; Πλάτ. Πολ. 459Α, πρβλ. Ἀπολ. 26Ε· ― οἱ Τραγ. ἐνίοτε παρεμβάλλουσι τὴν ἀντωνυμ. σε μεταξὺ τῆς προθέσ. καὶ τῆς πτώσεως αὐτῆς, ὡς ἐν τῇ Λατ. per te omnes deos oro, πρὸς νύν σε πατρὸς πρός τε μητρός... ἱκνοῦμαι Σοφ. Φ. 468· πρός σε γούνων Εὐρ. Μήδ. 324· μὴ πρός σε θεῶν ὁ αὐτ. ἐν Ἀλκ. 275. β) ἐπὶ καταγωγῆς, ἐκ μέρους..., ἀπό..., γένος ἐξ Ἁλικαρνησσοῦ τὰ πρὸς πατρός, ἐκ μέρους τοῦ πατρός του, Δημ. 1303 ἐν τέλ., πρβλ. Ἰσοκρ. 35C· πρόγονοι ἢ πρὸς ἀνδρῶν ἢ πρὸς γυναικῶν, ἢ ἐκ μέρους τῶν ἀνδρῶν ἢ ἐκ μέρους τῶν γυναικῶν, Πλάτ. Θεαίτ. 173D· ὁ μὲν πατὴρ πρὸς ἀνδρῶν ἦν τῶν Εὐπατριδῶν Ἰσοκρ. 351C· οἱ συγγενεῖς τοῦ πατρὸς καὶ πρὸς ἀνδρῶν καὶ πρὸς γυναικῶν Δημ. 1305. 17· πρὸς αἵματος, συγγενεῖς ἐξ αἵματος, Σοφ. Αἴ. 1305· οἱ πρὸς αἵματος φύσιν ὁ αὐτ. ἐν Ἠλ. 1125. ΙΙ. ἐπὶ πραγμάτων προερχομένων παρά τινος: 1) ἐκ μέρους..., ἀπό..., μετὰ ῥημάτων σημαινόντων τὸ ἔχειν, λαμβάνειν, δέχεσθαι, κτλ., ὡς ἄν... τιμὴν καὶ κῦδος ἄρηαι πρὸς πάντων Δαναῶν Ἰλ. Π. 85, πρβλ. Α. 160, κτλ.· τιμὴν πρὸς Ζηνὸς ἔχοντες Ὀδ. Λ. 302· δίδοι οἱ… χάριν ποτ’ ἀστῶν καὶ ποτὶ ξείνων Πινδ. Ο. 7. 165· οὕτω, κυρεῖν τινος πρός τινος Ἡρόδ. 1. 59· τυγχάνειν τινὸς πρὸς θεῶν Αἰσχύλ. Θήβ. 550, πρβλ. Σοφ. Αἴ. 527· λαχεῖν, λαβεῖν τι πρός τινος Πινδ. Ν. 107, Ἡρόδ. 2. 139 κτλ· οὕτω καὶ μετὰ παθ. ῥημάτων, ἐσθλά, τά σε προτί φασιν Ἀχιλλῆος δεδιδάχθαι, ὅτι ἔχεις διδαχθῇ ὑπὸ τοῦ Ἀχ., Ἰλ. Λ. 831· ἄριστα πεποίηται... πρὸς Τρώων Ζ. 57· οὕτως, αἴσχε’ ἀκούω πρὸς Τρώων αὐτόθι 525· ταῦτα... πρὸς τούτου κλύειν Σοφ. Ο. Τ. 429· λέγεσθαι πρός τινος Ἡρόδ. 1. 47· ἀτιμάζεσθαι ἢ τετιμῆσθαι πρός τινος 1. 61., 2. 75· λόγου οὐδενὸς γίγνεσθαι πρός τινος 1. 120· παθεῖν τι πρός τινος 1. 73· ἔργον γίγνεται πρός τινος 7. 153· τὸ ποιεύμενον πρὸς Λακεδαιμονίων 7. 209· αἰτεῖσθαι χρήματα πρός τινος 8. 111· ἱμέρου βέλει πρὸς σοῦ τέθαλπται Αἰσχύλ. Πρ. 650. ― οὕτω μετ’ ἐπιθ. ἢ οὐσιαστ., τιμήεσσα πρός τινος Ὀδ. Σ. 162· ἐπίφθονος πρός τινος Ἡρόδ. 7. 139· ἔρημος πρός τινος Σοφ. Ἀντ. 919· πειθώ, ἄρκεσις, δόξα πρός τινος Σοφ. Ἠλ. 562, Ο. Κ. 73, Εὐρ. Ἡρακλ. 624· ― μετ’ ἐπιρρ., οὐκ ἀχαρίστως μοι ἕξει πρὸς ὑμῶν, δὲν θὰ δοκιμάσω ἀχαριστίαν παρ’ ὑμῶν, Ξεν. Ἀν. 2. 3, 18, πρβλ. Πλάτ. Πολ. 463D. 2) μὴ πρὸς ἀλλήλοιν θανεῖν, νὰ μὴ ἀποθάνωσι διὰ τῶν χειρῶν ἀλλήλων, νὰ μὴ φονεύσῃ ὁ εἷς τὸν ἄλλον, Valck. εἰς Εὐρ. Φοιν. 1275, πρβλ. Σοφ. Ο. Τ. 949, 1237. 3) ὡσαύτως ἐπὶ πραγμάτων, πρὸς τίνος ποτ’ αἰτίας τέθνηκεν; ἐκ τίνος αἰτίας; διὰ ποίαν αἰτίαν; αὐτόθι 1236· πρὸς ἀμπλακημάτων, ἐξ αἰτίας..., ὁ αὐτ. ἐν Ἀντ. 51· ὡσαύτως, δίαιτα πρὸς ὕδατος, πρὸς πυρός, δι’ ὕδατος, διὰ πυρός, Ἱππ. 347. 44 κἑξ. ΙΙΙ. ἐπὶ ἐξαρτήσεως ἢ στενῆς σχέσεως· καὶ οὕτως, 1) σημαίνει τὸν ἐξαρτώμενον ἔκ τινος καὶ ὑπὸ τὴν προστασίαν αὐτοῦ διατελοῦντα, πρὸς Διός εἰσι ξεῖνοί τε πτωχοί τε Ὀδ. Ζ. 207, Ξ. 57· δικασπόλοι, οἵ τε θέμιστας πρὸς Διὸς εἰρύαται, οἵτινες τὰς δίκας καὶ τοὺς νόμους παρὰ τοῦ Διὸς παραλαβόντες φυλάττουσι, Ἰλ. Α. 239· πρὸς ἄλλης ἱστὸν ὑφαίνειν, ὑπ’ ἄλλης κελευομένη Ζ. 456. 2) χάριν τινός, ὑπέρ τινος, ὡς παρ’ Ἡροδ. 1. 75, 124, πρβλ. Francke εἰς Τυρταῖον, 1. 8, Σοφ. Ο. Τ. 1434, Τρ. 479, κτλ.· πρὸς τῶν ἐχόντων... τὸν νόμον τίθης Εὐρ. Ἄλκ. 57. 3) παρά τινι, οὗτος δὲ ὁ Μεγάβαζος εἴπας τόδε τὸ ἔπος ἐλείπετο ἀθάνατον μνήμην πρὸς Ἑλλησποντίων, παρὰ τοῖς Ἑλλησποντίοις, Ἡρόδ. 4. 144. IV. δηλοῖ τὸ ἔκ τινος ὂν καὶ εἴς τινα ἀνῆκον, ὅθεν τὸ ἁρμόζον, προσῆκον, πρέπον, οὐ πρὸς τοῦ ἅπαντος ἀνδρός, ἀλλὰ πρὸς ψυχῆς τε ἀγαθῆς καὶ ῥώμης ἀνδρηίης ὁ αὐτ. 7. 153, πρβλ. 5. 12· ᾗ κάρτα πρὸς γυναικός ἐστιν..., πολὺ ὅμοιον πρὸς γυναῖκα, ἁρμόζον εἰς γυναῖκα, Αἰσχύλ. Ἀγ. 1636· οὐ πρὸς ἰατροῦ σοφοῦ θρηνεῖν Σοφ. Αἴ. 581, πρβλ. Ἀριστοφ. Σφ. 369, Εὐρ. Ἑλ. 950, κτλ.· πρὸς σοῦ ἐστι ὁ αὐτ. ἐν Ἡρ. Μαιν. 585, κτλ.· οὐκ ἦν πρὸς τοῦ Κύρου τρόπου Ξεν. Ἀν. 1. 2, 11, κτλ.· ― ὡσαύτως ἐπὶ ποιότητος, κτλ., πρὸς δυσσεβείας Αἰσχύλ. Χο. 704 πρὸς δίκης, σύμφωνον πρὸς τὸ δίκαιον, πρὸς τὴν δικαιοσύνην, Σοφ. Ο. Τ. 1014, Ἠλ. 1211· οὐ πρὸς τῆς ὑμετέρας δόξης Θουκ. 5. 59· ἐάν τι ἡμῖν πρὸς λόγου ᾖ, ἐὰν συμφωνῇ διόλου πρὸς τὸν σκοπόν μας, Πλάτ. Γοργ. 459C· πρὸς ἀγαθοῦ, πρὸς κακοῦ, τινί ἐστιν ἢ γίγνεται, εἶναι πρὸς τὸ συμφέρον τινὸς ἢ πρὸς τὸ κακόν του, Ἀρρ. Ἀν. 7, 16, Ἡλιόδ. 7. 12· πρὸς ἀτιμίας, πρὸς δέους, πρὸς αἰσχύνης λαβεῖν τι, ἐκλαβεῖν τι ὡς προσβολήν, κτλ., Πλουτ. Κικ. 13, Φλαμ. 7· λαβεῖν τι πρὸς ὀργῆς Ἰωσήπ Ἰουδ. Ἀρχ. 8. 1, 3· πρβλ. Λοβεκ. Φρύνιχ. 10. Β. μετὰ δοτ., σημαίνει ἐγγύτητα, πλησίον, ἐγγύς, ἐπάνω, ἐν..., ποτὶ γαίῃ Ὀδ. Θ. 190, Λ΄, 423· ποτὶ γούνασι Ἰλ. Ε. 408· ποτὶ δρυσίν, μεταξὺ τῶν δρυῶν, Ξ. 398· πρὸς ἄκμονι χαλκεύειν Πινδ. Π. 1. 166· ποτὶ γραμμᾷ στᾶσαί τινα αὐτόθι 9. 209· ἄγκυραν ποτὶ ναῒ κρημνάντων αὐτόθι 4. 41· δῆσαί τινα πρὸς φάραγγι Αἰσχύλ. Πρ. 15· καμεῖν ποντίῳ πρὸς κύματι ὁ αὐτ. ἐν Θήβ. 210· πρὸς μέσῃ ἀγορᾷ Σοφ. Τρ. 871· πρὸς Ἀργείων στρατῷ ὁ αὐτ. ἐν Αἴ. 95· πρὸς πέδῳ κεῖσθαι ὁ αὐτ. Ο. Τ. 180· θακεῖν πρὸς ναοῖς αὐτόθι 20, πρβλ. Αἰσχύλ. Εὐμ. 855· πρὸς ἡλίου ναίουσι πηγαῖς ὁ αὐτ. Πρ. 808· πρὸς τῇ γῇ ναυμαχεῖν Θουκ. 7. 34· ἐς μάχην καθίστασθαι πρὸς αὐτῇ τῇ πόλει ὁ αὐτ. 2. 79· τεῖχος πρὸς τῇ θαλάσσῃ ὁ αὐτ. 3. 105· αἱ πρὸς θαλάττῃ πόλεις Ξεν. Ἑλλ. 4. 8, 1· τὸ πρὸς Αἰγίνῃ στράτευμα, ἔξω τῆς Αἰγίνης, πλησίον, Θουκ. 1. 105· Λίβυες πρὸς Αἰγύπτῳ, συνορεύοντες πρός..., αὐτόθι 104· τὰ πρὸς ποσί, τὰ πλησίον τῶν ποδῶν, τὰ ἔμπροσθέν τινος, Σοφ. Ο. Τ. 130, κτλ.· θρηνεῖν ἐπῳδὰς πρός… πήματι, ἐπὶ τοῦ δυστυχήματος, ὁ αὐτ. Αἴ. ἐν 582. 2) ἐνώπιον, ἐπὶ παρουσίᾳ τινός, πρὸς τοῖς θεσμοθέταις, πρὸς τῷ διαιτητῇ λέγειν Δημ. 487. 8., 1001. 4· ὅσα πρὸς τοῖς κριταῖς γέγονεν αὐτόθι 520. 22· πρὸς διαιτητῇ φεύγειν ὁ αὐτ. 602. 5· οὕτως ἴσως τὸ πρὸς δμωαῖσι, Σοφ. Ἀντ. 1189. 3) ὡσαύτως μετὰ ῥημάτων, δηλούντων κίνησιν εἰς τόπον καὶ μετὰ αὐτὴν ἑπομένην στάσιν ἐν τόπῳ, εἴς τι ἢ πλησίον, πρός, ἐπάνω, ἐναντίον, ποτὶ δὲ σκῆπτρον βάλε γαίῃ Ἰλ. Α. 245, Ὀδ. Β. 80· βάλλειν τινὰ πρὸς πέτρῃ Ὀδ. Ε. 415, κτλ.· νῆας ποτὶ σπιλάδεσσιν ἔαξαν Γ. 298, πρβλ. Ε. 401· λιαζόμενος προτὶ γαίῃ, πίπτων πρὸς τὴν γῆν, Ἰλ. Υ. 420. 4) ἐνίοτε ἔχει τὴν σημασίαν τοῦ προσκολλᾶσθαι ἰσχυρῶς, ἐκ τοῦ πλησίον, λαβεῖν προτὶ οἷ, πρὸς ἑαυτόν, Ἰλ. Υ. 418· ἑλεῖν προτὶ οἷ Φ. 507· πρὸς ἀλλήλῃσιν ἔχεσθαι Ὀδ. Ε. 329· προσπεπλασμένας… πρὸς οὔρεσι Ἡρόδ. 3. 111. ΙΙ. τίθεται εἰς δήλωσιν ἐνασχολήσεως, καθ’ ἣν ὁ ἀσχολούμενος εἴς τι παρίσταται ὡς πλησιέστατα καὶ οἱονεὶ ἐπὶ τοῦ ἀντικειμένου ὤν, πρὸς αὐτῷ γ’ εἰμὶ τῷ δεινῷ λέγειν Σοφ. Ο. Τ. 1169· εἶναι ἢ γίγνεσθαι πρός τινι Πλάτ. Φαίδων 84C, Δημ., κλπ.· οὕτω, διατρίβειν ἢ σχολάζειν πρός τίνι Ἐπικρ. ἐν Ἀδήλ. 1. 3, Ξεν. Ἀπομν. 3. 6, 6· ὅλον εἶναι πρός τινι Δημ. 380. 14· πρὸς τῇ ἀνάγκῃ ταύτῃ γίγνεσθαι Αἰσχίν. 11. 5· τὴν διάνοιαν, τὴν γνώμην ἔχειν πρός τινι Πλάτ. Πολ. 500Β, Αἰσχίν. 81. 32. ΙΙΙ. εἰς δήλωσιν προσθήκης εἴς τι, μόνον ἅπαξ παρ’ Ὁμ., ἄασάν μ’ ἕταροί τε κακοὶ πρὸς τοῖσί τε ὕπνος, καὶ προσέτι ὁ ὕπνος, «κοντὰ ᾿ς αὐτούς», Ὀδ. Κ. 68· πρὸς τοῖς παροῦσιν ἄλλα, «κοντὰ εἰς τὰ παρόντα», Αἰσχύλ. Πρ. 321, πρβλ. Πέρσ. 531· ἄλλους πρὸς ἑαυτῷ Θουκ. 1. 90· δέκα μῆνας πρὸς ἄλλοις πέντε Σοφ. Τρ. 45· τρίτος... πρὸς δέκ’ ἄλλαισιν γοναῖς Αἰσχύλ. Πρ. 774· πρὸς τῇ σκυτοτομίᾳ, κοντὰ εἰς τὸ ἐπάγγελμά του ὡς σκυτοτόμου, Πλάτ. Πολ. 397Ε· συχνάκις μετ’ οὐδετ. ἐπιθέτων, πρὸς τῷ νέῳ, πλὴν τῆς νεότητος αὐτοῦ, ὁ αὐτ. ἐν Συμπ. 195C, πρβλ. Θεαίτ. 185Ε· πρὸς τῷ βλαβερῷ καὶ ἀηδέστατον ὁ αὐτ. ἐν Φαίδρ. 240C· πρὸς τοῖς εἰρημένοις Θουκ. 6. 90, κτλ.· καὶ συχνάκις, πρὸς τούτοις, πλὴν τούτων, Λατ. practerea, Ἡρόδ. 2. 51, Αἰσχύλ. Πέρσ. 237, κτλ.· σπανίως ἐν τῷ ἑνικῷ, πρὸς τούτῳ Ἡρόδ. 1. 31, 41· πρὸς τοῖς ἄλλοις, πλὴν τῶν ἄλλων, Θουκ. 2. 61, κτλ., ἴδε Κόντου Γλωσσ. σ. 513 κἑφεξ. ― πρβλ. τὴν ἐπιρρημ. χρῆσιν κατωτ. Δ. Γ. ΜΕΤ’ ΑΙΤΙΑΤ., δηλοῖ κίνησιν ἢ διεύθυνσιν πρός τι· Ι. ἐπὶ τόπου, πρός, εἰς, Λατ. versus, μετὰ ῥημάτων κινήσεως, ἰέναι πρὸς Ὄλυμπον Ἰλ. Α. 420· ἰέναι, ἔρχεσθαι, βαίνειν, χωρεῖν πρὸς τεῖχος, κτλ., Μ. 137, κτλ.· ἰέναι πρὸς ἠῶ τ’ ἠέλιόν τε, ποτὶ ζόφον ἠερόεντα αὐτόθι 239 κἑξ., κτλ.· οὕτω καί, ἄγειν, φέρειν προτὶ ἄστυ, ἄγειν ποτὶ Ἴλιον, κτλ., Ν. 538, 657, κτλ.· ἄγεσθαι πρὸς οἶκον, ἐρύεσθαι ποτὶ Ἴλιον Ι. 147, Σ. 174, κτλ.· ἀπώσασθαι, δίεσθαι προτὶ ἄστυ, 45, Ο. 681, κτλ.· ῥίπτειν ποτὶ νέφεα Ὀδ. Θ. 374· βάλλειν ποτὶ πέτρας Μ. 71· κυλίνδεσθαι ποτὶ χέρσον Ι. 147· καὶ ἐν πολλαῖς ἄλλαις φράσεσι. 2) μετὰ ῥημάτων ἐν οἷς ὑπονοεῖται προηγηθεῖσα κίνησις, ἐρείδειν πρὸς τεῖχος, πρὸς κίονα Ἰλ. Χ. 112, Ὀδ. Θ. 66· κλίνειν πρὸς ἐνώπια Ἰλ. Θ. 435, Ὀδ. Δ. 42, κτλ.· ἑστάναι πρὸς κίονα Α. 127· ποτὶ τοῖχον ἀρηρότες Β. 342· ποτὶ βωμὸν ἵζεσθαι Χ. 334· πρὸς γοῦνά τινος καθέζεσθαι Σ. 395, πρβλ. Αἰσχύλ. Πρ. 276· ἑστάναι πρὸς σφαγάς, ἵσταμαι ἕτοιμος πρός..., ὁ αὐτ. ἐν Ἀγ. 1057, πρβλ. Σοφ. Ἠλ. 931, Φιλ. 23. 3) μετὰ ῥημάτων δηλούντων τὸ ὁρᾶν πρός τινα ἢ πρός τι; ἰδεῖν πρός τινα Ὀδ. Μ. 244, κτλ.· ὁρᾶν; ἀποβλέπειν πρός τι Αἰσχύλ. Ἱκέτ. 725, κτλ.· οὕτω καί, στῆναι ποτὶ πνοιήν, πρὸς τὴν πνοήν, πρὸς τὴν αὔραν, ἔχοντες τὸ πρόσωπον ἐστραμμένον πρὸς αὐτήν, Ἰλ. Λ. 622· κλαίεσκε πρὸς οὐρανόν, ἔκλαιε βλέπων πρὸς τὸν οὐρανόν, Θ. 364· ― ἐπὶ τῶν σημείων τοῦ ὁρίζοντος, πρὸς ζόφον κεῖσθαι, πρὸς δυσμάς, Ὀδ. Ι. 26· ναίειν πρὸς Ἠῶ τ’ Ἠέλιόν τε Ν. 240· οὕτω παρὰ πεζογράφοις, πρὸς ἠῶ, μεσημβρίαν, ἑσπέραν, ἄρκτον, πρὸς ἀνατολάς, κτλ. πληρέστερον, πρὸς ἠῶ τε καὶ ἡλίου ἀνατολάς, πρὸς ἠῶ τε καὶ ἥλιον ἀνίσχοντα Ἡρόδ. 1. 201., 4. 40· ὡσαύτως, ἀκτὴ τῆς Σικελίης πρὸς Τυρσηνίην τετραμμένη ὁ αὐτ. 6. 22· ἴδε ἀνωτ. Α. Ι. 2. 4) ἐπὶ ἐχθρικῆς σημασίας, ἐναντίον, πρὸς Τρῶας μάχεσθαι Ἰλ. Ρ. 471· ἐστρατόωνθ’... πρὸς τείχεα Θήβης Δ. 378· πρὸς δαίμονα, ἐναντίον τῆς θελήσεως αὐτοῦ, Ρ. 98· πρὸς στῆθος βάλλειν Δ. 108· ἐπήδα πρὸς ῥόον Φ. 303· οὕτω, χρὴ πρὸς θεὸν οὐκ ἐρίζειν Πινδ. Π. 2. 163· χωρεῖν, ἐπιέναι πρὸς τίνα Σοφ. Τρ. 304, Θουκ. 2. 65· ὅσα ἔπραξαν οἱ Ἕλληνες πρὸς τε ἀλλήλους καὶ τὸν βάρβαρον ὁ αὐτ. 1. 118· καὶ συχνάκις μετὰ ῥημάτων οἷα τὰ ἀγωνίζεσθαι, ἀντιβαίνειν, ἀντιτάττεσθαι, μάχεσθαι, πολεμεῖν, κτλ.· ― ὡσαύτως ἐν λογικῷ ἐπιχειρήματι, εἰς ἀπάντησιν πρός..., ταῦτα πρὸς τὸν Πιττακὸν εἴρηται Πλάτ. Πρωτ. 345C· καὶ οὕτως ἐν ταῖς ἐπιγραφαῖς δικανικῶν λόγων, πρός τινα, εἰς ἀπάντησιν κατά τινος, καὶ εἶναι ἧττον ἰσχυρὰ ἔκφρασις τοῦ κατά τινος, ἐναντίον τινὸς ἢ ὡς κατηγορία, ὡς ἐν τῇ Λατ. τὸ adversus διαφέρει τοῦ in, Worf Dem. Lept: σ. clii· ἀλλὰ καί, 5) ἄνευ ἐχθρικῆς τινος σημασίας, ἀγορεύειν, εἰπεῖν, μυθήσασθαι, φάσθαι πρός τινα, ὁμιλῶ ἀποτεινόμενος πρός τινα, Ἰλ. Γ. 155, Ε. 274, κτλ.· λέγειν, φράζειν πρός τινα Ἡρόδ., καὶ Ἀττ.· ἀγγέλλειν πρός τινα Αἰσχύλ. Χο. 267· μνησθῆναι πρός τινα Λυσί, 93. 28, κτλ.· ἀμείβεσθαι, ἀποκρίνεσθαι πρός τινα Ἡρόδ. 8. 6, κτλ.· ὡσαύτως ἐπὶ τινος καθ’ ἑαυτὸν διαλογιζομένου, εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν, προτὶ ὃν μυθήσατο θυμὸν Ἰλ. Σ. 90, 200, κτλ.· ― ἀναμνησθῆναι, διαλογίζεσθαι, διεξιέναι, ἐνθυμεῖσθαι πρὸς αὐτόν, κτλ., Ἰσοκρ. 120Ε, κτλ.· μινύρεσθαι, ᾄδειν πρὸς ἑαυτὸν Ἀριστοφ. Ἐκκλ. 880. 931· ἐπικωνύω… αὐτὴ πρὸς αὑτὴν Σοφ. Ἠλ. 285· ― ἐντεῦθεν ἐπὶ παντὸς εἴδους σχέσεων μεταξὺ προσώπων ἢ ἐπὶ ἀναφορᾶς πρός τινα, ὀμόσαι πρὸς τινα Ὀδ. Ξ. 331, Τ. 288· σπονδάς, συνθήκας ποιεῖσθαι πρός τινα Θουκ. 4. 15, κτλ.· ξυγχωρεῖν πρός τινα ὁ αὐτ. 2. 59· γίγνεται ὁμολογία πρός τίνα ὁ αὐτ. 7. 82, Ἡρόδ. 1. 61· ἡ πρὸς τίνα ξυμμαχία Θουκ. 5. 22· πρὸς ἀλλήλους ἡσυχίαν εἶχον καὶ πρὸς τοὺς ἄλλους… εἰρήνην ἦγον Ἰσοκρ. 150Α· ἡ πρός τινα φιλία, εὔνοια, εὐμένεια, πίστις Ξεν. Κύρ. 3. 1, 39, Ἀριστ. Πολιτ. 5. 5, 9, κτλ.· ἀλλ’ ὡσαύτως, πρός τινα ἔχθρα, ἀπέχθεια, ἀπιστία, μῖσος, πόλεμος, Αἰσχύλ. Πρ. 492, Ξεν. Ἑλλ. 3. 5, 10, κτλ.· ὡσαύτως, σαίνειν πρός τινα Πινδ. Π. 2. 150, Ο. 4. 8· παίζειν πρός τινα Εὐρ. Ἡρ. Μαιν. 952, κτλ.· ἀφροδισιάζειν πρός τινα Ξεν. Ἀπομν. 1. 3, 14· ἀγαθὸς ἢ κακὸς γίγνεσθαι πρός τινα Θουκ. 1. 86· εὐσεβὴς πρός τινα πέλειν Αἰσχύλ. Ἱκέτ. 339. κτλ., ἴδε Κόντου Σχόλ. ἐν Ἀθηνᾶς τ. Β΄, σ. 427 κἑξ. 6) ἐπὶ ἀνταλλαγῆς, συμφωνίας κτλ., πρὸς Τυδείδην… τεύχε’ ἄμειβεν, ἀντήλλασσε τὰ ὅπλα του μὲ τὸν Τυδ., Ἰλ. Ζ. 235· ὡσαύτως ἐπὶ ὑποθέσεων εἰσαγομένων ἐνώπιον ἄρχοντος, λαγχάνειν πρὸς τὸν ἄρχοντα, γράφεσθαι πρὸς τοὺς θεσμοθέτας παρὰ Δημ. 1051. 17., 529. 16. δίκας εἶναι περὶ τούτων πρὸς τοὺς θεσμοθέτας ὁ αὐτ. 892. 3 (ἴδε Α. Ι. 4)· ― ὡσαύτως, διαβάλλειν τινὰ πρὸς τοὺς πολλοὺς Ξεν. Ἀπομν. 1. 2, 31. 7) εἰμὶ πρός τι, εἶμαι ἐνησχολημένος εἴς τι, Πλουτ. Νικ. 5, Κάτων Νεώτ. 68· πρβλ. Β. ΙΙ. ΙΙ. ἐπὶ χρόνου, πλησίον χρονικοῦ τινος σημείου καὶ ἐνίοτε (χαλαρώτερον) περίπου κατά…, ποτὶ ἕσπερα, κατὰ τὴν ἑσπέραν, περὶ τὴν ἑσπέραν, Ὀδ. Ρ. 191· ποτὶ ἕσπερον Ἡσ. Ἔργ. κ. Ἡμ. 550· πρὸς ἑσπέραν Πλάτ., κλπ.· ἐπεὶ πρὸς ἑσπέραν ἦν Ξεν. Ἑλλ. 4. 3, 22, Ἀνάβ. 4. 5, 21· (ἀλλά, πρὸς φῶς, ἐν τελείᾳ ἡμέρᾳ, Σοφ. Ἠλ. 640· ἢ μὲ τὸ φῶς τῶν πυρσῶν, Πλούτ. 2. 237Α)· πρὸς ὄρθρον Ἀριστοφ. Λυσ. 1089· πρὸς ἕω ὁ αὐτ. ἐν Ἐκκλ. 312· πρὸς ἠῶ ἔγρεσθαι, πρὸς ἡμέραν ἐξέγρεσθαι Θεόκρ. 18. 55. Πλάτ. Συμπ. 223C· πρὸς γῆρας, πρὸς τὸ γῆρας, «πρὸς τὰ γηράματα» ἢ ἐν τῷ γήρατι, Εὐρ. Μήδ. 592, Πλάτ. Νόμ. 653Α· πρὸς εὐάνθεμον φυάν, κατὰ τὴν ἀνθηροτάτην ἡλικίαν τοῦ βίου, Πινδ. Ο. 1. 109· ― βραδύτερον, πρὸς τὸ παρόν, ὡς καὶ νῦν, Λουκ. Κρονικ. Ἐπιστ. 28, κτλ.· πρὸς βραχύ, πρὸς ὀλίγον, δι’ ὀλίγον χρόνον, Πλούτ, κτλ., ΙΙΙ. ἐπὶ σχέσεως μεταξὺ δύο ἀντικειμένων, 1) ἐν σχέσει πρός, ὡς πρός, πρὸς τὸν λόγον Πλάτ. Συμπ. 199Β, κτλ.· τὰ πρὸς τὸν πόλεμον, πολεμικὰ πράγματα, παρασκευαὶ πολεμικαί, κτλ., Θουκ. 2. 17, κτλ.· τὰ πρὸς τὸν βασιλέα, αἱ πρὸς τὸν βασιλέα σχέσεις ἡμῶν, Δημ. 178. 22· τὰ πρὸς τοὺς θεοὺς, αἱ πρὸς τοὺς θεοὺς σχέσεις ἡμῶν δηλ. τὰ πρὸς αὐτοὺς καθήκοντα, Σοφ. Φιλ. 1441· μέτεστι πρὸς τὰ ἴδια διάφορα πᾶσι τὸ ἴσον, ἐλευθέρως πρὸς τὸ κοινὸν πολιτεύομεν, κτλ., Θουκ. 2. 37, κτλ.· οὐδὲν διαφέρειν πρός τι Ἀριστ. Ἀναλυτ. Πρότ. 1. 1, 5· ὁ λόγος οὐδὲν πρὸς ἐμέ, δὲν ἔχει σχέσιν τινὰ πρὸς ἐμέ, «δέν με ἐνδιαφέρει», Δημ. 240. 25, πρβλ. 232. 7, κτλ.· σχετλιάζειν μηδὲν πρὸς τὸ πρᾶγμα, nihil ad rem, ὁ αὐτ. 1026. 21· οὐδὲν αὐτῷ πρὸς τὴν πόλιν ἐστίν, δὲν ἔχει τίποτα νὰ κάμῃ μὲ τὴν πόλιν, ὁ αὐτ. 528. 16, πρβλ. Ἰσοκρ. 43Β· ― συχν. μετ’ ἐπιρρήματος, ἀσφαλῶς ἔχειν πρός τι Ξεν. Ἀπομν. 1. 3. 14, κτλ.· ― πρός τι εἶναι, εἶναί τι σχετικόν, ἀντίθετον τῷ ἁπλῶς, Ἀριστ., κλπ. 2) ἐν σχέσει πρός, πρὸς τοῦτο τὸ κήρυγμα Ἡρόδ. 3. 52, πρβλ. 4. 161· πρὸς τὴν φήμην, ἐπὶ τῇ ἀγγελίᾳ, ὁ αὐτ. 3. 153· χαλεπαίνειν πρός τι Θουκ. 2. 50· ἀθύμως ἔχειν πρός τι Ξεν. Ἑλλ. 4. 5, 4, κτλ.· ― συχν. μετ’ οὐδετ. ἀντων., πρὸς τί; ἐπὶ τίνι σκοπῷ; διὰ τί; Σοφ. Ο. Τ. 766, 1027, κτλ.· πρὸς οὐδέν, «διὰ τίποτε», μάτην, ὁ αὐτ. ἐν Αἴ. 1018· πρὸς ταῦτα, διὰ ταῦτα, ἀφ’ οὗ ταῦτα οὕτως ἔχουσι, Ἡρόδ. 5. 9, 40, Αἰσχύλ. Πρ. 915, 992, Σοφ. Ο. Τ. 426, κτλ. 3) ἐν σχέσει πρός τι ἢ ἐπί τινι σκοπῷ, χρήσιμος, ἱκανὸς πρός τι Πλάτ. Γοργ. 474D, κτλ.· ὡς πρὸς τί χρείας; Σοφ. Ο. Τ. 1174, πρβλ. Ο. Κ. 71, Τρ. 1182· ἕτοιμος πρός τι Ξεν. Ἀπομν. 4. 5, 12· πρὸς τὴν παροῦσαν χρείαν ἱκανῶς διωρίσθαι Ἀριστ. Ἀναλυτ. Πρότ. 1. 1, 3. 4) ἐν σχέσει, ἐν συγκρίσει, πρός..., κοῑός τις ἀνὴρ δοκέοι εἶναι πρὸς τὸν πατέρα Κῦρον Ἡρόδ. 3. 34· ἔργα λόγου μέζω πρὸς πᾶσαν χώρην ὁ αὐτ. 2. 35· συχνάκις ἐμφαίνει ὑπεροχὴν ὡς τὸ ἀποτέλεσμα τῆς συγκρίσεως ἢ παραβολῆς, πρὸς πάντας τοὺς ἄλλους, Λατ. prae aliis omnibus, ὁ αὐτ. 3. 94., 8. 44· ἀλλ’ ὡσαύτως ἐλάττωσιν, πολλὴν ἂν οἶμαι ἀπιστίαν τῆς δυνάμεως... πρὸς τὸ κλέος αὐτῶν εἶναι Θουκ. 1. 10, πρβλ. Πινδ. Ο. 2. 159, Πλάτ. Πρωτ. 327D, 328C, Φαίδων 102C, κτλ.· πρὸς τὰς μεγίστας καὶ ἐλαχίστας ναῦς τὸ μέσον σκοπεῖν, τὸν μέσον ὅρον μεταξύ..., Θουκ. 1. 10· ― ὡσαύτως ἐπὶ ἀριθμητικῶν ἀναλογιῶν, ὥσπερ πέντε πρὸς τρία, ὡς 5: 3, Ἀριστ., κλπ.· ― ἐντεῦθεν ὡσαύτως ἐπὶ τιμῆς ἢ ἀξίας, πρὸς ἀργύριον πωλεῖσθαι, ἀντὶ χρημάτων, Θεόφρ., κλπ.· πρὸς ἅλας ἀγοράζεσθαι Μένανδρ. ἐν Ἀδήλ. 214· οὕτως, ἡδονὰς πρὸς ἡδονὰς, φόβον πρὸς φόβον, κτλ., Πλάτ. Φαίδων 69Α. 5) ἐν σχέσει πρός..., συμφώνως πρός..., πρὸς τὸ παρεὸν βουλεύεσθαι Ἡρόδ. 1. 20, πρβλ. 113, Θουκ. 6. 46, 47, κτλ.· πρὸς τὴν παροῦσαν ἀρρωστίαν ὁ αὐτ. 7. 47· θεωρεῖν, ἐξετάζεσθαί τι πρός τι Δημ. 230. 26, κτλ.· εἴ τι δεῖ τεκμαίρεσθαι πρὸς τὸν ἄλλον τρόπον ὁ αὐτ. 820. 15· πρὸς ἄλλον ζῆν, ζῆν κατὰ τὴν ἐπιθυμίαν ἄλλου, ὁ αὐτ. 411. 23, πρβλ. Ἀριστ. Ρητ. 1. 9, 4· πρὸς τοῦτον πάντ’ ἐσκόπουν, πρὸς τοῦτον ἐποιοῦντο τὴν εἰρήνην Δημ. 361. 5· πεπαιδεῦσθαι πρὸς τὴν πολιτείαν, συμφώνως πρός..., Ἀριστ. Πολιτ. 5. 7, 22· πρὸς τὴν δύναμιν, συμφώνως πρός..., Δημ. 199. 8· πρὸς τὰς τύχας γὰρ τὰς φρένας κεκτήμεθα, συμφώνως πρός..., Εὐρ. Ἱππ. 701. 6) ἐπὶ συμφωνίας πρὸς μουσικὸν ὄργανον, πρὸς κάλαμον, χλιδῶσα δὲ μολπὰ πρὸς κάλαμον ἀντιάξει μελέων, «ὁ δὲ ὕμνος τρυφηλῶς καὶ ἡδέως μετ’ αὐλῶν ῥηθήσεται» (Σχόλ.), Πινδ. Ο. 10 (11). 100· πρὸς αὐλὸν ἢ τὸν αὐλόν, πρὸς Λίβυν λακεῖν αὐλὸν Εὐρ. Ἄλκ. 346, κτλ.· πρὸς ῥυθμὸν ἐμβαίνειν, ἐμβαίνειν ἐν ῥυθμῷ, Διόδ. 5. 34. 7) παρ’ Ἀττ. ἡ πρὸς μετ’ αἰτ. συχνάκις κεῖται περιφραστικῶς ἀντὶ ἐπιρρ., οἷον, πρὸς βίαν = βιαίως, διὰ τῆς βίας, Αἰσχύλ. Πρ. 208, 353, κτλ.· οὐ πρὸς βίαν τινός, μὴ βιασθεὶς ὑπό τινος, ὁ αὐτ. ἐν Εὐμ., 5, (ἀλλ’ ὡσαύτως, εἰς πεῖσμά μου, ἐναντίον τῆς θελήσεώς μου, οἶδ’ ἐγώ σε μή τινα ἐνθένδ’ ἀπάξοντ’ ἄνδρα πρὸς βίαν ἐμοῦ Σοφ. Ο. Κ. 657)· οὕτω, πρὸς τὸ βίαιον Αἰσχύλ. Ἀγ. 130· πρὸς τὸ καρτερὸν ὁ αὐτ. ἐν Πρ. 212· πρὸς ἀλκήν, πρὸς ἀνάγκην ὁ αὐτ. ἐν Θήβ. 498, ἐν Πέρσ. 569· πρὸς ἰσχύος κράτος Σοφ. Φιλ. 594· ― πρὸς ἡδονὴν εἶναί τινι Αἰσχύλ. Πρ. 494· πρὸς ἡδονὴν λέγειν, δημηγορεῖν, οὕτως ὥστε νὰ προξενήσῃ ἡδονήν, Θουκ. 2. 65, κτλ., πρβλ. Σοφ. Ἠλ. 291, Εὐρ. Μήδ. 773· πρὸς ἡδ. καὶ λύπην ὁμιλεῖν Ἀριστ. Ἠθ. Ν. 4. 7, 1· ἅπαντα πρὸς ἡδ. ζητεῖν Δημ. 13. 23, πρβλ. 226. 23· οὕτω, πρὸς τερπνόν, πρὸς τέρψιν, Θουκ. 2. 53· ― πρὸς χάριν, μήτε πρὸς ἔχθραν ποιεῖσθαι λόγον μήτε πρὸς χ. Δημ. 90. 1, πρβλ. Σοφ. Ο. Τ. 1152· πρὸς χάριν δημηγορεῖν Δημ. 29. 17, κτλ.· ― καὶ μετὰ γενικ. πράγματος, πρὸς χάριν τινός, ὡς τὸ χάριν μόνον, Λατιν. gratia, πρὸς χάριν βορᾶς Σοφ. Ἀντ. 30, πρβλ. Φιλ. 1156· πρὸς ἰσχύος χ., διὰ τῆς ἰσχύος, Εὐρ. Μήδ. 538· ― οὕτω, πρὸς ὀργήν, μετ’ ὀργῆς, ὀργίλως, Σοφ. Ἠλ. 369, Θουκ. 2. 65, Δημ. 1251 ἐν τέλ.· πρὸς ὀργὴν ἐλθεῖν τινι ὁ αὐτ. 1001. 11, κτλ.· πρὸς τὸ λιπαρὲς, μετ’ ὀχληρᾶς ἐπιμονῆς, Σοφ. Ο. Κ. 1119· πρὸς εὐσέβειαν ὁ αὐτ. ἐν Ἠλ. 464· πρὸς καιρόν, προσηκόντως, εὐκαίρως, ὁ αὐτ. ἐν Αἴ. 38, κτλ.· πρὸς φύσιν ὁ αὐτ. ἐν Τρ. 308· πρὸς εὐτέλειαν, εὐθηνά, εἰς μικρὰν τιμήν, Ἀντιφάν. ἐν Ἀδήλ. 1· πρὸς μέρος, κατὰ τὴν προσήκουσαν ἀναλογίαν, Δημ. 954. 19· πρὸς ἰθύ, κατ’ εὐθεῖαν πρός..., Ἰλ. Ξ. 403· πρὸς ἀχθηδόνα, πρὸς ἀπέχθειαν, πρὸς διαβολήν, κτλ., Λουκ. Τόξ. 8, Πῶς δεῖ Ἱστ. Συγγρ. 38, κτλ.· ― καὶ ἐν τῷ ὑπερθετ., πρὸς τὰ μέγιστα, ὡς τὸ ἐς τὰ μάλιστα, εἰς τὸν ὕψιστον βαθμόν, Ἡρόδ. 8. 20. πρὸς τὸ δικαιότατον Δίωνος Κ. Ἐκλογ. 130 Sturz. 8) ἐπὶ ἀριθμῶν, ἕως..., περίπου, Πολύβ. 16. 7, 5, κτλ. Δ. Ἀπολ., ὡς ἐπίρρ., = πρὸς Β. ΙΙΙ, προσέτι, πρὸς τούτοις, ἐπὶ πλέον· παρ’ Ὁμήρ. ἀείποτε πρὸς δὲ ἢ ποτὶ δέ, Ἰλ. Ε. 307, Κ. 108, κτλ.· οὕτω καὶ Ἡρόδ. 1. 71, κτλ.· πρὸς δὲ καὶ αὐτόθι 164, 207· πρὸς δὲ ἔτι ὁ αὐτ. 3. 74· καὶ πρὸς ὁ αὐτ. 7. 154, 184, Αἰσχύλ., κλπ.· καὶ πρός γε Εὐρ. Ἑλ. 110, κτλ., Πόρσ. εἰς Φοιν. 619· καὶ δὴ πρὸς Ἡρόδ. 5. 67· συχνάκις ἐν τέλει τῆς δευτέρας (ἐκ δύο) προτάσεως, τάδε λέγω, δράσω δὲ πρὸς Εὐρ. Ὀρ. 622· ἀλογία..., καὶ ἀμαθία γε πρὸς Πλάτ. Μένων 90Ε· ἐνενήκοντα καὶ μικρόν τι πρὸς Δημ. 47 ἐν τέλ., 611. 2. Ε. ἐν συνθέσει σημαίνει, Ι. κίνησιν πρός, οἷον, προσάγω, προσέρχομαι, κτλ. ΙΙ. προσθήκην, προσέτι, ἐπὶ πλέον, οἷον προσκτάομαι, προσδίδωμι, προστίθημι, κτλ. ΙΙΙ. ἐγγύτητα στενήν, τὸ πλησίον ἢ ἐπάνω· ἐντεῦθεν, τὸ μένειν πλησίον, καὶ μεταφορ., σχέσιν καὶ ἐνασχόλησιν εἴς τι, οἷον πρόσειμι, προσγίγνομαι, κτλ. Ζ. ΠΑΡΑΤΗΡΗΣΕΙΣ, 1) ἡ πρὸς ἐνίοτε παρὰ ποιηταῖς ἔπεται μετὰ τὴν οἰκείαν πτῶσιν χάριν τοῦ μέτρου, οἷον, ποίμνας βουστάσεις τε πρὸς πατρὸς Αἰσχύλ. Πρ. 653, πρβλ. Θήβ. 185, Σοφ. Ο. Τ. 178, 525, Εὐρ. Ὀρ. 94· ἴδε Δινδ. εἰς Ἀριστοφ. Ἱππ. 31. 2) παρ’ Ὁμ. συχνάκις χωρίζεται ἀπὸ τοῦ οἰκείου ῥήματος διὰ τμήσεως. 3) σπανίως συντάσσεται μετ’ ἐγκλητικῆς προσωπικῆς ἀντωνυμίας, εἰ καὶ εὑρίσκομεν πρός με ἐν Ἀριστοφ. Πλ. 1055, κτλ.
French (Bailly abrégé)
adv. et prép.
A. adv. auprès ; à côté, en outre;
B. prép. avec le gén., le dat. et l’acc.
• GÉN. 1 de, en venant de : ἠὲ πρὸς ἠοΐων ἢ ἑσπερίων ἀνθρώπων OD (qu’il soit issu) des peuples de l’Orient ou de ceux de l’Occident ; ὁ πρὸς Σάρδεων ἤλεκτρος SOPH l’ambre venant de Sardes ; du côté de : πρὸς Βορέαο, πρὸς Νότου OD du côté de Borée (le Nord), du côté de Notos (le Sud) ; πρὸς ἁλός IL, πρὸς θαλάσσης HDT du côté de la mer ; avec un n. de pers. : γένος ἐξ Ἁλικαρνήσσου τὰ πρὸς πατρός HDT originaire d’Halicarnasse par son père ; οἱ πρὸς αἵματος SOPH les parents par le sang ; p. anal. πρός τινος εἶναι HDT, πρός τινος γίγνεσθαι HDT être ou se mettre du côté de qqn, être favorable à qqn ; à l’égard de, par rapport à, concernant : δρᾶν οὐδὲν ἄδικον οὔτε πρὸς θεῶν οὔτε πρὸς ἀνθρώπων THC ne commettre aucun méfait ni à l’égard des dieux ni à l’égard des hommes;
2 de la part de, par le fait de : ἔχειν τιμὴν πρὸς Διός OD être récompensé ou honoré par Zeus ; ἀκούειν τι πρός τινος IL apprendre qch de qqn ; πρός τινος πάσχειν souffrir par le fait de qqn ; avec un subst. ou un adj. : πειθὼ πρὸς ἀνδρός SOPH le fait d’être persuadée par un homme ; ἔρημος πρὸς φίλων SOPH abandonnée par mes amis ; p. suite, après un verbe passif comme synon. de ὑπό : πρός τινος λείπεσθαι SOPH être abandonnée par qqn ; διδάσκεσθαί τι πρός τινος IL apprendre qch par qqn;
3 par la volonté de, au nom de : πρὸς θεῶν IL par la volonté ou au nom des dieux ; dans les formules de serments : γουνάζομαί σε πρός τ’ ἀλόχου καὶ πατρός OD j’embrasse tes genoux en te suppliant au nom de ton épouse et de ton père ; πρός τ’ εἴ τί σοί ἐστι προσφιλές SOPH au nom de ce que tu peux avoir de plus cher;
4 à cause de : πρὸς τίνος ποτ’ αἰτίας (τέθνηκεν) ; SOPH comment est-elle morte ? πρὸς ἀμπλακημάτων SOPH par suite des égarements;
5 en venant de, en tenant à, sous la dépendance de : κεν πρὸς ἄλλης ἱστὸν ὑφαίνοις IL tu tisserais de la toile sous les ordres d’une autre;
6 en faveur de, pour;
7 de la part de : πρὸς Διός εἰσι ξεῖνοί τε πτωχοί τε OD les étrangers et les mendiants viennent de la part de Zeus, sont envoyés par Zeus;
8 comme venant de, à la façon de, comme il convient à : ἄτοπα λέγεις καὶ οὐδαμῶς πρὸς σοῦ XÉN tu dis d’étranges choses et qui vraiment ne sont pas dignes de toi ; πρὸς δίκης SOPH selon la justice ; οὐκ ἦν πρὸς τοῦ Κύρου τρόπου XÉN cela n’était pas dans le caractère de Cyrus;
• DAT. : en touchant à, càd :
1 contre, sur : ποτὶ γαίῃ OD contre terre ; πρὸς ἀλλήλῃσιν ἔχεσθαι OD se tenir serrées les unes contre les autres ; πασσάλευε πρὸς πέτραις ESCHL cloue (-le) contre le rocher ; avec un verbe de mouvement suivi d’immobilité : βάλλειν ποτὶ γαίῃ IL, OD jeter contre terre;
2 en s’ajustant à : πρὸς τοῖς ὤμοις εἶναι XÉN s’adapter aux épaules;
3 en face de, devant;
4 outre (litt. en touchant à, à la suite de) : ἄασσάν μ’ ἕταροί τε κακοὶ, πρὸς τοῖσί τε ὕπνος OD ce qui m’a perdu ce sont mes imprudents compagnons et en outre le sommeil ; πρὸς τούτοις HDT ou πρὸς τούτῳ HDT outre cela;
• ACC. : vers d’ord. avec mouv. : πέμπειν προτὶ poét. ἄστυ IL envoyer vers la ville ; ἰέναι πρὸς Ὄλυμπον IL aller vers l’Olympe ; de même avec des verbes de repos, mais impliquant l’idée d’un mouvement antérieur : πρὸς τὰ ἱερὰ παρεῖναι XÉN, venir assister au sacrifice ; avec des verbes de repos, mais impliquant l’idée de direction vers : κλαίειν πρὸς οὐρανόν IL pleurer vers le ciel ; ναίειν πρὸς ἠῶ τ’ ἠέλιόν τε OD habiter les régions qui s’étendent dans la direction de l’aurore et du soleil ; avec idée d’hostilité contre : πρὸς Τρῶας μάχεσθαι IL combattre contre les Troyens ; avec idée de temps πρὸς ἑσπέραν XÉN vers le soir ; πρὸς τὸ παρόν LUC pour le moment ; à ce sens se rattachent les divers emplois de πρός avec idée de tendance, marqués en français par les prépos. -- à ou avec : ἀγορεύειν, εἰπεῖν πρός τινα IL parler à qqn ; ἡ πρός τινα ξυμμαχία THC l’alliance avec qqn ; ἡ πρός τινα φιλία XÉN l’amitié avec qqn ; -- à l’égard de, pour : φρονεῖν τὰ πρός τινα XÉN avoir souci des intérêts de qqn ; τὰ πρὸς τὸν πόλεμον XÉN les choses de la guerre ; -- en vue de, à cause de : τὰ πρὸς τὸ δεῖπνον PLUT ce qui concerne le souper, les préparatifs du souper ; -- en présence de, devant : μαρτυρῆσαι πρὸς τοὺς δικαστάς PLUT apporter un témoignage devant les juges ; -- en rapprochant de, par comparaison avec : πρὸς τὸν πατέρα HDT par comparaison avec son père ; πρὸς τὰς παρούσας συμφοράς SOPH (ces symptômes) joints aux souffrances présentes ; πρὸς τὸ κλέος αὑτῶν THC en proportion de leur réputation ; οὐδαμοῦ ἐστί τις παρά τινι πρός τινα XÉN qqn n’a aucune valeur aux yeux de qqn en comparaison avec un autre ; -- en se conformant à, selon, d’après : πρὸς αὐλὸν ὀρχεῖσθαι XÉN danser au son de la flûte ; πρὸς τὰς παρούσας πημονὰς ὀρθῶς φρονεῖν ESCHL avoir des sentiments conformes aux souffrances présentes ; πρὸς τὴν δύναμιν DÉM selon son pouvoir ; πρὸς βίαν ESCHL selon la force, par force ; πρὸς ἀνάγκην ESCHL par nécessité ; πρὸς καιρόν SOPH au moment opportun ; πρὸς πάντα XÉN en tout, absolument;
Rem.
I. πρός se place qqf en poésie après son rég.
II. en compos. πρός signifie;
1 vers, à (προσάγω, προσέρχομαι, etc.);
2 auprès (πρόσειμι, etc.);
3 en outre, encore (προστίθημι, etc.) ; p. suite avec idée d’addition, connexion (πρόσειμι, προσγίγνομαι, etc.);
4 excessivement, tout à fait (προσθύμιος).
Étymologie: p. προτί, par allong. de πρό, cf. δός de *δόθι, θές de *θέθι.
English (Autenrieth)
I. adv., thereto, in addition; πρὸς δ' ἄρα πηδάλιον ποιήσατο, ‘to it,’ ‘for it,’ Od. 5.255 ; ποτὶ δ' αὖ καὶ ἐγείρομεν ἄλλους, besides, Il. 10.108; with a specifying case of a subst. in the same clause, ποτὶ δὲ σκῆπτρον βάλε γαίῃ (local gen.), threw it to (‘down,’ we should say) on the ground, Il. 1.245.—II. prep., (1) w. gen., with reference to motion either toward or from some direction, (ἵκετο) ἠὲ πρὸς ἠοίων ἢ ἑσπερίων ἀνθρώπων, ‘from,’ Od. 8.29 ; προτὶ πτόλιος πέτετ' ἆεί, ‘toward,’ Il. 22.198; as of origin, source, ἀκούειν τι πρός τινος, Il. 6.525; hence to denote mastery, authority, διδάσκεσθαι πρός τινος, Il. 11.831; πρὸς ἄλλης ὑφαίνειν, ‘at the command of,’ Il. 6.456 ; πρὸς Διός εἰσι ξεῖνοι, ‘under the protection of,’ Od. 6.207; ‘in the eyes of,’ ‘before,’ ‘by,’ in oaths and entreaties, Il. 1.399, Il. 19.188, Od. 13.324.—(2) w. dat., to, at, on, besides, Od. 10.68.—(3) w. acc., to, toward, at, upon, with verbs of motion, and very freq. w. verbs of saying, so ὀμνύναι πρός τινα, Od. 14.331; of hostile action, μάχεσθαι πρὸς Τρῶας, with, against, Il. 17.471 ; πρὸς ῥόον, up stream, Il. 21.303; fig., πρὸς δαίμονα, Il. 17.98, 104.—Of time, ποτὶ ἕσπερα, ‘towards evening,’ Od. 17.191.
English (Slater)
πρός (cf. ποτί.)
1 prep. c. acc.
a to, toward πρὸς ἐσχατιὰν Θήρων ἀρεταῖσιν ἱκάνων ἅπτεται Ἡρακλέος σταλᾶν (O. 3.43) πρὸς Πιτάναν δεῖ σάμερον ἐλθεῖν (O. 6.28) κοίλαν πρὸς ἄγυιαν θνᾳσκόντων (v. l. ἐς) (O. 9.34) “Νείλοιο πρὸς πῖον τέμενος Κρονίδα” (P. 4.56) “ἐλθόντας πρὸς Αἰήτα θαλάμους” (P. 4.160) ἔβαν Ἴρασα πρὸς πόλιν (P. 9.106) ὅσαις δὲ βροτὸν ἔθνος ἀγλαίαις ἁπτόμεσθα, περαίνει πρὸς ἔσχατον πλόον (P. 10.28) θυμέ, τίνα πρὸς ἀλλοδαπὰν ἄκραν ἐμὸν πλόον παραμείβεαι (N. 3.26) κατέδρακεν Ἡρακλέος ὀλβίαν πρὸς αὐλάν (N. 4.24) βουβόται τόθι πρῶνες ἔξοχοι κατάκεινται πρὸς Ἰόνιον πόρον (N. 4.53) Γαδείρων τὸ πρὸς ζόφον οὐ περατόν lying to the west (N. 4.69) ἀνὰ δ' ἱστία τεῖνον πρὸς ζυγὸν καρχασίου up to (N. 5.51) πρὸς ἄκρον ἀρετᾶς ἦλθον (N. 6.23) πρὸς Ἴλου πόλιν (N. 7.30) ᾤχετο δὲ πρὸς θεόν (N. 7.40) (ἀρετά) ἀερθεῖσ' πρὸς ὑγρὸν αἰθέρα (N. 8.41) ἀλλ' ἐπέρα ποτὶ μὲν Φᾶσιν θερείαις, ἐν δὲ χειμῶνι πλέων Νείλου πρὸς ἀκτάν (I. 2.42) πάντες ἴσᾳ νέομεν ψευδῆ πρὸς ἀκτάν fr. 124. 7. πρὸς Ὄλυμπον Θρ. 7. 15. irregular position: πρὸς δ' ἑταῖροι καρτερὸν ἄνδρα φίλας ὤρεγον χεῖρας (P. 4.239)
b against
I γέρονθ ὅτι Πρίαμον πρὸς ἑρκεῖον ἤναρε βωμὸν ἐπενθορόντα (Pae. 6.114) τέλος δ ἀείραις πρὸς στιβαρὰς ἐπάραξε πλευράς fr. 111. 4. “δοιὰ βοῶν θερμὰ πρὸς ἀνθρακιὰν στέψαν” (Schr.: δ' εἰς codd., valde corrupti) fr. 168. 2.
II in opposition, answer to: against ἄκραντα γαρύετον Διὸς πρὸς ὄρνιχα θεῖον (O. 2.88) χλιδῶσα δὲ μολπὰ πρὸς κάλαμον ἀντιάξει μελέων (O. 10.84) χρὴ δὲ πρὸς θεὸν οὐκ ἐρίζειν (P. 2.88) μὴ πρὸς ἅπαντας ἀναρρῆξαι τὸν ἀχρεῖον λόγον fr. 180. 1.
c towards (the time of), about πρὸς εὐάνθεμον δ' ὅτε φυὰν (O. 1.67) τὸν δὲ σύγκοιτον γλυκὺν παῦρον ἐπὶ γλεφάροις ὕπνον ἀναλίσκοισα ῥέποντα πρὸς ἀῶ (P. 9.25) τελέθει πρὸς γῆρας αἰὼν ἡμέρα (N. 9.44)
d of mental direction, to πρὸς ἡσυχίαν φιλόπολιν τετραμμένον (O. 4.16) ὄφρα ἵκωμαι πρὸς ἀνδρῶν καὶ γένος (O. 6.24) “τραχεῖαν ἑρπόντων πρὸς ἔπιβδαν” (P. 4.140) θυμὸν ἐκδόσθαι πρὸς ἥβαν (P. 4.295) πρὸς εὐφροσύναν τρέψαι γλυκεῖαν ἦτορ (I. 3.10) πτάμεναι νοήματι πρὸς Ἀφροδίταν (Wil.: ποτ τὰν codd.) fr. 122. 5.
e with a view to, with the object of ἀμφ' ἀρεταῖσι πόνος δαπάνα τε μάρναται πρὸς ἔργον κινδύνῳ κεκαλυμμένον (O. 5.15) ἄνεται δὲ πρὸς χάριν εὐσεβίας ἀνδρῶν λιταῖς (O. 8.8) ἐρεθίζομαι πρὸς ἀυτὰ[ν] I am provoked to song fr. 140b. 14.
f in respect of, in ὕπατος ἀμφὶ τοκεῦσιν ἔμμεν πρὸς ἀρετάν (P. 6.42) ἀγαπατὰ δὲ καιροῦ μὴ πλαναθέντα πρὸς ἔργον ἕκαστον τῶν ἀρειόνων ἐρώτων ἐπικρατεῖν δύνασθαι (N. 8.4)
g by reference to, according to τῶν νῦν δὲ καὶ Θρασύβουλος πατρῴαν μάλιστα πρὸς στάθμαν ἔβα (P. 6.45)
2 c. gen. a. of pers., at the hands of, from, by χρὴ πρὸς μακάρων τυγχάνοντ' εὖ πασχέμεν (P. 3.103) δυσθρόου φωνᾶς ἀνακρινόμενον ποινὰ τίς ἔσται πρὸς θεῶν (P. 4.63) ἀπαθὴς δ' αὐτὸς πρὸς ἀστῶν (P. 4.297) ἴστω λαχὼν πρὸς δαιμόνων θαυμαστὸν ὄλβον (N. 9.45) καὶ Κλεωναίων πρὸς ἀνδρῶν τετράκις (N. 10.42) τετίματαί τε πρὸς ἀθανάτων φίλος (I. 4.59) πρὸς δ' Ἀφροδίτας ἀτιμασθεὶς fr. 123. 6. ἥροες ἁγνοὶ πρὸς ἀνθρώπων καλέονται fr. 133. 6.
b in the eyes of ὁ γὰρ καιρὸς πρὸς ἀνθρώπων βραχὺ μέτρον ἔχει (P. 4.286)
c by in prayers, invocations. πρὸς Ὀλυμπίου Διός σε, χρυσέα κλυτόμαντι Πυθοῖ, λίσσομαι με δέξαι (Pae. 6.1) ἀλλά σε πρὸς Διός, ἱπποσόα θοάς, ἱκετεύω (Pae. 9.7)
d under the force of, in the face of πένθος δὲ πίτνει βαρὺ κρεσσόνων πρὸς ἀγαθῶν (O. 2.24)
e from τᾶς δὲ Θεοξένου ἀκτῖνας πρὸς ὄσσων μαρμαρυζοίσας δρακείς (Kaibel: ἀκτῖνας ὄσσων, ἀκτῖνας προσώπων codd.) fr. 123. 2.
3 c. dat., on at ἀψευδεῖ δὲ πρὸς ἄκμονι χάλκευε γλῶσσαν (P. 1.86) [πρὸς τέρμασιν (coni. Boeckh: ἐν codd.) (P. 9.114) ] ἐσχατιαῖς ἤδη πρὸς ὄλβου βάλλετ' ἄγκυραν (v. l. ἐσχατιὰς) (I. 6.12)
4 in tmesis. πρὸς ὄμμα βαλὼν χερὶ[ (v. προσβάλλω) (Pae. 15.6)
English (Abbott-Smith)
πρός, prep. c. gen., dat., acc.
I.I. C. gen., of motion from a place, from the side of, hence metaph., in the interests of, Ac 27:34 (cf. Page, in l.).
II.II. C. dat., of local proximity, hard by, near, at: Mk 5:11, Lk 19:37, Jo 18:16 20:11, 12 Re 1:13.
III.C. acc., of motion or direction towards a place or object, to, towards.
1.Of place,
(a)after verbs of motion or of speaking and other words with the idea of direction: ἔρχομαι, ἀναβαίνω, πορεύομαι,λέγω, ἐπιστολή, etc., Mt 3:14, Mk 6:51, Lk 11:5, Jo 2:3, Ac 9:2, al. mult.; metaph., of mental direction, hostile or otherwise, Lk 23:12, Jo 6:52, II Co 7:4, Eph 6:12, Col 3:13, al.; of the issue or end, Lk 14:32, Jo 11:4, al.; of purpose, Mt 26:12, Ro 3:26, I Co 6:5, al.; πρὸς τό, c. inf., denoting purpose (cf. M, Pr., 218, 220; Lft., Notes, 131), Mt 5:28, Mk 13:22, Eph 6:11, I Th 2:9, al.;
(b)of close proximity, at, by, with: Mt 3:10, Mk 11:4, Lk 4:11, Ac 3:2, al.; after εἶναι, Mt 13:56, Mk 6:3, Jo 1:1, al.
2.2. Of time,
(a)towards (Plat., Xen., LXX: Ge 8:11, al.): Lk 24:29;
(b)for: πρὸς καιρόν, Lk 8:13, I Co 7:5; πρὸς ὥραν, Jo 5:35, al.; πρὸς ὀλίγον, Ja 4:14.
3.Of relation
(a)toward, with: Ro 5:1, II Co 1:12, Col 4:5, I Th 4:12, al.;
(b)with regard to: Mt 19:8, Mk 12:12, Ro 8:31, al.;
(c)pertaining to, to: Mt 27:4, Jo 21:22, Ro 15:17, He 2:17 5:1;
(d)according to: Lk 12:47, II Co 5:10, Ga 2:14, Eph 3:4 4:14;
(e)in comparison with: Ro 8:18.
IV.In composition: towards (προσέρχομαι), to (προσάγω), against (προσκόπτω), besides (προσδαπανάω) .
English (Strong)
a strengthened form of πρό; a preposition of direction; forward to, i.e. toward (with the genitive case, the side of, i.e. pertaining to; with the dative case, by the side of, i.e. near to; usually with the accusative case, the place, time, occasion, or respect, which is the destination of the relation, i.e. whither or for which it is predicated): about, according to, against, among, at, because of, before, between, (where-)by, for, X at thy house, in, for intent, nigh unto, of, which pertain to, that, to (the end that), X together, to (you) -ward, unto, with(-in). In the comparative case, it denotes essentially the same applications, namely, motion towards, accession to, or nearness at.
Greek Monolingual
πρός ΝΜΑ, επικ. τ. προτί, κρητ. τ. πορτί, αργείος τ. προτ(ί), παμφυλιακός τ. περτ(ί), αιολ. τ. πρές Α
(πρόθεση, κύρια, μονοσύλλαβη, η οποία, γενικά, συντάσσεται με γενική, δοτική και αιτιατική και δηλώνει την από τόπου κίνηση, τη στάση σε τόπο και την κίνηση σε τόπο) ΣΥΝΤΑΞΗ - ΣΗΜΑ
ΣΙΑ: Ι. (με γεν.) δηλώνει: 1. καταγωγή (α. «αυτό το σπίτι το έχουμε πάππου προς πάππου» β. «γένος ἐξ Ἀλικαρνησσοῡ τὰ πρὸς πατρός», Ηρόδ.
γ. «οἱ πρὸς αἵματος» — οι συγγενείς εξ αίματος, Σοφ.)
2. (σε ικεσία, διαμαρτυρία, όρκο) εν ονόματι (α. «πρὸς θεού, τί σκέπτεσαι να κάνεις!» β. «πρὸς θεῶν πατρώων», Σοφ.)
II. (στη λόγια γλώσσα) (με δοτ. προκειμένου να δηλώσει προσθήκη και κυρίως στις επιρρμ. φρ. «προς τούτοις» και «πρὸς τοῑς ἄλλοις») εκτός από αυτά, εκτός τών άλλων, κοντά στα άλλα
III. (με αιτ.) δηλώνει: 1. τον τόπο προς τον οποίο κινείται ή κατευθύνεται ένα πρόσωπο ή ένα πράγμα (α. «ο λόχος βάδισε προς τα χαρακώματα του εχθρού» β. «εἶμ' αὐτὴ πρὸς Ὄλυμπον ἀγάννιφον», Ομ. Ιλ.)
2. τη θέση προσώπου ή πράγματος σε σχέση με τα σημεία του ορίζοντα (α. «η Πεντέλη βρίσκεται προς τα ανατολικά τών Αθηνών
β. «χθαμαλὴ πανυπερτάτη εἰν' ἁλὶ κεῑται πρὸς ζόφον [πρὸς Δυσμάς]», Ομ. Οδ.)
3. το πρόσωπο ή την αρχή στην οποία απευθύνεται κάποιος ή κάτι (α. «αναφορά προς τον διευθυντή» β. «αίτηση προς το υπουργείο» γ. «πρὸς ἀλλήλους ἔπεα πτερόεντ' ἀγόρευον», Ομ. Ιλ.)
4. τη σχέση μεταξύ προσώπων ή την αναφορά σε κάποιο πρόσωπο (α. «αυτό που έκανες ήταν αγένεια προς τους γονείς σου» β. «ως προς αυτό αδιαφορώ πλήρως» γ. «πρὸς ἀλλήλους ἡσυχίαν εἶχον», Ισοκρ.
δ. «ἡ πρὸς ὑμᾱς ἔχθρα», Ξεν.)
5. τον χρόνο ή, στην αρχαία Ελληνική, την ηλικία και, ειδικότερα τη χρονική εγγύτητα, η οποία όμως δηλώνεται με κάποια χαλαρότητα (α. «θα σέ πάρω τηλέφωνο προς το βράδυ» θα σού τηλεφωνήσω κατά το βράδυ, περίπου το βράδυ
β. «προς το παρόν» γ. «προς στιγμήν» — προσωρινά
δ. «πρὸς γῆρας» και «πρὸς τὸ γῆρας» — κοντά στα γεράματα ή στα γεράματα, Ευρ.
ε. «πρὸς εὐάνθεμον φυάν» — κατά την πιο ανθηρή ηλικία της ζωής του ανθρώπου, δηλ. στη νιότη του, Πίνδ.)
6. τον σκοπό (α. «προς τί τέτοια βιασύνη;» β. «ενεργώ προς όφελός σου» γ. «ὡδοιπόρεις δὲ πρὸς τί τούσδε τοὺς τόπους», Σοφ.)
7. τη σύγκριση ή τη μαθηματική αναλογία (α. «βοήθεια 7 προς 10» β. «τοκίζει προς 10%» γ. «πρὸς πάντας τοὺς ἄλλους», Ηρόδ.
δ. «οἶος ὁ πρῶτος [[[ὅρος]]] ποτὶ τὸν δεύτερον καὶ ὁ δεύτερος ποτὶ τὸν τρίτον», Αρχύτ.)
8. την αξία ή την τιμή (α. «αγόρασα αυτό το ύφασμα προς 1.000 δραχμές το μέτρο» β. «πωλεῑται ὁ σταθμὸς αὐτοῡ πρὸς διπλοῡν ἀργύριον», Διοσκ.)
νεοελλ.
Ι. (με γεν.) δηλώνει: 1. τον σκοπό («πάει προς νερού του»)
2. τον χρόνο («προς ώρας» — πρόσκαιρα, προσωρινά)
II. (με αιτ.) δηλώνει τον τρόπο κατά τον οποίο γίνεται κάτι, όπου η παραπάνω πρόθεση παρεμβάλλεται ανάμεσα σε δύο λέξεις (α. «μέτρησα τους κινδύνους έναν προς έναν» β. «προχώρησε βήμα προς βήμα στην επιτυχία»)
μσν.-αρχ.
φρ. «πρὸς ὀλίγον» και «πρὸς ὀλίγον καιρόν» — για μικρό χρονικό διάστημα, για λίγο
αρχ.
ΣΥΝΤΑΞΗ - ΣΗΜΑΣΙΑ. Ι. (με γεν.) δηλώνει: 1. τον τόπο και ειδικότερα: α) την προέλευση (α. «τὸν πρὸς Σάρδεων ἤλεκτρον», Σοφ.
β. «ὡς ἄν... τιμὴν καὶ κῡδος ἄρηαι πρὸς πάντων Δαναῶν», Ομ. Ιλ.)
β) το ενώπιον («μάρτυροι ἔστων πρός τε θεῶν μακάρων πρός τε θνητῶν ἀνθρώπων», Ομ. Ιλ.)
γ) (με εχθρική σημ.) το εναντίον («φυλακαὶ πρὸς Αἰθιόπων, πρὸς Ἀραβίων», Ηρόδ.)
δ) μτφ. i) (σχετικά με πρόσ.) το ποιητικό αίτιο («προτὶ Ἀχιλλῆος δεδιδάχθαι», Ομ. Ιλ.)
ii) (σχετικά με πράγματα) την αιτία («πρὸς τίνος ποτ' αἰτίας», Σοφ.)
2. την εξάρτηση ή τη στενή σχέση και ειδικότερα: α) το πρόσωπο από το οποίο εξαρτάται κάποιος, δηλαδή το πρόσωπο από το οποίο προστατεύεται («πρὸς Διός εἰσι ξεῑνοί τε πτωχοί τε», Ομ. Οδ.)
β) το πρόσωπο για χάρη του οποίου γίνεται κάτι («πρὸς τῶν ἐχόντων... τὸν νόμον τίθης», Ευρ.)
γ) το πρόσωπο που αποτελεί τον αποδέκτη κάποιου πράγματος («ἐλείπετο ἀθάνατον μνήμην πρὸς Ἑλλησποντίων», Ηρόδ.)
3. αυτό που αρμόζει, που ταιριάζει σε κάποιον, το πρέπον («οὐκ ἧν πρὸς τοῡ Κύρου τρόπον», Ξεν.)
4. το σύμφωνο με κάτι («ἆρ' οἶσθα δῆτα πρὸς δίκης οὐδὲν τρέμων;», Σοφ.)
II. (με δοτ.) δηλώνει: 1. την εγγύτητα, το πλησίον (α. «τὸ πρὸς ποσί» — αυτό που βρίσκεται κοντά στα πόδια κάποιου, Σοφ.
β. «αἱ πρὸς τῇ βάσει γωνίαι» — οι γωνίες της βάσης, Ευκλ.)
2. το ενώπιον («ἃ δὲ πρὸς τοῑς θεσμοθέταις ἔλεγε», Δημοσθ.)
3. το μέρος πάνω στο οποίο τοποθετείται κάτι («ποτὶ δὲ σκῆπτρον βάλε γαίῃ», Ομ. Ιλ.)
4. μτφ. δηλώνει: α) την προσκόλληση («πρὸς ἀλλήλῃσιν ἔχονται», Ομ. Οδ.)
β) την πολύ επιμελή ενασχόληση με κάτι («ὁ πρὸς τοῑς γράμμασι τεταγμένος», Πολ.)
III. 1. (με αιτ.) δηλώνει: α) την εχθρική κατεύθυνση, το εναντίον («πρὸς Τρῶας μάχεαι», Ομ. Ιλ.)
β) (σχετικά με επιχειρήματα) την αντίκρουση («ταῡτα πρὸς Πιττακὸν εἴρηται», Πλάτ.)
2. σε επιγραφές δικανικών λόγων συχνά χρησιμοποιείται μαζί με αιτ. προσώπου: πρός τινα, δηλαδή σε απάντηση κάποιου, σε αντιδιαστολή προς την πολύ ισχυρότερη έκφραση κατά τινος, δηλαδή εναντίον κάποιου, για κατηγορία κάποιου
4. (σε νομικές διαδικασίες) δηλώνει το ενώπιον και ειδικότερα: α) το ενώπιον ενός άρχοντα
β) το ενώπιον δικαστηρίου
γ) το ενώπιον μάρτυρα που κλήθηκε για επιβεβαίωση κάποιου στοιχείου
δ) τη στενή σχέση δύο αντικειμένων και, ειδικότερα: i) αυτό με το οποίο σχετίζεται κάτι (α. «τὰ πρὸς τὸν πόλεμον» — οι πολεμικές προετοιμασίες, Θουκ.
β. «τὰ πρὸς τὸν βασιλέα» — οι σχέσεις με τον βασιλιά, Δημοσθ.
γ. «τὰ πρὸς τὸν βασιλέα πράγματα» — οι συναλλαγές, οι διαπραγματεύσεις με τον βασιλιά, Θουκ.
δ. «οὐδὲν αὐτῷ πρὸς τὴν πόλιν» — δεν σχετίζεται καθόλου με την πόλη, Δημοσθ.)
ii) τη συμφωνία με μουσικό όργανο
ε) (σχετικά με αριθμούς) την έννοια του περίπου
5. (στους Αττικούς συγγραφείς) η πρόθεση προς με αιτ. χρησιμοποιείται συχνά σε περιφράσεις με επιρρμ. σημ. όπως: α) «πρὸς βίαν»
i) με τη χρήση βίας, βιαίως
ii) εναντίον της θέλησης κάποιου
β) «πρὸς τὸ βίαιον» — βιαίως
γ) «πρὸς τὸ καρτερόν» — καρτερικά
δ) «πρὸς ἀλκήν» — με δύναμη
ε) «πρὸς ἀνάγκην» — αναγκαίως
στ) «πρὸς ἡδονήν» [[[λέγω]]]
[[[μιλώ]] έτσι ώστε να προκαλέσω] ηδονή στους ακροατές
ζ) «πρὸς τὸ τερπνόν» — για τέρψη
η) «πρὸς χάριν» — για χάρη (ενν. κάποιου)
θ) «πρὸς ἰσχύος χάριν» — μέσω της ισχύος
ι) «πρὸς ὀργήν» — με οργή, οργίλως
ια) «πρὸς εὐσέβειαν» — με ευσέβεια
ιβ) «πρὸς καιρόν» — προσηκόντως
ιγ) «πρὸς φύσιν» — φυσικά
ιδ) «πρὸς εὐτέλειαν» — σε μικρή τιμή
ιε) «πρὸς μέρος» — κατά την αρμόζουσα αναλογία
ιστ) «πρὸς ἰθύ» — κατευθείαν σε
ιζ) «πρὸς τὰ μέγιστα» — στον μεγαλύτερο βαθμό
IV. φρ. α) «πρός τινος λαμβάνω» — εκλαμβάνω, θεωρώ κάτι ως διαφορετικό από ό,τι είναι
β) «τὸ [ή τὰ] πρός τι» — ο σχετικός όρος ή οι σχετικοί όροι (Αριστοτ.)
γ) «τὸ πρός τι»
(στους Πυθαγορείους) η ονομασία του αριθμού δύο
δ) «πρὸς οὐδέν» — για τίποτε, μάταια
ε) «πρὸς ταῡτα» — αφού έτσι είναι τα πράγματα
στ) «πρὸς δέ» και «καὶ πρὸς» και «καὶ δὴ πρός» — επί πλέον, εκτός ἀπό αυτά.
[ΕΤΥΜΟΛ. Η πρόθεση πρός έχει σχηματιστεί από τον αρχικό τ. προτί με συριστικοποίηση του -τ- προ του -ι-. Ο τ. προτί (από όπου ο τ. πορτί με μετάθεση του -ρ-) και ο αμάρτυρος τ. πρετί (από όπου τα περτί και πρές) μπορούν να συνδεθούν με τα: αρχ. ινδ. prati, αρχ. σλαβ. protivŭ «ενάντιος» και το λεττον. pret «μπροστά». Αμφίβολη θεωρείται η σύνδεση τών τ. με το λατ. pretium. Η πρόθεση πρός, δηλωτική κατ' εξοχήν κατεύθυνσης (από όπου η σημ. της εχθρικής κατεύθυνσης, εναντιότητας, αντίκρουσης), κίνησης από τόπο (από όπου η σημ. της προέλευσης, καταγωγής) αλλά και στάσης σε τόπο, τοποθέτησης (από όπου και η σημ. του προσανατολισμού, της τοπικής εγγύτητας) χρησιμοποιήθηκε για να δηλώσει και προσθήκη, εξάρτηση, στενή σχέση μεταξύ προσώπων, συμφωνία, αρμονία (βλ. και λ. προσ-). Επίσης η πρόθεση πρός με αιτ. χρησιμοποιείται με επιρρηματική σημ.: πρός βίαν, πρός ηδονήν, πρός αποφυγή. Η πρόθεση πρός, από ετυμολογική άποψη, εντάσσεται πιθανότατα στην οικογένεια τών πρό και πρόσω (βλ. λ. πρό). Σημασιολογικά συνώνυμη με την πρόθεση πρός / προτί, τέλος, είναι η πρόθεση ποτί, αλλά διαφορετικής προέλευσης και ετυμολογίας (βλ. λ. ποτί)].
Greek Monotonic
πρός: πρόθ. με γεν., δηλώνει κίνηση από τόπο· με δοτ., στάση σε τόπο· με αιτ., κίνηση προς τόπο· Επικ. επίσης προτί, ποτί, Δωρ. ποτί.
Α. ΜΕ ΓΕΝ.:
I. 1. λέγεται για τόπο, από, εκ, σε Όμηρ., Σοφ.
2. λέγεται για δήλωση θέσης αντικειμένων, νήσοισι πρὸς Ἤλιδος, τα νησιά που κοιτάζουν προς το μέρος της Ήλιδας, δηλ. είναι κοντά στην Ήλιδα, σε Ομήρ. Οδ.· πρὸς τοῦ Ἑλλησπόντου ἵδρυται μᾶλλον ἢ τοῦ Στρυμόνος, βρίσκεται αρκετά κοντά (δηλ. πιο κοντά) στον Ελλήσποντο παρά στον Στρυμόνα, σε Ηρόδ.· ἐστρατοπεδεύοντο πρὸς Ὀλύνθου, σε Θουκ. κ.λπ.· συχνά με λέξεις που δηλώνουν σημείο του ορίζοντα, δύω θύραι εἰσίν, αἱ μὲν πρὸς βορέαο, αἱ δ' αὖ πρὸς νότου, η μία κοιτάζει προς το βορρά, η άλλη προς το νότο, σε Ομήρ. Οδ.· ομοίως, οἰκέουσι πρὸς νότου ἀνέμου, σε Ηρόδ. κ.λπ.
3. μπροστά, προς το μέρος, μπροστά στα μάτια σε, πρός τε θεῶν μακάρων πρός τε θνητῶν ἀνθρώπων, σε Ομήρ. Ιλ.· ἄδικον οὔτε πρὸς θεῶν οὔτε πρὸς ἀνθρώπων, σε Θουκ.
4. λέγεται για ικεσία, διαμαρτυρία, διακήρυξη, όρκος, ενώπιον, στο όνομα, Λατ. per, γουνάζομαί σε πρός τ' ἀλόχου καὶ πατρός, σε Ομήρ. Οδ.· ἐπιορκεῖν πρὸς δαίμονος, ορκίζομαι ψευδώς στους θεούς, σε Ομήρ. Ιλ.· πρὸςθεῶν, σε Αττ.· οι Αττ. μερικές φορές εισάγουν την αντων. σε ανάμεσα στην πρόθ. και την πτώση, όπως το Λατ. per te omnes deos oro, πρός νύν σε πατρὸς πρός τε μητρὸς ἱκνοῦμαι, σε Σοφ.· μὴ πρός σε γούνων, σε Ευρ.
5. λέγεται για προέλευση ή καταγωγή από, από μέρους του, τὰ πρὸς πατρός, από την μεριά του πατέρα, σε Ηρόδ.· Ἀθηναῖον καὶ τὰ πρὸς πατρὸς καὶ τὰ πρὸς μητρός, σε Δημ.· πρὸς αἵματος, συγγενείς εξ αίματος, σε Σοφ.
II. λέγεται για πράγματα που προέρχονται από μια αιτία, από, από τη μεριά, τιμὴν πρὸς Ζηνὸς ἔχοντες, σε Ομήρ. Οδ.· τυγχάνειν τινὸς πρὸς θεῶν, σε Αισχύλ.· ομοίως, με όλα τα παθητικά ρήματα, προτὶἈχιλλῆος δεδιδάχθαι, διδάσκομαι από τον Αχιλλέα, σε Ομήρ. Ιλ.· τὸποιεύμενον Λακεδαιμονίων, σε Ηρόδ. κ.λπ.· με τα μέσα ή τη βοήθεια από, πρὸς ἀλλήλοιν θανεῖν, σε Ευρ.· επίσης, λέγεται για πράγματα, πρὸς τίνος πότ' αἰτίας τέθνηκεν, από ή για ποια αιτία; σε Σοφ.
III. λέγεται για εξάρτηση ή στενή σχέση, και ομοίως·
1. εξαρτώμενος από κάποιον, υπό την προστασία κάποιου, πρὸς Διός εἰσι ξεῖνοι, σε Ομήρ. Οδ.· πρὸς ἄλλης ἵστὸν ὑφαίνειν, υφαίνω για άλλη γυναίκα, σε Ομήρ. Ιλ.
2. για κάποιον, για χάρη κάποιου, πρὸς σοῦ, σε Σοφ.· πρὸς τῶν ἐχόντων τὸν νόμον τίθης, σε Ευρ.
3. παρά, με, μέσω, μνήμην πρός τινος λείπεσθαι, σε Ηρόδ.
IV. αρμόζον, κατάλληλο, οὐ πρὸς τοῦ ἅπαντος ἀνδρός, δεν είναι αρμόζον σε κάθε άνδρα, στον ίδ.· ἦκάρτα πρὸς γυναικός ἐστιν, είναι πολύ όμοιο με γυναίκα, σε Αισχύλ.· οὐπρὸς ἰατροῦ σοφοῦ θρηνεῖν, σε Σοφ.· επίσης, λέγεται για ποιότητα, πρὸς δίκης, σύμφωνα προς το δίκαιο, στον ίδ.· οὐ πρὸς τῆς ὑμετέρας δόξης, σε Θουκ. Β. ΜΕ ΔΟΤ.:
I. 1. πλησίον, κοντά σε, πάνω, μέσα, ποτὶ γαίῃ, σε Ομήρ. Οδ.· ποτὶ δρυσίν, ανάμεσα στις βελανιδιές, σε Ομήρ. Ιλ.· ἄγκυραν ποτὶ ναU κρημάντων, στο ίδ.· πρὸς μέσῃ ἀγορᾷ, σε Σοφ.· πρὸς τῇ γῇ ναυμαχεῖν, σε Θουκ.· αἱ πρὸς θαλάττῃ πόλεις, σε Ξεν.· τὰ πρὸς ποσί, αυτά που βρίσκονται κοντά στα πόδια, αυτά που βρίσκονται μπροστά σε κάποιον, σε Σοφ.
2. ενώπιον, με την παρουσία κάποιου, πρὸς τοῖς θεσμοθέταις λέγειν, σε Δημ.
3. με ρήματα που δηλώνουν κίνηση και ακολουθ. από στάση σε τόπο ή δηλώνουν το πλησίον, επάνω, εναντίον, ποτὶ δὲ σκῆπτρον βάλε γαίῃ, σε Όμηρ.· βάλλειν τινὰ πρὸς πέτρῃ, σε Ομήρ. Οδ.
4. με τη σημασία της στενής προσκόλλησης, πρὸς ἀλλήλῃσιν ἔχεσθαι, στο ίδ.· προσπεπλασμένας πρὸς οὔρεσι, σε Ηρόδ.· ομοίως λέγεται για να δηλώσει εγγύτατη ενασχόληση, σε, επάνω, πρὸς αὐτῷ γ' εἰμι τῷ δεινῷ λέγειν, σε Σοφ.· εἶναι ή γίγνεσθαι πρός τινι, ασχολούμαι με ή πάνω σ' ένα πράγμα, σε Πλάτ.· ὅλον εἶναι πρός τινι, σε Δημ.
II. λέγεται για προσθήκη, επιπλέον, πρὸς τοῖς παροῦσιν ἄλλα, σε Αισχύλ.· δέκα μῆνας πρὸς ἄλλοις πέντε, σε Σοφ.· πρὸς τῇ σκυτοτομίᾳ, κοντά στο επάγγελμα του σκυτοτόμου, σε Πλάτ.· πρὸςτούτοις, πέρα απ' αυτά, Λατ. praeterea, σε Ηρόδ. κ.λπ.· πρὸς τοῖς ἄλλοις, πέρα από όλα τα υπόλοιπα, σε Θουκ. Γ. ΜΕ ΑΙΤ.:
I. 1. λέγεται για τόπο, προς, σε, Λατ. versus, ἰέναι πρὸς Ὄλυμπον, σε Ομήρ. Ιλ.· πρὸς ἠῶ τ' ἠέλιον, ποτὶ ζόφον, στο ίδ.
2. με ρήματα που υπονοούν προηγούμενη κίνηση, επάνω, εναντίον, ἑστάναι πρὸς κίονα, σε Ομήρ. Οδ.· ποτὶ τοῖχον ἀρηρότες, ποτὶ βωμὸν ἵζεσθαι, στο ίδ.· ἑστάναι πρὸς σφαγάς, στέκομαι έτοιμος για σφαγή, σε Αισχύλ.
3. με ρήματα που δηλώνουν όραση κ.λπ.· προς, ἰδεῖνπρός τινα, σε Ομήρ. Οδ.· ομοίως, στῆναι ποτὶ πνοίην, στέκομαι έτσι ώστε να το αντιμετωπίσω, αντιστέκομαι, σε Ομήρ. Ιλ.· κλαίειν πρὸς οὐρανόν, έκλαιγε βλέποντας τον ουρανό, στο ίδ.· λέγεται για τα σημεία του ορίζοντα, πρὸς ζόφον κεῖσθαι, βρίσκομαι προς τη δύση, σε Ομήρ. Οδ.· ναίειν πρὸςἨῶ τ' Ἠέλιόν τε, στο ίδ.· πρὸς ἑσπέραν, ἄρκτον, προς τη δύση κ.λπ.
4. λέγεται με εχθρική σημασία, εναντίον, πρὸς Τρῶας μάχεσθαι, σε Ομήρ. Ιλ.· πρὸς θεὸν ἐρίζειν, σε Πίνδ.· χωρεῖν πρός τινα, σε Σοφ.· χρησιμ. σε ομιλίες, λογικά επιχειρήματα, πρός τινα, ως απάντηση προς, Λατ. adversus, λιγότερο ισχυρό από το κατά τινος, εναντίον, Λατ. in, σε Δημ.
5. χωρίς εχθρική σημασία, ἀγορεύειν, εἰπεῖν πρός τινα, λέγω, απευθύνομαι σε αυτόν, σε Ομήρ. Ιλ.· ἀμείβεσθαι πρόςτινα, σε Ηρόδ.· επίσης, λέγεται για κάποιον που συνδιαλέγεται, εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν, προτὶ ὃν μυθήσατο θυμόν, σε Ομήρ. Ιλ.· λέγεται για κάθε είδους σχέση, ὀμόσαι πρός τινα, ορκίζομαι στο όνομά του, σε Ομήρ. Οδ.· σπονδάς, συνθήκας ποιεῖσθαι πρός τινα, σε Θουκ.· ἡ πρός τινα ξυμμαχία, στο ίδ.· ἡ πρός τινα φιλία, πίστις, σε Ξεν. κ.λπ.· αλλά επίσης, πρός τινα ἔχθρα, ἀπιστία, μῖσος, πόλεμος, σε Αισχύλ., Ξεν. κ.λπ.
6. λέγεται για συναλλαγή, πρὸς Τυδεΐδην τεύχε', αντάλλαξε τα όπλα του με τον Τυδείδη, σε Ομήρ. Ιλ.· λέγεται για υποθέσεις που έφταναν μπροστά στους άρχοντες, λαγχάνειν πρὸς τὸν ἄρχοντα γράφεσθαι πρὸς τοὺς θεσμοθέτας, παρά Δημ.
7. εἶναι πρός τι, είμαι απασχολημένος με..., σε Πλούτ.
II. λέγεται για χρόνο, περίπου ή κοντά, κατά ή περίπου κατά, ποτὶ ἕσπερα, κατά την εσπέρα, σε Ομήρ. Οδ.· ἐπεὶ πρὸς ἑσπέραν ἦν, σε Ξεν.· πρὸς ἠῶ, σε Θεόκρ.· πρὸς γῆρας, προς, κατά τα γεράματα ή στα γεράματα, σε Ευρ.
III. λέγεται για να δηλώσει σχέση ανάμεσα σε δύο αντικείμενα·
1. σε σχέση με, αναφορικά με, τὰπρὸς τὸν πόλεμον, δηλ. τα πολεμικά πράγματα, σε Θουκ.· τὰ πρὸς τὸν βασιλέα, οι σχέσεις μας με το βασιλιά, σε Δημ.· τὰπρὸς τοὺς θεούς, τα καθήκοντά μας προς τους θεούς, σε Σοφ.· ὁλόγος οὐδὲν πρὸς ἐμέ, δεν έχει να κάνει με εμένα, δεν με ενδιαφέρει, σε Δημ.· οὐδὲν αὐτῷ πρὸς τὴν πόλιν ἐστίν, αυτός δεν έχει να κάνει τίποτα με αυτή, στον ίδ.· συχνά με επίρρ., ἀσφαλῶς ἔχεινπρός τι, σε Ξεν.
2. σε σχέση με, ως συνέπεια, πρὸς τοῦτο τὸ κήρυγμα, σε Ηρόδ.· ἀθύμως ἔχειν πρός τι, σε Ξεν.· συχνά με ουδ. αντων., πρὸς τί; για ποιο σκοπό; για ποιο τέλος; σε Σοφ.· πρὸςοὐδέν, για το τίποτα, μάταια, στον ίδ.· πρὸς ταῦτα, για αυτά, με το να έχουν αυτά έτσι, σε Ηρόδ., Αττ.
3. για κάποιο σκοπό, ὡς πρὸς τί χρείας;, σε Σοφ.· ἕτοιμος πρός τι, σε Ξεν.
4. σε σχέση ή συνάφεια, σε σύγκριση με, κοῖός τις ἀνὴρ δοκέοι εἶναι πρὸς τὸν πατέρα, σε Ηρόδ.· δηλώνει υπεροχή, πρὸς πάντας τοὺς ἄλλους, Λατ. prae aliis omnibus, στον ίδ.· πρὸς τὰς μεγίστας καὶ ἐλαχίστας ναῦς τὸ μέσον σκοπεῖν, ο μέσος όρος ανάμεσα στα μεγαλύτερα και στα μικρότερα πλοία, σε Θουκ.
5. σε σχέση με, σύμφωνα με, πρὸςτὸ παρεὸν βουλεύεσθαι, σε Ηρόδ.· πρὸς τὴν δύναμιν, σύμφωνα με τη δύναμη κάποιου, σε Δημ.· πρὸς τὰς τύχας, σύμφωνα με την τύχη κάποιου, σε Ευρ.
6. σε συμφωνία με τα μουσικά όργανα, πρὸς κάλαμον, σε Πίνδ.· πρὸς αὐλόν ή τὸν αὐλόν, σε Ευρ.
7. συχνά τίθεται περιφραστικά αντί επιρρ., όπως το πρὸς βίαν = βιαίως, με βία, βιαίως, σε Αισχύλ.· πρὸς τὸ καρτερόν, στον ίδ.· πρὸς ἰσχύος κράτος, σε Σοφ.· πρὸς ἡδονὴν λέγειν, δημηγορεῖν, έτσι ώστε να προκαλέσει ηδονή, σε Θουκ.· πρὸς τὸ τερπνόν, υπολογισμένο ώστε να προκαλέσει ηδονή, στον ίδ.· πρὸς χάριν, έτσι ώστε να ευχαριστήσει, σε Δημ.· και με γεν. πράγμ., πρὸς χάριν τινός, όπως το χάριν μόνο του, Λατ. gratia, για το καλό του, πρὸς χάριν βορᾶς, σε Σοφ.· πρὸς ἰσχύος χάριν, με τη δύναμή της, σε Ευρ.· επίσης, πρὸς ὀργήν, με οργή, οργισμένα, σε Σοφ. κ.λπ.· πρὸς τὸ λιπαρές, με πολλή επιμονή, στον ίδ.· πρὸς καιρόν, εποχιακά, στον ίδ. Δ. ΑΠΟΛ. ΩΣ ΕΠΙΡΡ.: =πρόςΒ.II., εντούτοις, πέρα και επιπλέον, πρὸς δέ ή ποτὶ δέ, σε Ομήρ. Ιλ., Ηρόδ. κ.λπ.· πρὸς δὲ καί, πρὸς δὲ ἔτι, καὶ πρός, σε Ηρόδ. κ.λπ.· καὶ πρός γε, σε Ευρ.· καὶ δὴ πρός, σε Ηρόδ. Ε. ΣΕ ΣΥΝΘ.:
I. κίνηση προς, προσάγω, προσέρχομαι.
II. προσθήκη, το επιπλέον, προσκτάομαι, προστίθημι.
III. σύνδεση και εγγύτητα με ένα πράγμα, όπως πρόσειμι, προσγίγνομαι.
Russian (Dvoretsky)
πρός: I эп.-дор. προτί, дор. ποτί adv. (тж. π. δὲ, π. δὲ καὶ, καὶ π. и др.) а также, к тому же, сверх того (καὶ π. γε παννυχίδα ποιήσουσιν Plat.): ἅπερ τελεῖται, π. δ᾽ ἃ βούλομαι λέγω Aesch. я говорю о том, что свершится и чего я, к тому же, желаю; τάδε λέγω δράσω τε π. Eur. вот что я говорю и что также сделаю.
II эп.-дор. προτί, дор. ποτί
1) praep. cum gen.; 1.1) от, из, со стороны (ἵκετο π. ἠοίων ἀνθρώπων Hom.; π. τοῦ ποταμοῦ Xen.): νῆσοι π. Ἥλιδος Hom. соседние с Элидой острова; ἀκούειν τι π. τινος Hom. слышать что-л. от кого-л.; πάσχειν π. τινος Soph. страдать οτ чего-л.; ἔχειν ἔπαινον π. τινος Xen. получать одобрение от кого-л.; πειθὼ κακοῦ π. ἀνδρός Soph. совет злого человека; δόξα π. ἀνθρώπων Eur. слава среди людей; ἔρημος π. τινος Soph. покинутый кем-л.; τὸ ποιεύμενον π. τῶν Λακεδαιμονίων Her. образ действий лакедемонян; π. Διός εἰσι ξεῖνοι Hom. иноземцы находятся под покровительством Зевса; καὶ τὰ π. πατρὸς καὶ τὰ π. μητρός Dem. как со стороны отца, так и со стороны матери; πρόγονοι π. ἀνδρῶν Plat. предки по мужской линии; οἱ π. αἵματος Soph. кровные родственники; ὁμολογεῖται π. πάντων κράτιστος γενέσθαι Xen. по общему мнению, он - лучший; 1.2) по отношению (δρᾶν οὐδὲν ἄδικον π. ἀνθρώπων Thuc.); 1.3) применительно, соответственно, по: π. δίκης Soph. по справедливости, с полным основанием; ἐάν τι ἡμῖν π. λόγου ᾖ Plat. если это имеет какое-л. отношение к нашей беседе; ὡς π. ἀνδρὸς εὐγενοῦς Eur. как подобает благородному человеку; οὐ π. σοῦ λέγεις Xen. ты говоришь нечто, недостойное тебя; οὐκ ἦν π. τοῦ Κύρου τρόπου Xen. (это) было не в характере Кира; 1.4) перед (лицом): ὅ τι δίκαιόν ἐστι καὶ π. θεῶν καὶ π. ἀνθρώπων Xen. то, что справедливо как в глазах богов, так и в глазах людей; 1.5) за, в пользу (π. τινος λέγειν Arph.): π. ἡμέων γίνεσθε Her. переходите на нашу сторону; π. ἀνδρὸς φοβουμένη Soph. боясь за мужа; π. σοῦ γάρ, οὐδ᾽ ἐμοῦ, φράσω Soph. я о тебе буду говорить (т. е. забочусь), а не о себе; 1.6) именем, во имя (ἐπιορκεῖν π. δαίμονος Hom.): γουνάζεσθαί τινα π. πατρός Hom. умолять кого-л. (заклиная) именем отца; π. Χαρίτων, μηδεὶς ἀπιστήσῃ τοῖς λεχθησομένοις Luc. ради Харит, пусть никто не усомнится в том, что я скажу; π. θεῶν Dem. клянусь богами; 1.7) из-за, вследствие: π. τῆς τύχης Soph. по воле судьбы; π. ἀμπλακημάτων Soph. из-за (собственных) прегрешений; π. τίνος ποτ᾽ αἰτίας; Soph. по какой же причине?;
2) praep. cum dat.; 2.1) к (πασσαλεύειν π. πέτραις Aesch.): π. ἀλλήλῃσιν ἔχεσθαι Hom. быть прижатым друг к другу; 2.2) на (π. βωμῷ σφαγείς Aesch.; π. πέδῳ κεῖσθαι Soph.): σχολάζειν π. τινι Xen. быть занятым чем-л.; π. τῷ εἰρημένῳ λόγῳ εἶναι Plat. быть поглощенным тем, что сказано; π. τινι ἔχειν τὴν διάνοιαν Plat. и τὴν γνώμην Aeschin. направлять на что-л. свою мысль; 2.3) о, об: νῆας π. σπιλάδεσσιν ἆξαι Hom. разбить корабли об утесы; 2.4) у, при, возле (π. τῷ Εὐφράτῃ ποταμῷ Xen.): αἱ π. θαλάττῃ πόλεις Xen. приморские города; Λίβυες π. Αἰγύπτῳ Thuc. сопредельные Египту ливийцы; τὸ π. ποσί Soph. то, что находится у (самых) ног, т. е. ближайшее или настоящее; π. τῇ χώρᾳ Dem. у границ страны; 2.5) сверх, кроме: π. τούτοις οἷς λέγει Xen. сверх того, что он говорит; π. τοῖς ἄλλοις Thuc. сверх (помимо) всего прочего; δέκα μῆνας π. ἄλλοις πέντε Soph. десять да еще пять месяцев; 2.6) в присутствии, перед (π. τοῖς θεσμοθέταις λέγειν Dem.);
3) praep. cum acc.; 3.1) (движение или положение) к, по направлению к, в, на (εἶμι π. Ὄλυμπον, ἄγειν τινὰ π. οἶκον Hom.): π. κίονα ἐρείσας Hom. прислонившись к столбу; π. στῆθος βαλεῖν Hom. ударить в грудь; χῶρον π. αὐτὸν τόνδε Soph. в этом же самом месте; πατρὸς π. τάφον Soph. на могиле или на могилу отца; κλαίειν π. οὐρανόν Hom. воссылать мольбы к небесам; σεσωφρονισμένως π. τι ὁρᾶν Aesch. благоразумно (спокойно) взирать на что-л.; π. ἠῶ τε καὶ ἡλίου ἀνατολάς Her. на востоке, с восточной стороны; ἀκτὴ π. Τυρσηνίην τετραμμένη Her. мыс, обращенный в сторону Тиррении; π. μεσημβρίαν Xen. к югу; εἰσελθεῖν πρός τινα NT зайти к кому-л.; 3.2) около, у, возле: π. γοῦνά τινος καθίζεσθαι Hom. присесть у чьих-л. ног; π. ἕω Arph. и π. ἡμέραν Plat. на рассвете; π. ἑσπέραν Xen. под вечер; π. (τὸ) γῆρας Eur., Plat. к (в) старости; 3.3) обращаясь к (обычно переводится дательным без предлога): π. ἀλλήλους ἀγορεύειν Hom. говорить между собой; ἀποκρίνεσθαι π. τινα Her. отвечать кому-л.; μνησθῆναί τινος π. τινα Lys. напомнить кому-л. о чем-л.; ταῦτα π. τὸν Πιττακὸν εἴρηται Plat. это сказано в виде возражения Питтаку; 3.4) с (παίζειν π. τινα Eur.; π. τοὺς Ἀθηναίους ξυμμαχίαν ποιεῖν Thuc.); 3.5) против (π. Τρῶας μάχεσθαι Hom.): π. δαίμονα Hom. вопреки божеству; 3.6) по отношению к (ἡ π. τινα φιλία Xen.): π. ἀλλήλους ἔχθραι Aesch. взаимная вражда; χρήσιμος π. τι Plat. полезный для чего-л.; филос. τὸ и τὰ πρός τι Arst. отношение; τὰ Κύρου οὕτως ἔχει π. ἡμᾶς, ὥσπερ τὰ ἡμέτερα π. ἐκεῖνον Xen. отношения Кира к нам таковы же, как наши к нему; οὐδὲν ἐμοὶ π. ἐκείνους Isocr. у меня нет с ними ничего общего; καταλλάττεσθαί τι π. τι Plat. обменивать что-л. на что-л.; οὐδὲν π. ἐμέ Dem. (это) нисколько меня не касается; τὰ π. τὸν πόλεμον Xen. военные дела (обстоятельства); τὰ π. τοὺς θεούς Soph. наши обязанности по отношению к богам; 3.7) перед (лицом), в присутствии (μαρτυρῆσαι π. τοὺς δικαστάς Plut.): γράφεσθαι π. τοὺς θεσμοθέτας Dem. предстать перед судом тесмотетов; π. ὑμᾶς Dem. в вашем присутствии; 3.8) вследствие, из-за, ввиду: π. τὴν καταλαβοῦσαν συμφορήν Her. в виду случившегося несчастья; π. ταύτην τὴν φήμην Her. по поводу этого замечания; π. τί; Soph. зачем?, для чего?; μήτε π. ἔχθραν μήτε π. χάριν Dem. ни в силу вражды, ни в силу благосклонности; 3.9) по сравнению с (π. τὸν Κῦρον Her.): μείζων π. πᾶσαν χώρην Her. больший, чем во всякой (другой) стране; σμικρότητα ἔχειν π. τὸ μέγεθός τινος Plat. быть маленьким по сравнению с (большой) величиной чего-л.; ὥσπερ πέντε π. τρία Arst. (относиться) как пять к трем; 3.10) сообразно, в соответствии, согласно, по: π. τὴν ἀξίαν Xen. по заслугам или по рангу; π. αὐλὸν ὀρχεῖσθαι Xen. плясать под звуки свирели; π. ἀνάγκην Aesch. в силу необходимости или по определению судьбы; π. καιρόν Soph. кстати; π. βίαν Aesch. силой, насилием; 3.11) вдобавок к, сверх, кроме: π. ταῦτα Plat. кроме того; π. κακοῖσι πέμπειν κακόν Soph. добавлять к бедствиям (еще одно) бедствие; 3.12) с целью, для: π. τὸ ἐπιδραμεῖν Xen. для набегов; π. τοῦτο Xen. для этого; π. ἡδονήν τι λέγειν Thuc. говорить для того (лишь), чтобы доставить удовольствие; 3.13) по поводу, о: βουλεύεσθαι π. τι Xen. совещаться о чем-л.; 3.14) около, приблизительно (π. ἑβδομήκοντα Polyb.).
Dutch (Woordenboekgrieks.nl)
πρός, Dor. en ep. ποτί [~ πρό?, πρόσω?] adv. er bij, ook nog, bovendien:. τάδε λέγω, δράσω τε πρός ik zeg het volgende en ik zal er ook nog naar handelen Eur. Or. 622; καὶ κατακτενῶ γε πρός ja, en ik zal u ook nog doden Eur. Phoen. 610; πρὸς δέ bovendien Il. 5.307; πρὸς δὲ καί en bovendien ook Hdt. 1.164.3; καὶ πρός en bovendien Aeschl. Ch. 301. in composita naar, tegen, bijv. προσάγω, προσβάλλω, προσέρχομαι, προσπίπτω. bij, aan de kant van, op de hand van, bijv. προσγίγνομαι, πρόσειμι. bovendien, ook nog, erbij, bijv. προσδίδωμι, προστίθημι. prep. met gen., dat. of acc. met gen. van de kant van, aan de kant van van plaats waarvandaan van de kant van, komend van:; ἵκετ ’ ἐμὸν δῶ ἠὲ πρὸς ἠοίων ἦ ἑσπερίων ἀνθρώπων hij bereikte mijn huis komend van de mensen in het oosten of westen Od. 8.29; overdr. van herkomst, oorsprong, oorzaak van de kant van, van:; οἵ τε θέμιστας πρὸς Διὸς εἰρύαται (rechters) die de wetten afkomstig van Zeus beschermen Il. 1.239; τιμὴν πρὸς Ζηνὸς ἔχοντες een erepositie hebben die van Zeus is ontvangen Od. 11.302; εἰ γὰρ τύχοιεν ὧν φρονοῦσι πρὸς θεῶν mogen zij van de goden verkrijgen waar zij op zinnen! Aeschl. Sept. 550; ταῦτα πρὸς Κυαξάρεω παθόντες die narigheid door toedoen van Kuaxares ondervonden hebbend Hdt. 1.73.5; τέθνηκεν... πρὸς τίνος ποτ ’ αἰτίας; als gevolg van welke oorzaak is zij dan wel gestorven? Soph. OT 1236; spec. met agens bij pass. verba door:; πρὸς τοῦ διδαχθείς; door wie onderwezen? Soph. OT 357; ἀτιμάζεσθαι πρὸς Πεισιστράτου respectloos behandeld worden door Pisistratus Hdt. 1.61.2; bij adj. met pass. bet.. τιμήεσσα πρὸς πόσιος geëerd door haar echtgenoot Od. 18.162; ἔρημος πρὸς φίλων verlaten door mijn dierbaren Soph. Ant. 919; γένος δὲ ἐξ Ἁλικαρνησσοῦ τὰ πρὸς πατρός wat haar familie betreft stamde zij van vaderskant uit Halicarnassus Hdt. 7.99.2; τοὺς πρὸς αἵματος bloedverwanten Soph. Ai. 1305; πρὸς ἀνδρῶν in mannelijke lijn Plat. Tht. 173d. van plaats waar aan de kant van:; πρὸς ἁλός aan de kant van de zee Il. 10.428; αὐτὸς δὲ ποτὶ πτόλιος πέτετ ’ αἰεί zelf rende hij steeds aan de kant van de stad Il. 22.198; νήσοισι πρὸς Ἤλιδος de eilanden aan de kant van Elis Od. 21.347; ook als eindpunt van beweging; ἀποστάντες ἀπ ’ ἐκείνου καὶ γενόμενοι πρὸς σέο van hem afgevallen en aan uw kant gekomen Hdt. 1.124.3; overdr..; πιστεύσαντες τῷ θεῷ πρὸς ἡμῶν ἔσεσθαι in het vertrouwen dat god aan onze kant zal staan Thuc. 4.92.7; in het voordeel van:. ἐλπίσας πρὸς ἑωυτοῦ τὸν χρησμὸν εἶναι in de verwachting dat de orakeluitspraak in zijn eigen voordeel was Hdt. 1.75.2; πρὸς σοῦ γάρ, οὐδ ’ ἐμοῦ, φράσω ik zal namelijk in uw voordeel, niet in het mijne, spreken Soph. OT 1434; πρὸς τῶν ἐχόντων... τὸν νόμον τίθης u stelt de wet in ten gunste van de bezittende klasse Eur. Alc. 57. behorend bij, kenmerkend voor:; ἦ κάρτα πρὸς γυναικὸς αἴρεσθαι κέαρ het is zeer typerend voor een vrouw om zich op te winden Aeschl. Ag. 592; οὐ πρὸς τῆς ὑμετέρας δόξης niet overeenkomstig uw reputatie Thuc. 3.59.1; οὐκ ἦν πρὸς τοῦ Κύρου τρόπου het was niet kenmerkend voor Cyrus’ manier van doen Xen. An. 1.2.11; πρὸς τρόπου op passende wijze Plat. Resp. 470c; uitbr.. πρὸς γὰρ Διός εἰσιν ἅπαντες ξεῖνοί τε πτωχοί τε alle vreemdelingen en bedelaars staan onder bescherming van Zeus Od. 6.207. ten overstaan van, bij smeekbeden of eden:; οὐδ ’ ἐπιορκήσω πρὸς δαίμονος en ik zal geen meineed plegen ten overstaan van de godheid Il. 19.188; δρῷμεν δ ’ ἂν ἄδικον οὐδὲν... πρὸς θεῶν τῶν ὁρκίων wij zullen geen onrecht doen in de ogen van de goden die de eden beschermen Thuc. 1.71.5; uitbr. in naam van, bij:. σε γουνάζομαι... πρός τ ’ ἀλόχου καὶ πατρός ik smeek u bij uw echtgenote en uw vader Od. 11.67; πρὸς θεῶν πατρῴων in naam van de goden van onze vaderen Soph. Ant. 839; ὦ πρὸς Διός in naam van Zeus! Plat. Ap. 26e. met dat. bij van plaats waar bij, in de nabijheid van, tegen... aan; als eindpunt van een beweging; ποτὶ δὲ σκῆπτρον βάλε γαίῃ hij smeet zijn scepter tegen de grond Il. 1.245; τὴν δὲ προτὶ οἷ εἷλε hij trok haar tegen zich aan Il. 21.507; τὸ μὲν εὖ κατέθηκε ποτὶ γαίῃ hij legde hem (de boog) zorgvuldig op de grond neer Il. 4.112; zonder beweging; οὐδέ τί μιν παῖδες ποτὶ γούνασι παππάζουσιν en evenmin zeggen zijn kinderen bij zijn knieën (staand) pappa tegen hem Il. 5.408; ἕδραν ἔχουσα πρὸς δόμοις Ἐρεχθέως een zetel hebbend bij de woning van Erechtheus Aeschl. Eum. 855; τὸ πρὸς ποσὶν σκοπεῖν wat bij je voeten ligt in het oog houden (d.w.z. het onmiddellijke belang) Soph. OT 130; van pers. in aanwezigheid van, ten overstaan van:. πρὸς τοῖς κριταῖς ἐν τῷ θεάτρῳ ten overstaan van de jury in het theater Dem. 21.18. overdr. nauw betrokken bij:. πρὸς τῷ εἰρημένῳ λόγῳ ἦν hij was nog helemaal (met zijn hoofd) bij het voorafgaande betoog Plat. Phaed. 84c; ὅλος πρὸς τῷ λήμματι helemaal gericht op winstbejag Dem. 19.127; πρὸς τοῖς ἰδίοις σχολάζειν zich met privé-zaken bezighouden Aristot. Pol. 1308b36. overdr. bij, bovenop, behalve, naast:; ἄασάν μ ’ ἕταροί τε κακοὶ πρὸς τοῖσί τε ὕπνος mijn slechte makkers hebben mij misleid en naast hen ook de slaap Od. 10.68; πρός τ ’ αἴσχεσιν ἄλγεα πάσχει naast vernedering ondergaat hij ook nog pijnen Hes. Op. 211; spec. met pron. demonstr. n. daarnaast, bovendien:. πρὸς τούτοισι daarnaast Aeschl. Pers. 237 = πρὸς τούτῳ Hdt. 1.31.2; πρὸς τοῖς ἄλλοις naast de overige dingen Thuc. 2.61.3. met acc. naar, tegen, tot van plaats waarheen naar, op... toe:; εἶμ ’ αὐτὴ πρὸς Ὄλυμπον ἀγάννιφον zelf ga ik naar de dikbesneeuwde Olympus Il. 1.420; τέτραπτο πρὸς ἰθύ οἱ hij stond recht naar hem toe gekeerd Il. 14.403; tegen, tot:; κλαίεσκε πρὸς οὐρανόν hij jammerde tot de hemel Il. 8.364; τοιαῦτα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον dergelijke woorden spraken zij tegen elkaar Il. 5.274; κεῖται πρὸς ζόφον het is naar het Westen toe gelegen Od. 9.26; πρὸς πρᾶγμ ’ ὁρᾶν de situatie onder ogen zien Aeschl. Suppl. 725; overdr. met pron. pers..; ᾄδω πρὸς ἐμαυτήν ik zing bij mij zelf Aristoph. Eccl. 931; πρὸς ἐμαυτὸν ἐλογιζόμην ik overwoog bij mij zelf Plat. Ap. 21d; tegen... aan:. δόρυ δὲ πρὸς τεῖχος ἐρείσας na mijn speer tegen de muur gezet te hebben Il. 22.112; Ἀμφινόμου πρὸς γοῦνα καθέζετο hij zette zich neer bij de knieën van Amphinomus Od. 18.395. van tijd tegen:; πρὸς ἑσπέραν tegen de avond Xen. Hell. 4.3.22; πρὸς ἡμέραν tegen het aanbreken van de dag Xen. An. 4.5.21; πρὸς τὸ παρόν voor het moment Luc. 11.28; van pers.. πρὸς εὐάνθεμον φυάν toen hij de bloei van zijn fysieke kracht naderde Pind. O. 1.67. overdr. van relaties tussen personen of zaken in relatie tot van personen tegenover, jegens, in relatie tot:; πρὸς ἀλλήλους ἔχθραι τε καὶ στέργηθρα gevoelens van vijandigheid en genegenheid jegens elkaar Aeschl. PV 491; κατὰ τὴν ὁμολογίην τὴν πρὸς Μεγακλέα γενομένην volgens de overeenkomst met Megacles Hdt. 1.61.1; ἐμοὶ οὐδὲν πρὸς τοὺς τοιούτους ἐστί met dergelijke lieden heb ik niets te maken Isocr. 4.12; vijandig tegen:. πρὸς Τρῶας μάχεαι u vecht tegen de Trojanen Il. 17.471; ἄφρων δ᾿ ὅς κ᾿ ἐθέλῃ πρὸς κρείσσονας ἀντιφερίζειν dwaas is hij die zich met sterkeren probeert te meten Hes. Op. 210; ταῦτά τε οὖν πάντα πρὸς τὸν Πιττακὸν εἴρηται al die opmerkingen zijn gericht tegen Pittakos Plat. Prot. 345c; τὴν πρὸς ὑμᾶς ἀπέχθειαν de vijandschap jegens u Dem. 6.3. van zaken met betrekking tot, ten aanzien van: vaak met pron. demonstr. n. bij ww. van zeggen; εἶπαν πρὸς ταῦτα οἱ μάγοι (in reactie) daarop zeiden de magi Hdt. 1.120.5; τὰ πρὸς τὸν πόλεμον de oorlogsvoering Thuc. 2.17.4; τοῦτο ἰσχυρὸν οἴεταί τι πρὸς τὸ πρᾶγμ᾿ ἔχειν hij denkt dat dat\n een krachtig argument is in de kwestie Men. Epitr. 347; naar aanleiding van, gelet op, wegens:; πρὸς... τοῦτο τὸ κήρυγμα naar aanleiding van die proclamatie Hdt. 3.52.2; πρὸς τὰ παρόντα χαλεπαίνοντας verbitterd vanwege de situatie Thuc. 2.59.3; πρὸς τὰς τοῦ Πεδαρίτου ἐπιστολὰς ὑπώπτευον αὐτόν wegens de brieven van Pedaritos wantrouwden zij hem Thuc. 8.39.2; van doel voor, tot:; ὡς πρὸς τί χρείας; met welke bedoeling? Soph. OT 1174; ἦ καὶ... πρὸς καιρὸν πονῶ; heeft het zin dat ik me inspan? Soph. Ai. 38; τὰ πρὸς τὴν ὑγιείην προσδέχεσθαι accepteren wat voor de gezondheid dient Hp. Ars 7; met adj.. πρὸς ὃ ἂν ἕκαστον χρήσιμον ᾖ waarvoor elk ding geschikt is Plat. Grg. 474d, πρὸς μὲν τροφὴν ἱκανὴ βοηθός een toereikend hulpmiddel voor de voeding Plat. Prot. 322b. van personen en zaken in vergelijking met:; κοῖός τις δοκέοι ἀνὴρ εἶναι πρὸς τὸν πατέρα wat voor een man hij (Cambyses) volgens hen was in vergelijking met zijn vader Hdt. 3.34.4; πρὸς πάντας τοὺς ἄλλους παρεχόμενοι νέας ὀγδώκοντα καὶ ἑκατὸν μοῦνοι alle anderen overtreffend leverden zij in hun eentje 180 schepen Hdt. 8.44.1; ἓν πρὸς ἓν συμβάλλειν één op één vergelijken Hdt. 4.50.1; πρὸς τὸ ἐκείνου μέγεθος in vergelijking met diens omvang Plat. Phaed. 102c; ἡδονὰς πρὸς ἡδονὰς καταλλάττεσθαι genoegens inruilen tegen genoegens Plat. Phaed. 69a; bij waarde en hoeveelheid in verhouding tot:; πρὸς ἀριθμόν getalsmatig Plat. Tim. 36b; τρία γὰρ πρὸς δύ᾿ ἐστίν de verhouding is namelijk drie staat tot twee Aristot. Rh. 1409a4; in overeenstemming met:. πρὸς τὰς τύχας overeenkomstig het lot Eur. Hipp. 701; πρὸς Λίβυν λακεῖν κάλαμον zingen bij de Libische fluit Eur. Alc. 346. in vaste uitdr., vaak adv.: πρὸς βίαν met geweld Aeschl. PV 208; πρὸς βίαν ἐμοῦ tegen mijn wil Soph. OC 657; πρὸς ἡδονήν naar genoegen Thuc. 2.65.8; πίνειν πρὸς ἡδονήν naar hartelust drinken Plat. Smp. 176e; πρὸς τὰ μέγιστα in de hoogste mate Hdt. 8.20.2; πρὸς ὀργήν driftig Soph. El. 369; πρὸς χάριν tot je genoegen Soph. OT 1152; πρὸς χάριν βορᾶς om lekker van te vreten Soph. Ant. 30; μὴ πρὸς ἰσχύος χάριν niet voor het genoegen van geweld Eur. Med. 538.
Frisk Etymological English
Grammatical information: Adv. a. prep. w. gen. (abl.), dat. (loc.), acc.
Meaning: furthermore, thereto; from, by, at, to, towards, in face of(ep. IA., Aeol.).
Other forms: ep. also πρότι, προτί, with metathesis πορτί (Cret.), with ε-vowel περτ' (Pamph.), πρές (Aeol. acc. to gramm.; s. also πρέσ-βυς).
Origin: IE [Indo-European] [815] *proti against
Etymology: Identical with πρότι (and *πρέτι) is Skt. práti to, against; also a.o. Lat. preti-um price, worth, prop. opposite equivalent, OCS protivъ against: IE *próti, préti. From there can, first in antevocalic position (πρότι̯), through assibilation the usual πρός (and πρές) have arisen; final -(ο)ς is found also in πάρος and πός. An old pres Pisani Sprache 7, 103 finds in Messap. prespolis (meaning unknown; after P. lord of the house, (house)priest). Beside προτί, πρός stand ποτί, πός; s. vv. Further connection with πρό is possible; cf. on πρόσω. -- Schwyzer 400 f., Schw.-Debrunner 508 ff. with extensive treatment and rich lit.; W.-Hofmann s. pretium, WP. 2, 38, Pok. 815f.